Ga direct naar de content

De dynamiek van de financiële sector

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1992

De dynamiek van de
financiele sector
C. Brevoord, Geld en risico, Evolutie en dynamiek in de financiele
dienstverlening, Kluwer, Deventer, 1991.

Het ontbreken van een boek over de
financiele dienstverlening was voor
Brevoord aanleiding tot het schrijven van dit boek. De auteur verbaast
zich over het ontbreken van een dergelijke studie. Dit is echter minder
vreemd dan het lijkt. De financiele
sector was tot voor een aantal jaren
immers sterk gesegmenteerd. Deels
door regelgeving, deels door tradities bewogen de marktpartijen zich
uitsluitend op hun eigen deelterrein
en keken niet of nauwelijks naar andere deelmarkten. Hoewel er sedert
het einde van de jaren vijftig sprake
is van toenemende branchevervaging, hebben uiteindelijk de veranderingen in de (internationale) regelgeving en de vermindering van de
groeimogelijkheden op deelmarkten
een definitief einde gemaakt aan de
segmentering.

Veelomvattende doelstelling
De doelstelling van Brevoord is de
huidige stand van zaken in de financiele sector te beschrijven en op basis daarvan een aantal mogelijke ontwikkelingen voor de toekomst te
schetsen. Om zo’n ambitieuze doelstelling te kunnen realiseren, is gekozen voor een buitengewoon strakke
opzet. De verschillende (traditionele) partijen aan de vraag- en aanbodzijde alsmede de onafhankelijke tussenpersonen worden beschreven
aan de hand van drie aspecten: functies, activiteiten en kwantitatieve betekenis.
Een inventarisatie van de invloed
van externe gebeurtenissen vormt
het volgende deel van het boek.
Hierbij wordt een breed scala aan
(mogelijke) invloedsfactoren besproken. Niet alleen economische en politieke ontwikkelingen, maar ook de,
op langere termijn doorwerkende,
gevolgen van de demografische, culturele en sociale gang van zaken
worden hierbij bezien.
Het meest interessante deel vormt
het slothoofdstuk. Tegen de achtergrond van de besproken externe om-

ESB 20-5-1992

standigheden wordt hier een schets
gegeven van de te verwachten ontwikkelingen binnen de onderscheiden categorieen op de financiele
markten. Het zal niemand verbazen
dat de auteur, als hoogleraar bedrijfskunde ge’interesseerd in managementvraagstukken, bij de aanbieders
van financiele diensten vooral stilstaat bij de mogelijke knelpunten in
de (toekomstige) bedrijfsvoering.
Een van de conclusies die de auteur
hierbij mijns inziens terecht trekt, is
“wie geen flexibel opererende organisatie heeft (..) is al meteen ten
dode opgeschreven”.
Brevoord beschrijft het spectrum van
de financiele sector voor iedereen:
“alien, die hetzij persoonlijk, hetzij
zakelijk dan wel uit persoonlijke belangstelling met (..) financiele dienstverlening te maken hebben.” Een
dergelijke ambitieuze opzet lijkt gedoemd te mislukken. De veelheid
aan onderwerpen betekent immers,
dat bepaalde aspecten niet of te weinig worden belicht. Dat Brevoord
desondanks vrij goed in zijn opzet is
geslaagd, dwingt dan ook bewondering af. De lezer wordt op een heldere en duidelijke wijze wegwijs gemaakt in de zeer complexe wereld
van de financiele dienstverlening.

Keerzijde van medaille
De keerzijde van de medaille is, dat
op een aantal aspecten onvoldoende
wordt ingegaan. Een voorbeeld hiervan is de geringe aandacht voor de
Europese regelgeving. Alleen de,
voor banken zeer belangrijke, Tweede EG-coordinatierichtlijn wordt kort
belicht. Zelfs aan de reeds eind 1989
tot stand gekomen EG-regelgeving
inzake solvabiliteit en eigen vermogen wordt nauwelijks aandacht besteed. Aangezien deze regelgeving
een noodzakelijke voorwaarde
vormt voor het toepassen van ‘home
country control’ en een ‘single license’, is dit een belangrijk gemis.
Een tweede voorbeeld van een te
summiere beschrijving is, dat voor

de verzekeringssector wordt volstaan met de mededeling, dat “in
EG-verband wordt getwijfeld aan
de haalbaarheid (van vrije dienstverlening) voor de verzekeraars.”
De opmerkelijke inhaalslag die
thans plaatsvindt bij de Europese
verzekeringsregelgeving, zowel bij
de schade- als bij de levensverzekeringen, blijft hierdoor helaas onderbelicht.
Een tweede kanttekening bij dit boek
sluit direct aan bij de gekozen ondertitel “evolutie en dynamiek in de financiele dienstverlening”. De door
Brevoord gekozen invalshoek voor
de beschrijving van met name de verschillende aanbieders van financiele
diensten, doet onvoldoende recht
aan zowel de historische ontwikkeling als de huidige dynamiek. Een
voorbeeld hiervan is de opsplitsing
van de bancaire sector. Brevoord beschrijft achtereenvolgens de algemene banken, de hypotheekbanken en
de spaarbanken. Bij het aangeven
van de functies van deze drie verschillende typen van banken, wordt
een historische verklaring gegeven.
Het onderscheid tussen de verschillende banktypes wordt hierdoor gebaseerd op definities die eerder de situatie van het midden van de jaren
zestig beschrijven dan die van het begin van het huidige decennium. Om
recht te doen aan de reeds jaren geleden ingezette vergaande branchevervaging binnen de bancaire sector
wordt vervolgens bij de beschrijving
van de algemene banken gewezen
op de nieuwe rol van deze instellingen onder andere op de gebieden
van hypotheken en spaargelden. Een
zodanig grote rol, dat de traditionele
aanbieders vrijwel volledig werden
overvleugeld. Direct gevolg hiervan
is dan ook, dat bij de bespreking van
de hypotheek- en spaarbanken niet
zozeer sprake is van een analyse van
de aanbieders als wel van de specifieke produkten (ongeacht de aanbieder).
Zoals Brevoord terecht constateert
lijkt de toekomst te zijn, dat de
branchevervaging tussen de verschillende financiele sectoren, als banken verzekeringswezen, nog verder
zal toenemen. In dat licht is het vasthouden aan het verouderde onderscheid binnen de banksector niet langer relevant. Vanuit de actualiteit
bezien, ligt het meer voor de hand
in te gaan op de verschillende strategieen die binnen de totale Nederlandse bankensector worden gevolgd. Waarbij naast de drie grote
banken, die een totaalpakket

aan produkten aan alle vragers in
alle regie’s willen aanbieden, sprake
is van specialisatie naar regio, clientgroep of produkt.
Een ander aspect ten aanzien van
de actualiteit is de beschrijving van
de economische ontwikkeling. Juist
in dit genre van boeken, dat met
een brede penseel de grote lijnen
schetst, zou het beter zijn te kijken
naar de economische vooruitzichten
op de langere termijn, in plaats van
de directe toekomst. Uiteraard zal
een dergelijke beschrijving aanzienlijk minder specifiek kunnen zijn
dan de nu gehanteerde beschrijving, die sterk is gebaseerd op CPBpublikaties als de MEV van 1989 en
1990. De lange-termijnontwikkeling
is echter van groter belang. Immers,
de komende jaren, zeg maar tot de
eeuwwisseling, zal er sprake (moeten) zijn van majeure efficiencyverbeteringen in de financiele sector.
Na decennia van sterke groei is de
sector nu volwassen, zodat de toekomstige groei ruwweg beperkt zal
blijven tot de groei van de totale
economic. Gelijktijdig is onder andere verscherpte concurrentie en over enkele jaren – het wegvallen
van een deel van de inkomsten
door de totstandkoming van de
EMU aan de orde. Het zal duidelijk
zijn, dat het economische klimaat
de komende jaren een grote invloed
zal hebben op de realisatie van de
noodzakelijke efficiencyverbetering.
Bovenstaande kanttekeningen doen
niets af aan de kwaliteit van Geld en
risico. Bovenal geldt dat Brevoord
goed is geslaagd in zijn ambitieuze
doelstelling. De wijze waarop het
verleden en het heden van de financiele sector wordt gecombineerd
met de mogelijke toekomst, geeft de
lezer goede achtergrondinformatie
om de nieuwe ontwikkelingen in zowel produkten als aanbieders beter

te begrijpen. Het is echter wel te betreuren, dat er voor de lezer die
juist door dit boek geinteresseerd
raakt in de financiele sector zo weinig literatuurverwijzingen zijn opgenomen.

Jeroen de Leeuw
De auteur is hoofd algemeen economise!!
onderzoek bij Rabobank Nederland.

Auteur