De dure nationalisering van het gezin
Aute ur(s ):
Laan, L. van der (auteur)
Werkzaam b ij het Erasmus Centre for Lab our Market Analysis (ECLA) van de Erasmus Universiteit te Rotterdam, en aan het Tinb ergen Instituut
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4081, pagina 938, 13 november 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur
Zweden kent een hoge arbeidsparticipatie van vrouwen. Voor velen in Nederland geldt dit kenmerk van de Zweedse arbeidsmarkt als
nastrevenswaardig. Immers, een hogere particpatie draagt bij aan een meer gelijke verdeling van betaald werk tusesn mannen en
vrouwen. Het Zweedse beleid heeft deze hoge arbeidsparticipatie gestimuleerd. Onlangs is, door Rosen en anderen, onderzocht wat de
welvaartseffecten zijn van dit beleid 1.
Rosen constateert dat sinds 1960 de groei van de werkgelegenheid in Zweden vooral een groei van de lokale overheid is geweest. Voorts
was deze groei vooral een zaak van vrouwen. De overheidsactiviteiten bestaan uit het financieren van diensten zoals volkshuisvesting,
cultuur en onderwijs. Daarnaast voorziet de overheid in ‘gezinsdiensten’ zoals kinderdagverblijven en andere zorgtaken. In deze sector is
de werkgelegenheid sterk toegenomen. Terwijl het aandeel in de werkgelegenheid van de verzorging van kinderen voor de basisschool in
het midden van de jaren zeventig nog maar zo’n 2% van alle publieke werkgelegenheid omvatte, was dit in 1992 maar liefst 16%. Het is
daarmee qua werkgelegenheid bijna half zo groot als de hele educatieve sector en ongeveer een derde van de medische sector. Resultaat
van dit alles is dat in de publieke sector een groot deel van de vrouwen zorg draagt voor kinderen van vrouwen die op hun beurt weer
zorgdragen voor de ouders van de vrouwen die op hun kinderen letten. Er heeft er een monetarisering van huishoudtaken
plaatsgevonden, mogelijk gemaakt door overheidssubsidies. Dit nu is de nationalisering van het gezin.
Moeten de Zweden daar blij mee zijn? Rosen berekent, dat de kosten van de overheidsinmenging hoog zijn. Per kind dat nog niet naar de
basisschool gaat bedragen de jaarlijkse kosten voor opvang in de publieke sector gemiddeld rond de 9000 dollar, en steeds meer
kinderen en ouders profiteren hiervan. Dit moet betaald worden uit belastingopbrengsten. Voor de gehele Zweedse economie geldt, dat
de overheidsuitgaven zo’n 60% van de productie voor hun rekening nemen. Het marginale effectieve belastingtarief voor de gemiddelde
Zweed is ongeveer 70%.
Het centrale punt van Rosen is dat er, door een te grote menging van overheids- en gezinstaken, verspilling optreedt. Omdat door de
subsidiëring de gebruikers niet worden geconfronteerd met de werkelijke kosten, treedt er een verstoring van het vraag/aanbodevenwicht op. Immers, omdat de kinderzorg zo goedkoop is, is men geneigd om zich eerder op de arbeidsmarkt aan te bieden. Daardoor
groeit het beroep op de kinderzorg en op de subsidies daarvoor. Die moeten dan weer door (nog) hogere belastingen worden
opgebracht. Ziehier de vicieuze cirkel waar Rosen op wijst.
Rosen berekent vervolgens dat hierdoor de productie van materiële, niet op huishoudens gerichte goederen en diensten lager uitvalt.
Eindresultaat is, volgens Rosen, een verlies in de totale productie en welvaart per hoofd van de bevolking in Zweden. Kennelijk is de
omvang van de overheidssteun aan de ‘huishoud-diensten’ zo groot, dat het economisch positieve effect ervan (het maakt het voor
vrouwen met kinderen gemakkelijker om zich op de arbeidsmarkt aan te bieden en zo hun menselijk kapitaal beter te gebruiken),
overschaduwd wordt door de verstorende werking van de hiervoor benodigde belastingen.
Rosen legt de vinger op enige veelal verborgen aspecten die een rol spelen in een samenleving op weg naar een grotere
arbeidsparticipatie, waarbij ook de zorgtaken worden verdeeld. Rosen laat zien welke gigantische, tot nu toe weinig gemonetariseerde en
daardoor weinig gewaardeerde, productie er plaatsvindt binnen huishoudens. Het opnemen hiervan in de formele economie kan
belangrijke gevolgen hebben voor de totale productie en welvaart van een land. Aan ‘meer participatie’ kan een aanzienlijk prijskaartje
hangen. Dat stemt tot nadenken bij pleidooien om kinderopvang niet op te vatten als een voorziening voor vrouwen die zo nodig ook
moeten werken, maar als een maatschappelijke voorziening voor vrouwen en mannen, zoals onlangs gehouden door minister Sorgdrager
2. Het doel van een betere verdeling van betaald en onbetaald werk blijft het nastreven waard. Het onderzoek van Rosen maakt echter
duidelijk, dat niet alleen het doel, maar ook de manier waarop het bereikt wordt aandacht behoeven
1 S. Rosen, Public employment and the welfare state in Sweden, Journal of Economic Literature, juni 1996, blz. 729-740.
2 NRC Handelsblad, 30 oktober 1996, blz. 15
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)