Ga direct naar de content

De Duitse economie: overbrugbare tegenstellingen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 27 1991

De Duitse economie: overbrugbare tegenstellingen?
C.W.A.M. van Paridon*

D

e Duitse eenwording en daarmee de blootstelling van de Oostduitse economie
aan de vrije markt heeft aangetoond hoe slecht deze voormaligeplaneconomie
er voor staat. De concurrentiekracht is nihil, de aantrekkingskracht voor investeerders gering, de werkloosheid grijpt om zich been. Paradoxaal genoeg heeft de
eenwording depositieve economische ontwikkelingen in West-Duitsland nog
versterkt. De komende jaren zullen de kosten echter zwaar gaan wegen, hetgeen
gevolgen heeft voor het financieringstekort, de lopende rekening en wellicht de koers
van de D-mark.

Wat twee jaar geleden nog voor onmogelijk werd gehouden en een jaar geleden nog voor onwaarschijnlijk, is sinds 3 oktober 1990 realiteit: er bestaat nog
maar een Duitsland. In economisch opzicht had
deze integratie al op 1 juli 1990 plaatsgevonden,
met de toen doorgevoerde economische en monetaire unie. Deze zo onverwachte en snelle ontknoping
heeft het afgelopen jaar de gemoederen danig beziggehouden, in de beide Duitslanden zelf maar ook
daarbuiten. Vanuit economisch gezichtspunt ging de
belangstelling vooral uit naar de overgang van een
centraal geplande naar een marktgeorienteerde economie.
Nu het eerste halfjaar achter de rug is, de eerste gegevens beschikbaar zijn gekomen en de nieuwe
Duitse regering zijn plannen bekend heeft gemaakt,
is het moment gekomen om richting, uitvoering en
te verwachten resultaten van de Duitse eenwording
tegen het licht te houden. Daarbij zal de aandacht
zich ook richten op het integratieproces tussen twee
zo volstrekt afwijkende landsdelen en op de vraag
of men er in zal slagen binnen afzienbare tijd de bestaande verschillen weg te werken.
Het failliet van de DDR-economie
Acht maanden blootstelling aan de harde eisen van
concurrentie op de wereldmarkt hebben meer dan
welk CIA-rapport ook duidelijk gemaakt hoe dramatisch slecht de economische toestand in het ‘Beitrittsgebiet’ (BTG) is1. De (voormalige) DDK gold nota
bene als het paradepaardje van Oost-Europa. De lange industriele traditie, het goed lijken samen te gaan
van centrale planning en Pruisische mentaliteit, en
de speciale ‘inner-deutsche’ contacten, leken de
DDR-economie een redelijk aanzien te geven. De introductie van de economische en monetaire unie
per 1 juli 1990, met als voornaamste kenmerk de invoering van de D-mark, maakte in een klap duidelijk dat dat oordeel volstrekt misplaatst was. Hoe
gunstig een dergelijke unie ook was vanwege de directe creatie van een wettelijk kader voor een markt-

economie en van beleidsmogelijkheden op macroniveau om een mogelijke inflatie de kop in te drukken – elementen die de andere Oosteuropese landen node missen – de snelle introductie van de DM
heeft de gewenningsperiode van het BTG aan een
markteconomie geminimaliseerd, met de inmiddels
duidelijk geworden instorting als resultaat.
Figuur 1 illustreert de dramatische veranderingen.
De werkloosheid Hep sterk op, van 1,6% in juni
1990 naar 8,6% in januari 1991. Daarnaast traden er
belangrijke relatieve prijsveranderingen op, varierend van een stijging met 25% voor gezondheidszorg tot een daling met ruim 30% voor kleding .
De oorzaken voor dit economische failliet zijn velerlei, maar de voornaamste oorzaak lijkt toch vooral
de verlammende onzekerheid hoe op de nieuwe
omstandigheden te moeten reageren. De schijnzekerheden, waarop de DDR zo trots was – stabiele
prijzen, gegarandeerde betrekking, vaste afzet —, bleken slechts verschaft te kunnen worden ten koste
van wellicht het belangrijkste kenmerk van een economie in ontwikkeling: de aanpassing aan zich
voortdurend wijzigende omstandigheden, in de
vraag, in de technologic en in de concurrentiepositie tegenover binnen- en buitenlandse ondernemingen. Van een dergelijke veranderingsgezindheid viel
in de DDR weinig te bespeuren .
* De auteur is werkzaam bij de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid.
1. Soms wordt de voormalige DDR betiteld als ‘Funf neue
Lander’ (FNL), soms als ‘Beitrittsgebiet’ (BTG) en soms als
Oost-Duitsland. In dit artikel wordt gebruik gemaakt van
de term ‘Beitrittsgebiet’ of BTG.
2. Zie Monatsberichte derDeutschen Bundesbank, februari
1991.

3. Zie verder C.W.A.M. van Paridon, Van tweeen een: op
weg naar een Duitse economie, ESB, 30 mei 1990, biz. 495498; en Sachverstandigenrat zur Begutachtung der gesamtwirtschaftlichen Entwicklung, Zur Unterstiitzung der Wirtschaftsreform in der DDR: Voraussetzungen und Mogliehkeiten, Sondergutachten, 20 januari 1990, Wiesbaden.

De ondernemingen waren niet gewend aan concurrentie via de markt. Binnenlandse concurrentie bestond er nauwelijks, niet in de industrie maar vaak
ook niet in dienstensectoren. Dat hing nauw samen
met de hoge concentratiegraad per bedrijfstak,

mede vanwege het streven zo omvangrijk mogelijke
‘Kombinate’ te scheppen. Terwijl de binnenlandse
markt afgeschermd was voor concurrentie van buiten, konden deze bedrijven vaak alleen exporteren
dank zij zeer hoge subsidies. De lage arbeidsproduktiviteit, die minder dan 50 procent bedroeg van die
in de Bondsrepubliek, was illustratief. Slagvaardig
optreden van ondernemingen werd ook bemoeilijkt
door het ontbreken van een goede boekhouding en

een adequate kostprijsstelling van produkten.
Naast deze bedrijfskenmerken zijn ook de nationaaleconomische randvoorwaarden zeer ongunstig. De
economische ontwikkeling stagneert mede door het
ontbreken van een goed ontwikkelde dienstensector. De aanwezige infrastructuur, wegen, spoorwegen en telecommunicatie, is volstrekt verouderd. Gevoegd bij de larmoyante staat van het milieu, zijn dit
investeringsposten van majeure omvang. Ze zijn echter essentieel voor economisch herstel. Ook ontbreken allerlei essentiele sociaal-institutionele voorwaarden, zoals duidelijkheid over eigendom en
grond, waardoor bedrijven de produktie niet willen
of kunnen starten. Ook de onervarenheid van de
juist opgerichte arbeidsbureaus, en de afwezigheid,
onervarenheid of gebrekkig functioneren van gemeentelijke instellingen voor het verkrijgen van vergunningen en van instellingen als Kamers van Koophandel zijn in dit verband niet onbelangrijke punten.
Veel van deze problemen worden ook genoemd
door Westduitse bedrijven op de vraag welke belemmeringen zij zien om in Oost-Duitsland te investeren. Dit heeft er mede toe bijgedragen dat deze investeringsstroom tot nu toe bij de verwachtingen is

achter gebleven. Wel is dat zelfde bedrijfsleven de
mening toegedaan dat er voldoende goede redenen
zijn om wel te investeren. Daarbij denkt men met
name aan de nabijheid tot de Oostduitse afnemers
en de mogelijkheid om Oost-Duitsland als bruggehoofd te gebruiken naar Oost-Europa .
Deze opsomming maakt goed duidelijk hoe omvangrijk de taak is waarvoor de politick zich gesteld ziet
om de economic van het Beitritts-gebied zo te herstructureren dat men weer kan concurreren . Deze
constatering roept tevens de vraag op of men binnen
afzienbare termijn kan voldoen aan een andere minstens zo belangrijke doelstelling, namelijk om een grote mate van economische gelijkheid te bewerkstelligen tussen West- en Oost-Duitsland. Als uitgegaan
wordt van een inkomensverhouding tussen West- en
Oost-Duitsland op dit moment van 2 op 1, en als verondersteld wordt dat de groei van de Oostduitse economic structured 3 procent hoger uitkomt dan die
van West-Duitsland, dan duurt het 24 jaar voordat beide delen van Duitsland op hetzelfde inkomensniveau
liggen. Bij een structureel hogere groei van 5 procent
duurt het 14 jaar, en zelfs bij een structureel verschil
in groei van 7 procent gaat er nog 10 jaar overheen.
Als men beseft hoe sterk de Westduitse economic momenteel is en hoe zwak de Oostduitse, dan moet geconstateerd worden dat deze uitkomsten wel erg
sterk contrasteren met de beloftes die politici bij de
verkiezingen vorig jaar hebben gedaan.

ESB 27-3-1991

1989-100
1 OO

96,9 96,2

so

91,7

91,7
84,2

ao
•70

75,0

so

48,6

so
4O
3O

Bron: Monatsbericbte der Deutscben Bundesbank, februari 1991-

Hoe groot de verschillen zijn, in niveau en in ontwikkeling, valt af te lezen uit de figuren 2 en 3. De

Figuur 1. Ontwikkeling van

gegevens hebben betrekking op het laatste kwartaal de werkgele-

genbeid
van 1989 en de vier kwartalen van 1990. Waar de
(links) en de
Westduitse Lander een continue groei te zien geven industrieie
in het bruto sociaal produkt en in de werkgelegen- produktie
heid, daar laten de Lander in het BTG juist een ster- (recbts) in
ke daling zien, vooral na 1 juli 1990. Daarmee is de Oost-Duitsland
achterstand van deze Lander op die in West-Duitsland alleen nog maar verder toegenomen. Zowel bij
het inkomen per hoofd als bij het inkomen per werkende ligt het niveau van de BTG-Lander momenteel op ongeveer 30% van dat in West-Duitsland.
Daarbij moet overigens wel worden bedacht dat dergelijke verschillen nooit helemaal zullen verdwijnen. Zowel binnen de Bondsrepubliek als binnen
de voormalige DDK bestaan er belangrijke en persisterende regionale inkomensverschillen, met name
tussen noordelijke en zuidelijke Lander. Het inkomen per hoofd lag in 1970 in Baden-Wurttemberg
28 procent hoger dan in Sleeswijk-Holstein, in 1988
bedroeg het verschil zelfs 42 procent.

De vooruitzichten: schrille contrasten
Zelden zal er sprake zijn geweest van zulke schrille
economische contrasten binnen een land als momenteel het geval is in Duitsland. Tegenover de nog
steeds op voile toeren draaiende economic van de
oude elf Lander, met een sterke groei van produktie
en werkgelegenheid, staat de ineenstortende economie van de vijf nieuwe Lander, met een steil oplopende werkloosheid. Deze constatering betreft niet
alleen het verleden, ze heeft ook betrekking op de
verwachtingen voor dit jaar .
Deze verwachtingen voor de Oostduitse economic
zijn somber. De vraag naar zijn produkten is dramatisch ingezakt en zal nog verder dalen. De export
naar de COMECON-landen, die in het voorjaar van

4. Zie S. Brander, Die DDK als Investitionsstandort aus der
Sicht westdeutscher Unternehmen, IFO-Scbnelldienst, nr.

26-27/90, biz. 9-13, 1990.
5. Zie Sachverstandigenrat zur Begutachtung der gesamtwirtschaftlichen Entwicklung, Aufdem Wegezurwirtschaftlichen Einheit Deutschlands, Metzler-Poeschel, Stuttgart, 1990, met name hoofdstuk 4, Erneuerung der Wirtschaftsstructur im ostlichen Teil Deutschlands.
6. Zie Arbeitsgemeinschaft deutscher wirtschaftswissenschaftlicher Forschungsinstitute, Die Lage der Weltwirtschaft und der deutschen Wirtscbaft im Herbst 1990, Berlijn, 18-10-1990; Sachverstandigenrat zur Begutachtung der
gesamtwirtschaftlichen Entwicklung, zie noot 5; en Bundesministerium fur Wirtschaft, Jahreswrtschaftsbericht 1991,
Bonn, maart 1991.

45,9
41,3

40,7

29,6

26,8

Bron: DIW, Die wirtschaftlichen Entwicklung in Deutschland im vierten
Quartal 1990; Erste Ergebnlsse der volkswlrtschaftlichen Gesamtrechnung,
DIW Wocbenbericbt, at. 7/91,14 februari 1991, biz. 47-56.
Figuur 2. Ver- 1990 nog redelijk was door het toepassen van dumbouding Oost- ping-praktijken op deze markten, neemt sterk af nu
tot West-Duits- deze landen in D-marken moeten betalen. Zo zij al

land in inko-

in Duitsland kopen, zullen ook zij hun vraag waarschijnlijk sterker richten op produkten uit WestDuitsland. De investeringen, zowel van bedrijven
per werkende als van de overheid, hebben nog niet die vlucht ge(recbts), eer- nomen als waarop werd gehoopt. De werkloosheid
ste kwartaal
loopt daardoor naar verwachting snel op, van
’89 tot vierde 250.000 personen in 1990 tot 1,4 miljoen in 1991.
kwartaal ’90
Dit hangt nauw samen met het aflopen van het ontslagverbod voor bedrijven bij de Treuhandanstalt
per 1 juli a.s., en de geplande sanering van het ambtenarenapparaat. Als men ook nog rekening houdt
met 2 miljoen werknemers die korter werken, dan
blijkt de werkloosheid uit te komen op het ongekende percentage van 27 procent. Niet alleen de omvang, maar ook de snelheid waarmee de werkloosheid is toegenomen, zijn buiten properties. Zelfs de
crisis van 1929/1930 liet een minder snelle toename
zien. De migratie naar de westelijke Lander blijkt
vooralsnog niet gestopt te zijn. Vorig jaar waren dat
330.000 personen, terwijl daarnaast ongeveer een
half miljoen vanuit het Beitritts-gebied pendelden
naar ondernemingen in West-Duitsland.
Hoe rampzalig de overgang naar een sociale markteconomie voor de werkgelegenheid ook blijkt te
zijn, diezelfde sociale markteconomie heeft de inkoFiguur 3. Ont- mensconsequenties van deze aanpassing belangrijk
wikkeUng van verzacht. Het besteedbaar inkomen steeg in 1990
bruto sociaal niet onaanzienlijk. Dat hing niet alleen samen met
produkt en
de forse loonstijgingen, maar ook met de hogere
werkgelegenpensioen- en werkloosheidsuitkeringen en de introbeid in Westen Oost-Duits- ductie van regelingen als huursubsidies en opleidingstegemoetkomingen. Ook het komende jaar zal
land, eerste
het besteedbaar inkomen in het Beitritts-gebied nog
kwartaal ’89
tot vierde
stijgen, maar door de stijgende besparingen zal de
kwartaal ‘9O
finale vraag minder snel toenemen.
menper
hoof a (links)
en inkomen

1989-100

In zekere zin komt dat niet slecht uit. Die finale
vraag richt zich namelijk sterk op de toch al oververhitte economic van West-Duitsland. Deze maakt
sinds 1987 een opvallend sterke groei door . Ook
dit jaar zet deze ontwikkeling zich voort. Was in de
eerste jaren de export de voornaamste gangmaker,
in 1990 is die rol overgenomen door de binnenlandse vraag, mede vanwege de vraag uit de vijf nieuwe
Lander. Daarnaast was er in 1990 sprake van een forse belastingverlaging. De werkgelegenheidsgroei in
West-Duitsland gaat onverminderH door, met naar
verwachting 500.000 banen in 1991, maar aan de daling in de werkloosheid komt dit jaar een eind. De
krapte op de arbeidsmarkt, de hogere rente en de
hogere olieprijs zorgen voor een licht stijgende inflatie. De onlangs aangekondigde belasting- en premieverhogingen zullen de particuliere bestedingen en
daarmee de economische groei echter afremmen,
met ongeveer 1 procent. Investeringen in de bouw
stagneerderi al vanwege de hoge rente.
De forse binnenlandse vraag betekent een aanzienlijke stimulans voor de import, waardoor het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans afneemt. Dit wordt nog versterkt doordat de
exportgroei afneemt vanwege de opkomende recessie in landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannie. In de tweede helft van 1991 verwacht men
dat het saldo op de lopende rekening negatief
wordt. Sommige waarnemers menen dat deze ontwikkeling voor Duitsland wel eens tot een verdere
rentestijging zou kunnen leiden, die dan overigens
niet door de andere EMS-deelnemers hoeft te worden gevolgd .
Een inflatoire invloed zal ook in 1991 worden uitgeoefend via de overheidsbegroting. Het overschot op
het overheidsbudget van 1989, van ongeveer 0,5
procent van het bnp, is in nauwelijks een jaar omgeslagen in een niet onaanzienlijk tekort, van 4 procent van het bnp . De precieze omvang van de kosten en baten van de eenwordingsoperatie voor de
begroting is tot dusver tamelijk onduidelijk gebleven. Aan de ene kant had dat te maken met het unieke karakter van de operatic, aan de andere kant

speelden ook de verkiezingen een rol. Door te werken met drie fondsen, Fonds Duitse eenheid, Kredietafwikkelingsfonds voor DDR-schulden en een
Fonds voor de Treuhandanstalt, is er een minder
duidelijk beeld van de financiering ontstaan. Er is
minder zicht op de uitvoering ervan, er is minder
controle mogelijk dan anders, en ook de economische efficiency lijkt minder dan optimaal. Daarnaast
geldt dat de bijdragen van de Lander relatief beperkt zijn ten opzichte van die van de Bund. Verder
werd er met supplementaire begrotingen gewerkt,
die het beeld ook al niet verhelderden. De kosten
van het eenwordingsproces blijken veel hoger te

BSP West

Werkgelegenheid West
• – .Werkgelegenheid Oost

… BSP Oost

7. Zie C.W.A.M. van Paridon, De locomotief weer op
stoom: de economic van de Bondsrepubliek in 1990, ESB,
7 maart 1990, biz. 229-233.
8. Zie Warning signals flash for the D-Mark, Financial Times, 11 maart 1991.
9. Voor een overzicht van de ontwikkelingen van het overheidsbudget op wat langere termijn, zie Deutsches Institut
fur Wirtschaftsforschung, Staatshaushalt und Gesamtwirtschaft in der Bundesrepublik Deutschland: Ein Ruckblick auf die achtziger Jahre, DlW-Wochenbericht, jg. 57,
nr. 30/90, 1990, biz. 411-419.

zijn dan aanvankelijk was ingeschat. Daarnaast blijken de belastinginkomsten in de nieuwe La’nder te-

gen te vallen.
Pas met het uitbrengen van de begroting 1991 heeft
men duidelijk gemaakt, hoe ingrijpend de gevolgen

zijn. Ook de burgers uit West-Duitsland zullen een
bijdrage moeten leveren voor de eenwording. De
creatie van het Ponds Duitse Eenheid heeft ten onrechte de suggestie gegeven dat deze offers niet
hoefden te worden gebracht. Voor 1991 wordt nu
gerekend op een tekort van DM 70 miljard, (4,5%
van het bnp), waarna men voor 1992 en later weer
een daling van dat tekort voorziet. De uitgaven van
de federale overheid komen uit op DM 400 miljard,

gens hen zijn er wel degelijk mogelijkheden om via
een uitgebalanceerd en omvangrijk regionaal beleid
de verschillen geleidelijk te overbruggen .

Het IMF heeft een tweetal scenario’s doorgerekend
betreffende de economische ontwikkeling van het
Beitritts-gebied. In het optimistische scenario wordt
daar in 2001 een produktiviteitsniveau bereikt van
80 procent van de oude Bondsrepubliek. De produk-

tie stijgt jaarlijks met meer dan 10 procent, de investeringen komen aanvankelijk nog hoger uit. De

werkloosheid loopt aanvankelijk sterk op, tot 26,5
procent in 1991, maar daalt daarna gestaag tot 6 procent in 2001. Het negatievere scenario veronderstelt
dat investeerders terughoudender zijn, vanwege het

waarbij vooral de ministeries van Verkeer en van So-

voortbestaan van allerlei onzekerheden (eigendoms-

ciale Zaken hun budgetten zien stijgen. Dat geldt
ook voor de post rentebetalingen. Daartegenover
dalen de uitgaven voor defensie. Ook zal er voor

rechten, kosten milieuvervuiling, ontbreken adequate administratieve organisatie). Daarnaast blijkt de
invloed van de arbeidsmarkt in de oude Bondsrepubliek sterker, resulterend in hogere lonen en in
meer migratie naar het westen. Het gevolg is minder
groei, 6,5 procent, en een lagere produktiviteit in

DM 35 miljard bezuinigd worden op allerlei subsidieregelingen. Daarbij wordt gedacht aan subsidies
voor Berlijn en voor de regie’s langs de vroegere zonegrens, maar ook aan die voor sectoren in moeilijkheden als landbouw en kolenwinning. Daarnaast
moeten de federale overheid, maar ook de lagere niveaus, de La’nder en de gemeentes, fors bezuinigen.

Of men deze bezuiningen weet te realiseren, wordt
echter betwijfeld.
Kort daarop werd duidelijk dat de belastingen niet
konden worden ontzien. Nadat aanvankelijk alleen
over een verhoging van de benzine-accijns met 25
pfennig gesproken werd, bleek op 25 februari dat
ook de loon-, inkomsten- en winstbelasting omhoog
zouden gaan, met 7,5% voor een jaar. Het hele pakket belastingmaatregelen zal dit jaar DM 20 miljard
extra opbrengen, terwijl voor 1992 en 1993 wordt
gerekend op jaarlijks DM 30 miljard extra. De ver-

wachte verhoging van de btw gaat niet door, maar
wordt nu voorzien voor eind 1993.
Terzelfder tijd echter werden er al weer suppletoire
bedragen opgevoerd. Begin februari werd al een extra beroep gedaan op het Fonds Duitse Eenheid,
waarna op 28 februari tal van extra maatregelen werden afgesproken die de La’nder in het BTG tot 1995
DM 49 miljard extra zullen opleveren, waarvan DM
24 miljard dit jaar. Dit ‘Gemeinschaftswerk
Aufschwung Ost’ moet voor het zo dringend gewenste herstel zorgen. De voorspelling dat dat herstel

deze zomer al waarneembaar zou zijn, wordt niet
meer gehoord. Over wanneer dan wel, durft men
niet meer hardop te spreken.
Vooralsnog kan geen antwoord worden gegeven op
de vraag of, en zo ja hoe, het mogelijk is om binnen
afzienbare tijd (i.e. binnen 10 jaar) de bestaande verschillen tussen cost en west weg te werken. Of dat
er ook hier sprake is van structured onoverkomelij-

ke verschillen. Het scala van meningen loopt hier
sterk uiteen. Sommigen zijn de mening toegedaan
dat de vooruitzichten somber zijn, omdat de concurrentiepositie van het Beitritts-gebied in alle aspecten ondermaats is, niet alleen bij de eerdergenoem-

de economische variabelen, maar ook bij
zogenaamde ‘zachte’ locatiefactoren als gezond milieu, cultuuraanbod en attractieve woonomgeving10.
De verschillen zijn in deze opvatting nagenoeg onoverkomelijk, in ieder geval veel hardnekkiger dan
beleidsmakers tot nu toe hebben betoogd. Anderen
bezien de huidige situatie met meer optimisme. Vol-

ESB 27-3-1991

2001. Ondanks de migratie, gemiddeld 150.000 per
jaar, komt de werkloosheid in 2001 uit op 9%- De auteurs geven aan dat met tal van belangrijke onzekerheden rekening moet worden gehouden, zoals de

mate van geschiktheid van de infrastructuur, de werking van de arbeidsmarkt (loonhoogte, reallocatie),
de invloed van traditie, en het consumptiegedrag,
naar richting (al dan niet herstel van vraag naar Beitrittsgebiedprodukten) en omvang . Een mogelijke
oplossing voor Duitsland om deze dispariteiten weg

te werken zou wellicht ook gelegen zijn in het stimuleren van de economische ontwikkeling van
Oost-Europa en van nauwere economische samen-

werking met de Europese Gemeenschap, om zo de
perifere ligging van het Beitritts-gebied ten opzichte

van de Europese Gemeenschap om te vormen in
een centralere ligging in Midden-Europa13.

Afronding
‘Himmelhoch jauchzend, zum Tode betriibt’ lijkt een
goede typering van het welbevinden van de mensen
in het Beitritts-gebied, de vroegere DDR. Van de jubel-

stemming van nauwelijks een jaar geleden is weinig
meer over. ‘Niemand zal er door de eenwording op
achteruitgaan’, had Kohl nog gezegd tijdens een van
zijn verkiezingstoespraken vorig jaar.

Zie verder biz. 332

10. Zie M. Heine und D. Walter, Sektorale und raumliche
Auswirkungen der structuranpassung in der DDR, Wirt-

schaftsdienst, jg. 70, 1990, biz. 402-405.
11. Zie P. Klemmer, Modernisierung der ostdeutschen
Wirtschaft als regionalpolitisches Problem, Wirtschaftsdienst, vol. 70, 1990, biz. 557-561, en ook Commission of
the European Communities, Integration of the East German

economy into the Community, European Economy, vol. 46,
december 1990, biz. 187-198.
12. Zie D. McDonald and G. Thumann, East Germany; the

new Wirtschaftswunder?, in: L. Lipschitz and D. McDonald,
German unification; economic issues, IMF Occasional Paper, nr. 75, 1990, blz.78-92.
13. Zie C.W.A.M. van Paridon, De Bondsrepubliek Duitsland: Aan de rand van de EG of midden in Europa?, Socia-

lisme en Democratic, jg. 48, maart 1991, biz. 116-121.

Vervolg van biz. 323
De realiteit is anders gebleken, grimmiger, onzekerder en uitzichtlozer. Men is al werkloos of men
wordt het, andere keuzes lijken niet mogelijk. Ook
al zijn de inkomens van zeer velen toegenomen en
is men vrij te reizen, het ontbreken van een duidelijk perspectief doet de weegschaal naar de negatieve kant doorslaan.
De regering in Bonn lijkt dit geleidelijk ook te gaan
beseffen. De hosanna-verhalen zijn verstomd, en
met de moed der wanhoop tracht men de ineenstorting van de economie van het Beitritts-gebied te keren. Daarbij is men nu ook zover gegaan om via een
scala van belastingmaatregelen ook een direct
beroep te doen op de Westduitse burgers en ondernemingen. Vooralsnog bestaat er geen duidelijkheid
over de vraag of men met het pakket aan maatregelen, culiminerend in ‘Gemeinschaftswerk
Aufschwung Ost’, de neergang zal weten te stop pen
en zodanige structurele veranderingen weet te realiseren dat het herstel op gang kan komen. Duidelijk
is wel dat die weg veel langer zal gaan duren dan
men tot nu toe heeft durven aangeven.
Evenzeer is duidelijk geworden dat de snelheid
waarmee, en de wisselkoers waartegen de economische en monetaire unie van 1 juli 1990 is gerealiseerd vanuit economisch oogpunt te hoog gegrepen
zijn geweest . Hoe sterk de politieke argumenten
ook waren, toch lijkt de les van deze ervaring te zijn
dat de overgang van een centraal geleide economie
naar een sociale markteconomie met een gematigder snelheid c.q. met meer voorbereidingstijd en
met meer speelruimte voor de wisselkoers tot minder hoge sociale kosten zou hebben geleid dan nu
het geval is. Hoe afgunstig de andere Oosteuropese
landen ook mogen zijn op de vroegere DDK, het
zou best kunnen zijn dat landen als Tsjechoslowakije en Hongarije bij een juist gebruik van hun beleidsruimte eerder een fundamenteel herstel zullen
kunnen bewerkstelligen dan in het Beitritts-gebied
nu mogelijk lijkt.
Naast de gunstige politieke constellatie werd de timing van de Duitse eenwording ook beargumen-

teerd met een verwijzing naar de zeer voorspoedige
economische ontwikkeling van de Bondsrepubliek.
De resultaten van het afgelopen jaar hebben laten
zien dat die eenwording die ontwikkeling nog verder versterkt heeft. Een opvallend hoge groei van
het bruto sociaal produkt (+4,7%), een sterke stijging van de werkgelegenheid (+2,8%), een gematigde prijsstijging (+3%) en een forse stijging van de investeringen (+8%) hebben Duitsland opnieuw tot de
locomotief van Europa gemaakt. Toch zijn er ook
aanwijzingen dat men met deze eenwording wellicht zijn hand heeft overspeeld. Op de eerste plaats
betreft dat het financieringstekort. Hoe mooi de
prognoses voor 1992 en daarna ook een teruglopen
van dat tekort aangeven, de omvang en de intensiteit van de problemen in het Beitritts-gebied zijn zodanig dat er wellicht opnieuw een beroep op de federale overheid zal worden gedaan. Daarnaast is
het nog maar de vraag of men alle voorziene bezuinigingen ook daadwerkelijk kan realiseren. Een

tweede onzekerheid betreft de ontwikkeling van de
betalingsbalans. Veel sneller dan men gedacht had
zal de lopende rekening een negatief saldo gaan vertonen. Als dit saldo onverhoopt sterk negatief
wordt, zal dat ook gevolgen hebben voor de koers
van de DM. In samenhang met het stringente monetaire beleid van de Bundesbank zou dat wel eens
het einde kunnen betekenen van de rust binnen het
EMS. Die onrust zou weer nadelig kunnen zijn voor
de voortgang van de EMU.
In gokspelen als roulette kan men pas echt veel winnen als men ook zelf veel inzet. De Bondsrepubliek
heeft hoog ingezet. Of het de prijs waard is, moet
nog blijken. Of men te hoog heeft ingezet, evenzeer. Maar vast staat ook dat met minder de Duitse
eenwording niet zou zijn gerealiseerd.
C.W.A.M. van Paridon
14. De verklaring van Pohl voor het Europees parlement
vorige week, dat de Duitse monetaire eenwording was uitgelopen op een catastrofe, is hierover duidelijk genoeg.
Opvallend is dat Kohl in zijn reactie ook nu nog bij zijn
voorspelling blijft dat geheel Duitsland over drie tot vijf
jaar dezelfde levensstandaard zal hebben.

Auteur