Ga direct naar de content

De Belgische overheidsschuld

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 8 1992

De Belgische overheidsschuld
In een recente bijlage van NRC Handelsblad, gewijd
aan Belgie, werd de omvangrijke overheidsschuld
omschreven als een van de vele, voor buitenstaanders onbegrijpelijke “eigenaardigheden” waarmee
dit land opgezadeld zit. Kennelijk is een zekere demystificatie nodig van deze schuld, die in 1990 de
grens van Bfr. 8.000 miljard overschreed en die vaak
wordt omschreven als een loodzware last die op de
Belgische samenleving drukt.
De Belgische overheidsschuld bedroeg in 1973, aan
de vooravond van de eerste olieschok, 60% van net
bruto nationaal produkt. Zij liep op tot 77% van het
bnp in 1976 en tot een top van 132% in 1989. Ook in
Nederland verdubbelde de schuld/bnp-verhouding
over dezelfde periode, al lag het niveau in 1973 aanmerkelijk lager, namelijk op 40%.
De oorzaak van de Belgische en Nederlandse
schuldexplosies in de afgelopen twintig jaar heeft
ongetwijfeld te maken met de negatieve weerslag
van de ‘olieschokken’ in de tweede helft van de
jaren zeventig. De oplopende werkloosheid, de
tegenvallende belastingontvangsten en socialezekerheidsuitgaven en de hieruit voortvloeiende
tekorten, leidden tot een forse toename van de
overheidstekorten en van de schuld.
In Belgie kwam daar nog een politieke dimensie bij.
De beleidsmakers in deze periode hadden een onwrikbaar geloof in de Keynesiaanse therapie die enthousiast in praktijk werd gebracht, ook al ging het
om het bestrijden van de gevolgen van negatieve
aanbodschokken, waarvoor een expansief budgettair beleid geen soelaas biedt. Het aantal banen bij
de overheid werd uitgebreid en de subsidiekraan
werd opengedraaid. Bovenop deze therapie, die
een inflatoir effect sorteerde en de Belgische frank
ondermijnde, kwamen de federaal geinspireerde
compensaties, waardoor bij voorbeeld voor infrastructuurwerken in Zeebrugge een tegenhanger
werd gezocht in Wallonie, waarbij aan de rentabiliteitsvereisten vaak voorbij werd gegaan.
In de loop van de jaren tachtig werd de verhouding
schuld/bnp omhoog gestuwd door een zichzelf versterkend proces, waarbij rentelasten tot hogere tekorten leidden die op hun beurt tot hogere rentelasten leidden. Dit ‘rentesneeuwbaleffect’ kwam tijdelijk tot stilstand in 1989. De huidige groeivertraging
dreigt echter opnieuw uit te monden in een stijging
van de schuld/bnp-verhouding.
Omdat het overgrote deel van de schuldtoename in
de afgelopen decennia niet door produktieve investeringen maar door inkomensoverdrachten aan de
particuliere sector wordt verklaard, oefent zij geen
positieve invloed op de economische groei uit. De
schuldvermindering (ten opzichte van het bnp) zal
derhalve in belangrijke mate door een strak budgettair beleid moeten worden gedragen.
Wat zijn nu de eventuele negatieve effecten van de
schuld op de particuliere sector? In de eerste plaats
doen zich op het vlak van de financiering van de
huidige tekorten geen problemen voor. Sinds 1990
vertoont de betalingsbalans een positief saldo, wat

er op wijst dat de netto besparingen van gezinnen, ondernemingen
en de overheid de publieke en particuliere investeringen overtreffen.
Het is vooral dank zij de relatief
hoge spaarquote van de Belgische
gezinnen dat de overheid zich in
een confortabele financieringspositie bevindt.
In de tweede plaats zijn in het recente verleden zowel het aandeel
van de schuld in deviezen als dat
van de korte-termijnschuld afgebouwd zodat de kwetsbaarheid
voor wisselkoers- en rentefluctuaties is verminderd.
In de derde plaats wijzen diverse
econometrische schattingen op een zwak, maar sig- P. van Rompuy
nificant renteverhogend effect van de schuld/bnpverhouding en van het aandeel van de geconsolideerde schuld in de totale schuld. De schuldexplosie heeft bijgevolg tot enige mate van verdringing
van de investeringen en consumptie van de particuliere sector geleid en op deze wijze de kapitaalvorming en de produktiviteitsgroei afgeremd.
In de vierde plaats heeft het ruirne aanbod van overheidseffecten tegen aantrekkelijke rentevoorwaarden het inkomen van obligatiehouders aangedikt.
Omdat het effectenbezit in belangrijke mate geconcentreerd is in de hogere inkomensklassen, heeft de
schuldopbouw zowel direct als indirect, dat wil zeggen via de kapitaalwinsten op de beurswaarde en
de uitgekeerde dividenden van de financiele instellingen, de positie van de hoge-inkomenstrekkers
verstevigd.
Afgezien van het verdringingseffect en de vertekening van de inkomensverdeling, ondervindt de Belgische particuliere sector geen rechtstreekse hinder
van de schuld. Uiteraard wordt wel de overheid
door de rentelasten van de schuld in een budgettair
keurslijf gedwongen. Om de schuld/bnp-verhouding te stabiliseren, dient de overheid jaarlijks een
voldoende ruim surplus op te bouwen tussen de ontvangsten en de uitgaven exclusief rentelasten, voor
zover de groei van het bnp lager ligt dan de rentevoet. De particuliere sector draagt door deze stringente budgettaire randvoorwaarde de druk van de
collectieve lasten en moet het stellen met een
schraal budget voor groeibevorderende overheidsinvesteringen.
In deze omstandigheden moet de overheid blijk geven van creativiteit om, zonder de concurrentiepositie te verzwakken, ervoor te zorgen dat de ontvangsten evenredig met de economische groei toenemen. Een vermogensbelasting zou in theorie de
ideale uitweg bieden. De praktische bezwaren hiertegen zijn echter aanzienlijk. Zo bestaat er in Belgie
geen kadaster van het roerend vefmogen. Bovendien zou een dergelijke belasting opnieuw kunnen
leiden tot overvolle treinen naar het zuiden van het
land, bestemming Luxemburg.

ESB 8-7-1992

I

Auteur