De band met
Duitsland
Vanuit Duitsland bereikt ons de ene
na de andere slechte economische
tijding. Negatieve groeicijfers, hoge inflatie, sterk stijgende begrotingstekorten. Wat betekent dit voor Nederland?
Onderstaand wordt ingegaan op de
sterke band die tussen de Nederlandse en de Duitse economic bestaat.
Vervolgens wordt gekeken naar de
implicaties hiervan voor de in Nederland te verwachten economische teruggang.
Samenhang met Duitsland
Van oudsher is de Nederlandse economic sterk verbonden met Duitsland.
Gezien onze geografische ligging en
de omvang van de Duitse economic
in vergelijking met die van Nederland
wekt dat geen verbazing. De enorme
naoorlogse welvaartsstijging in Duitsland en de oprichting van de Europese Gemeenschap hebben deze band
alleen maar versterkt. Onderstaande
Figuur 1. Bbp-groei in Duitsland en
Nederland, %
83
85
87
89
91
93
Figuur 2. Groei industriele produk-
tie in Duitsland en Nederland, %
10
5
0
-5
• DuiBland
Nederland
-10
83
85
87
figuren illustreren de sterke verbondenheid van de Nederlandse met de
Duitse economic1:
• binnen maximaal een half jaar
wordt circa driekwart van de conjuncturele beweging van het Duitse bbp in het Nederlandse bbp teruggevonden (zie figuur 1)
• bijna 90% van de conjuncturele beweging in de Duitse industriele
produktie wordt in de Nederlandse industriele produktie teruggevonden; bovendien reageert de
Nederlandse industrieconjunctuur
vrijwel zonder vertraging (slechts
1 maand) op de Duitse conjunctuur (zie figuur 2).
Duitsland is het belangrijkste afzetgebied voor onze export (aandeel bijna
30%) en bovendien zet Duitsland in
belangrijke mate de toon voor het
economisch reilen en zeilen van WestEuropa in zijn algemeenheid, waar
ruim driekwart van onze export naar
toe gaat.
Overigens bestaat al enige jaren
zorg over de positie van Nederland
op de Duitse markt. Zo werd vorig
jaar van verschillende kanten gesignaleerd dat de Duitse importgroei uit
Nederland sinds 1990 in toenemende
mate achterbleef bij het EG-gemiddelde2. Dit zou te wijten zijn aan de samenstelling van het Nederlandse exportpakket, dat sterk gericht is op
voedingsmiddelen (25%, terwijl de totale Duitse import slechts voor 13%
uit voedingsmiddelen bestaat) en halffabrikaten (eveneens 25%, tegen een
totaalaandeel van de halffabrikaten in
de Duitse import van 11%). Het aandeel van Nederland in de Duitse invoer van industriele eindprodukten is
daarentegen als gevolg daarvan relatief gering. En juist daar vond de afgelopen jaren door de bestedingsimpuls
ten gevolge van de Duitse hereniging
veruit de grootste groei plaats. Terecht werd door anderen de kanttekening geplaatst dat de additionele Nederlandse bbp-groei ten gevolge van
de Duitse eenwording ondanks het
relatieve achterblijven van de Nederlandse uitvoergroei naar Duitsland,
toch tot de hoogste in Europa behoorde3.
De sterke gerichtheid van onze economic op Duitsland — die ook aan de
importzijde tot uitdrukking komt:
meer dan een kwart van onze import
komt uit Duitsland – heeft ertoe geleid dat de Nederlandsche Bank haar
monetaire beleid al lange tijd zeer
sterk richt op de handhaving van een
vaste wisselkoersverhouding tussen
de gulden en de Duitse mark. Dit verschaft een belangrijk stuk zekerheid
aan de met Duitsland handelende exporteurs en importeurs, alsmede aan
beleggers,en investeerders. Daarbij
moet worden -opgemerkt dat de Nederlandsche Bank voor deze koppeling heeft kunnen kiezen omdat het
monetaire beleid van de Bundesbank
als degelijk en krachtig anti-inflatoir
kan worden bestempeld. Door de
sterke gerichtheid van het Nederlandse monetaire beleid op dat van Duitsland profiteer! ons land mee van de
goede reputatie van de Bundesbank.
De koppeling van de gulden aan
de Duitse mark is zeer stringent. Binnen het EMS mogen de onderlinge
wisselkoersverhoudingen maximaal
2,25% van elkaar afwijken. Voor de
gulden-DM verhouding bedraagt de
afwijking van de Duitse mark ten opzichte van zijn EMS-spilkoers van
/ 112,673 echter meestentijds hooguit
0,25%. Overschrijding van deze grenzen gaat de Nederlandsche Bank tegen door het verrichten van valutamarktinterventies of, bij een meer
structurele situatie, door het aanpassen van haar rentetarieven. De zeer
sterke positie die de gulden de laatste
tijd inneemt ten opzichte van de Duitse mark heeft er daardoor toe geleid
dat de rentetarieven in ons land nu
zelfs lager liggen dan in ankerland
Duitsland. Gezien de ernstige problemen waarin de Duitse economic verkeert kan deze situatie nog wel een
tijdje aanhouden. Omdat wij er echter
van uitgaan dat de huidige EMS-pariteiten voor de koppeling gulden-DM
ook in de toekomst niet gewijzigd zullen worden – en dat de Duitse mark
dus niet, zoals momenteel van verschillende zijden wordt gesuggereerd, zal devalueren — verwachten
wij dat het negatieve verschil tussen
de Nederlandse en de Duitse rente
(zowel kort als lang) op termijn evenwel weer zal verdwijnen.
1. Toespraak van DNB-directeur prof.
A.H.E.M. Wellink voor de International
conference of comercial bank economists
te Amsterdam op 25 mei 1993.
2. C.W.A.M. van Paridon, Nederland mist
kansen op Duitse markt, ESB, 1 januari
1992, biz. 16-17.
3. P.A.G. van Bergeijk, H.B. Meins en H.
Oldersma, Gemiste kansen?, ESB, 8 januari 1992, biz. 42-43.
Duitse economic
De Duitse economische situatie is mo-
menteel zorgelijk. De Oostduitse economic groeit langzamer dan verwacht
en de economisch vele malen belangrijker Westduitse economic verkeert
in een ernstige recessie. In het eerste
kwartaal van dit jaar was de groei van
het Westduitse bbp voor de vierde
achtereenvolgende maal negatief en
lag het bbp maar liefst 3,2% lager dan
het jaar daarvoor. Daarbij past overigens de kanttekening dat de cijfers
over maart en april crop lijken te wijzen dat de snelheid waarmee de Duitse economic terugloopt aan het afhemen is. Dit neemt niet weg dat de
meeste economische onderzoeksinstituten nu voor het jaar 1993 uitgaan
van een krimp van 2% a 2,5%.
De overheidsfinancien hebben
zwaar te lijden van de economische
teruggang, zeker omdat tegelijkertijd
blijkt dat het herstel van de Oostduitse economic veel moeizamer verloopt en een veel langduriger en daardoor kostbaarder proces is dan
aanvankelijk verondersteld. In 1989
vertoonde de begroting van de Westduitse overheid nog een overschot
van 0,1% van het bbp (vorderingensaldo). Vorig jaar was dit al omgeslagen in een tekort van 3,7% en dit jaar
zal het tekort ruim boven de 4% uitkomen. De begin dit jaar in het zogenoemde ‘Solidariteitspact’ overeengekomen bezuinigingsmaatregelen
blijken nu al niet toereikend en minister van financien Waigel heeft additionele bezuinigingen aangekondigd.
De sterke bestedingsimpuls van direct na de Duitse hereniging en de
daarmee gepaard gaande hoge bezettingsgraad van de produktiecapaciteit
en grote vraag naar arbeid hebben tot
een forse opwaartse druk op de lonen en prijzen geleid. Zelfs nu de
Duitse economic al enige tijd in een
recessie verkeert is de inflatie nog
steeds hoog (juni: 4,1%), waarbij
mede een rol speelt dat aan het begin
van dit jaar de BTW met 1% is verhoogd. Bovendien houdt de nog
steeds hoge geldgroei, die wordt aangewakkerd doordat banken veel (gesubsidieerde) leningen aan Oostduitse bedrijven verstrekken en doordat
de overheid ook rechtstreeks veel krediet aan Oost-Duitsland verleent, het
gevaar in dat de inflatie ook in de toekomst vrij hoog zal blijven. In mei
kwam de geldgroei uit op 6,7%, tegen een voor de Bundesbank voor
ESB 30-6-1993
1993 nagestreefde geldgroei van
maximaal 6,5%. De hoge inflatie- en
geldgroeicijfers belemmeren de Bundesbank in belangrijke mate bij het
verlagen van de rentetarieven, een
verlaging die op zich vanuit het oogpunt van de stimulering van de economic meer dan wenselijk is.
Voorts heeft Nederland zoals reeds
opgemerkt sinds het uitbreken van
de valutacrisis in het EMS (September
1992) op rentegebied meer kunnen
profiteren van de positie van de gulden als harde munt dan Duitsland. In
de maanden voor September 1992 lag
De slechte economische situatie in
de kapitaalmarktrente in ons land
ruim 0,3% boven de rente in Duitsland, tegenwoordig ligt de Nederlandse kapitaalmarktrente ongeveer 0,2%
beneden de Duitse rente. Ook de kor-
Duitsland heeft uiteraard grote weer-
te rente in ons land bevindt zich mo-
slag op de Nederlandse economic.
menteel ruim beneden die in Duitsland. Lagere rentestanden verminderen de uitgavenproblematiek voor de
overheid, maken bedrijfskredieten
goedkoper en helpen ook de particulier door middel van lagere hypotheeklasten en goedkoper rood staan.
Gevolgen voor Nederland
Ook ons land wordt sinds kort geconfronteerd met negatieve groeicijfers.
In het eerste kwartaal van dit jaar lag
het Nederlandse bbp 0,6% lager dan
een jaar daarvoor. In maart raamde
het Centraal Planbureau voor heel
1993 nog een bbp-groei van 0,5%,
maar dit zal zeker niet worden gehaald. Een ook voor ons land negatieve groei in 1993 wordt gezien de
ernst van de Duitse recessie onontkoombaar. Een aantal factoren lijkt
center te bewerkstelligen dat de om-
vang van de conjuncturele teruggang
in ons land dit jaar aanmerkelijk minder groot zal zijn.
Ten eerste kan worden gewezen
op de samenstelling van ons exportpakket naar Duitsland. Werkte de sterke gerichtheid van de Nederlandse
exportsector op vooral voedingsmiddelen bij het profiteren van de Duitse
bestedingsimpuls na de hereniging
nadelig, nu is dit — tijdelijk — een voordeel: de vraag naar voedingsmiddelen is minder conjunctuurgevoelig
dan de vraag naar industriele eindprodukten.
Ten tweede ligt het aandeel van de
conjunctuurgevoelige industriesector
in de totale economische produktie
in ons land met nog geen 20% belang-
rijk lager dan in Duitsland, waar het
aandeel van de industrie ruim 30% bedraagt, met verhoudingsgewijs veel
nadruk op de produktie van investeringsgoederen en auto’s.
Belangrijk is daarnaast dat de loonontwikkeling de afgelopen jaren in
ons land veel gematigder is geweest
dan in Duitsland, waardoor onze concurrentiepositie beter is (al ondervindt Nederland natuurlijk net als
Ten slotte is een wezenlijk verschil
tussen Nederland en Duitsland dat de
Nederlandse overheid niet zoals de
Duitse met omvangrijke financieringslasten van de hereniging met OostDuitsland wordt geconfronteerd. Gezien de ook in ons land nog noodzakelijke verdere reductie van het begrotingstekort betekent dit niet dat
ons land ruimte heeft voor een expansief uitgavenbeleid, maar wel dat
moeizame aanvullende bezuinigingsmaatregelen zoals in Duitsland (met
hun gevolgen voor de koopkracht
van de bevolking) in minder sterke
mate noodzakelijk zullen zijn. Geheel
vermijdbaar zijn zij echter ook in ons
land absoluut niet. Verwacht kan worden dat minister Kok van Financien
over niet al te lange tijd met additionele bezuinigingsvoorstellen zal komen, die overigens hoogst waarschijnlijk minder omvangrijk zullen zijn dan
uit oogpunt van het in het regeerak-
koord overeengekomen tijdpad voor
de begrotingstekortreductie noodzakelijk zou zijn.
Al met al betekent dit dat de vooruitzichten voor de Nederlandse economic op dit moment zeker niet erg
gunstig zijn – sterker: zij zijn in tien
jaar tijd niet zo slecht geweest. Hoe-
wel Nederland zich niet aan de ontwikkeling in Duitsland kan onttrekken, ziet het er wel naar uit dat de
vooruitzichten voor ons land ditmaal
aanmerkelijk minder somber zijn.
Duitsland grote hinder van de snel
duurder geworden nationale valuta).
A.J.J. Barens
Ter illustratie: de loonkosten per eenheid produkt in de industrie zijn in
Nederland de afgelopen vijf jaar toegenomen met 4,9%. In Duitsland stegen zij met maar liefst 15,2%.
De auteur is senior economist bij het Economisch Bureau van F. van Lanschot Bankiers NV.
;iv
BHRi**«