Ga direct naar de content

De autoriteit van de economische wetenschap

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 31 2018

Wetenschappers worden als onafhankelijk en objectief beschouwd, want ze doen onderzoek naar het nog onbekende. Maar de ­werkelijkheid is anders. Doordat steeds meer wetenschap wordt bedreven zonder theoretisch fundament hebben empirische data hun betekenis verloren en ontstaat er ruimte voor halve waarheden.

In het kort

Dit artikel is gebaseerd op Keizer (2015; 2017a)

In het kort

– De neoklassieke economie en ­econometrie domineert de ­economische wetenschap.

– Dit is problematisch omdat het theoretische fundament psychische en sociale factoren uitsluit.

– Dit leidt tot een stroom van ­onwetenschappelijke beleids­adviezen.

De Duitse econoom en socioloog Max Weber (2011 [oorspronkelijk 1903–1917]) ­schetste een beeld van de ideaal-typische weten­schapper: intrinsiek gemotiveerd en belangeloos ­zoekend naar waarheid. Maar er zijn wetenschappers die vinden dat de waarheidsvraag van tafel moet. Zij vinden dat het beter is om het te laten bij empirisch onderzoek waarbij er gezocht wordt naar stabiele correlaties tussen empirische grootheden. Hun onderzoek richt zich op instrumentele kennis: kennis waar de maatschappij iets nuttigs mee kan doen. Dat is een gevolg van het bijna monopolie van de neoklassieke economie in combinatie met econometrische methoden. In dit artikel leg ik uit waarom dit een ­negatieve invloed heeft gehad op de kwaliteitsgroei van het vak en ­welke veranderingen noodzakelijk zijn.

Daarvoor is het eerst van belang om te begrijpen waarom de nadruk op instrumentele kennis problematisch is door het onderscheid uiteen te zetten tussen enerzijds ­zuivere, ofwel fundamentele kennis en anderzijds instrumentele, ofwel toegepaste kennis.

Zuivere versus instrumentele kennis

Bij zuivere kennis gaat het om kennis die voortkomt uit de logica en de daarop gebaseerde wiskunde; het gaat over taalstructuren, economisch-logische, sociaal-logische en psyche-logische kennis. En het betreft dan ideeën over de vormgeving en aard van onze realiteit. Goede voorbeelden van zuivere kennis in de economie zijn het algemeen evenwicht van Walras (économie pure) en Pareto’s idee van een economisch optimum (économie logique) (Walras, 2013 [1874]; Pareto, 2014 [1906]). Groei van zuivere kennis is essentieel voor de ontwikkeling van bruikbare, instrumentele kennis, en dient daarom met voorrang te worden gefinancierd door de overheid.

Een wetenschapsprogramma dat zuivere kennis voortbrengt is opgebouwd uit axioma’s: stellingen over het object van studie die met elkaar het kader vormen waarbinnen empirische waarnemingen kunnen worden gedaan. De ­verzameling axioma’s van een bepaald wetenschaps­programma noemen we het paradigma.

Een voorbeeld van een bron van zuivere kennis is het paradigma van de orthodoxe economie dat, gebaseerd op een viertal axioma’s, de homo economicus beschrijft. Ten eerste zijn mensen economische actoren. Dat betekent dat ze schaarse middelen gebruiken om behoeften te bevredigen. Ten tweede zijn mensen rationeel: ze kennen zichzelf goed en hebben volledige controle over hun emoties en handelen. Ten derde zijn mensen niet-sociaal, zodat alle relaties tussen mensen van economische aard zijn. En, ten vierde, kunnen relaties worden beschreven met behulp van logica en de daarop gebaseerde wiskunde en statistiek.

De beschrijving van het handelen op basis van deze axioma’s zorgt ervoor dat andere vakgebieden buiten­gesloten worden. De term volledige rationaliteit is bedoeld om de psychologie buiten de deur te houden, en de term niet-sociaal heeft de intentie om van de sociologie te abstraheren. Zo krijgen we een zuivere beschrijving van het economische mechanisme die echter niet overeenkomt met de wereld van alledag, waarin het psychologische mechanisme irrationaliteit en het sociologische mechanisme immoraliteit verklaart (Keizer, 2015; 2017b; 2017c).

Op basis van dit paradigma kan een analyse gemaakt worden van een denkbeeldige situatie waarin de axioma’s realistisch zijn. Dat levert theorieën op waaruit bijvoorbeeld blijkt dat de loonvoet stijgt als de vraag naar arbeid toeneemt. Empirische toetsing van deze zuivere bewering heeft niet zoveel zin, omdat de psychologische en socio­logische determinanten zijn weggelaten en de complexiteit van onze realiteit dusdanig groot is dat een wiskundige modellering per definitie onvolledig is (kader 1).

Op eenzelfde manier kunnen we ons ook een orthodoxe sociologie en een orthodoxe psychologie ­voorstellen. Studenten kunnen deze gedachte-experimenten in hun gereedschapskist doen. En misschien doet er zich een ­situatie voor, dat ook dit stuk gereedschap behulpzaam is bij een verklaring van onze ‘real-life’-economie.

De oorzaken van de opkomst van fundamentloze instrumentele kennis zijn tweeërlei. In de eerste plaats zijn de universiteiten het zicht op hun maatschappelijke ­functie kwijtgeraakt. In de tweede plaats zien we voortschrijdende reductie en specialisatie in het wetenschappelijke ­landschap.

De functie van universiteiten

De functie van universiteiten is het theoretisch vormgeven van het denken over de samenleving. Maar onder invloed van de mondiale ontwikkelingen – globalisering en digitalisering – is aan de universiteiten een ontwikkeling gaande die vraagt om empirisch onderzoek naar praktische problemen. De druk vanuit het bedrijfsleven en overheidsorganisaties om studen­ten als pasklare ‘human capital’-eenheden af te leveren is steeds groter geworden. Bovendien is er een mondiale ranglijst die de status van universiteiten meet, en wetenschappers worden beoordeeld op hun publicaties in toptijdschiften die vooral onderzoek op basis van het leidende paradigma publiceren. Prestigieuze Amerikaanse universiteiten zijn hier leidend in, en West-Europa volgt. De kerntaak van universiteiten is hierdoor in het gedrang gekomen: kritische denkers, die de kwaliteit van de samenleving verhogen.

Voor economen geldt dat de neoklassieke benadering een theoretisch fundament levert dat zich goed leent voor kwantitatieve toepassing. Doordat de verbinding tussen theorie en empirie echter nogal tegenviel, is er steeds minder aandacht besteed aan een correcte formulering van de theorie, en meer aan het zoeken naar empirische ad-hoc­variabelen die een goed statistisch verband vertonen.

HH/Werry Crone

Reductionisme

Het reductionisme is een tweede oorzaak van de huidige situatie waarin instrumentele kennis centraal staat. De wetenschap kent een onderscheid naar niveaus van analyse: subatomair, atomair, moleculair, lichaam van een levend wezen, geest van een levend wezen, groep van levende wezens. Er is nu een sterke reductie naar lagere niveaus, waardoor fysica en wiskunde de basiswetenschap zijn geworden.

Daarnaast is er de tendens om te reduceren tot het materiële, empirische en kwantificeerbare aspect van onze realiteit. Hierdoor wordt de psychologie uiteengereten: de meeste psychologen zijn met neuroscience de scheikundige kant opgegaan, en andere zijn opgeschoven in de richting van de sociale psychologie. Het idee achter het gewoon weglaten van de menselijke geest is gebaseerd op het verlangen om verlost te worden van het subjectieve aspect, van vooroordeel, ideologie en speculatie, terwijl er geen enkele wetenschap is die niet gebaseerd is op een vooroordeel – zelfs wiskunde niet. Door axioma’s te formuleren, worden deze vooroordelen zichtbaar gemaakt, en wordt duidelijk wat de beperkingen van het onderzoek zijn.

Kader 1: Empirisch stabiele verbanden bestaan niet

Milton Friedman gebruikte de neoklassieke analyse om tot een theorie te komen. Maar hij vond het waarheidsgehalte van de neoklassieke axioma’s niet belangrijk (Friedman, 1953). Het enige dat voor hem als wetenschapper gold, was de stabiliteit van de gevonden empirische relaties. Uitvoerig monetair-historisch onderzoek bracht hem ertoe om zijn geldvraagfunctie als een stabiel verband te beschouwen. Op basis hiervan ontwikkelde hij zijn visie op de monetaire politiek (Friedman en Schwartz, 1963).
In 1958 publiceerde Phillips zijn arbeidshistorische onderzoek naar het verband tussen loonstijging en werkloosheid. Hij concludeerde dat deze relatie empirisch stabiel was, en dat er economisch-politiek gesproken een afruil mogelijk is tussen inflatie en werkloosheid. Het aardige van dit empirische verband was dat zowel keynesianen als neoklassieken dit verband zagen als een bewijs voor hun gelijk. De keynesianen benadrukten dat het verband niet lineair was, en de neoklassieken wezen op het negatieve karakter.
Beide onderzoeken kennen grote tekortkomingen. Phillips schrapte vele jaren uit zijn onderzoek om maar tot een relatie te komen, en een aantal jaren later begon zijn curve fors te schuiven. En de geldvraagfunctie, waar Friedman zich zo grondig mee had bezig gehouden, bleek voortdurend te schuiven. Er was eigenlijk maar één constante gevonden: empirische verbanden zijn stabiel in stabiele perioden, en instabiel in instabiele perioden. Een welhaast dodelijke conclusie voor econometristen.

Economen zijn metristen geworden

Het gevolg van de nadruk op instrumentele kennis zonder dat er theoretische kennis aan ten grondslag ligt, is dat de academische economen het theoretisch primaat van ­Popper en Lakatos genegeerd hebben. Ze zijn allemaal opgevoed met het idee van de homo economicus als analytische basis. Omdat er maar één paradigma wordt onderwezen, is het steeds gangbaarder geworden om dit paradigma niet meer te vermelden. Nu weten weinig economen nog wat dit mensbeeld precies inhoudt, en wat de implicaties ervan zijn voor de resultaten uit empirisch onderzoek.

Het heeft ertoe geleid dat economen metristen zijn geworden, die zich slechts laten disciplineren door de wetten van de kwantitatieve methoden: logica, wiskunde en statistische theorie. Hierdoor hebben de empirische data die worden gebruikt hun theoretische en inhoudelijke betekenis verloren, en kunnen deze dus ook niet meer geïnterpreteerd worden.

Een goed voorbeeld van de discrepantie tussen empirie en de reële wereld is de onveiligheid in steden. Een veelgebruikt empirisch begrip voor onveiligheid is nu het aantal aangiften dat de mensen doen van illegaal gedrag in de buurt. Dat veel mensen dat allang niet meer doen, omdat ze hebben gemerkt dat de politie toch niet komt opdagen, maakt dat de empirische wereld is gaan afwijken van de reële wereld.

Door de focus op één paradigma zijn er geen economen meer die nog overzicht hebben over het onderzoek dat relevant is voor een beter begrijpen van het functioneren van economie en maatschappij. Dat heeft gevolgen voor de beoordelingen van evaluatiecommissies, zeker nu de importantie van de tweede geldstroom voor onderzoek gegroeid is. De keuzes die worden gemaakt bij de verdeling van onderzoeksgeld zijn meestal gericht op het behartigen van bestaande belangen, waarbij kleine groepen en vooral individuen met creatieve en afwijkende gedachten geen rol van betekenis kunnen spelen.

Het ontkennen van aantoonbare feiten

Als kwalitatief hoogwaardige kennis niet meer gewaardeerd wordt, ontstaat er ruimte voor halve waarheden en voor ­fraude en vriendjespolitiek. De financiële wereld wordt momenteel bevolkt door vele academici die een zeer beperkte economieopleiding hebben gevolgd. In de politieke wereld, inclusief de monetaire sector, lopen weinig economen rond met een realistisch mensbeeld en met goede kennis van de interacties tussen macro- en micro-economie. Hierdoor wordt fout op fout gestapeld, met ineffectief beleid tot gevolg.

Drie methoden worden – in de meeste gevallen onbewust – gehanteerd. Allereerst heeft de verenging van het perspectief van waaruit economische wetenschappers opereren, geleid tot een aanpassing van het taalgebruik. Dit speelt bijvoorbeeld bij het begrip ‘depressie’, dat inmiddels niet meer gebruikt wordt. Een economische depressie is een gemoedstoestand van consumenten en investeerders, die gekenmerkt wordt door negatieve verwachtingen over de middellangetermijnontwikkeling van de economie. Maar de term ‘depressie’ doet vermoeden dat markteconomieën zichzelf niet kunnen redden, en regelmatig overheidsingrijpen nodig heeft, en dus werd de depressie waarin de eurozone vanaf 2009 zat, aangeduid met de term ‘recessie’. Deze theoretische grootheid werd vervolgens empirisch gedefinieerd als een situatie waarin de economie een aantal maanden achtereen een negatieve groei vertoont. Het betekent dat de Chinese economie niet in een recessie, laat staan depressie, zit als deze bijvoorbeeld van 12 naar 4 procent groei gaat.

In de tweede plaats hebben we gezien dat theoretische begrippen worden vervangen door empirische begrippen. Maar als we ons niet meer druk maken om het paradigma, de analyse en daaruit afgeleide theorie, dan krijgen we een betekenisloos geheel van empirische relaties dat louter gevoed wordt door big-data-systemen. En dan is de economische wetenschap verdwenen.

In de derde plaats leidt de verenging ertoe dat bepaalde effecten systematisch niet in de beschouwing worden betrokken. Een goed voorbeeld is de Trojka-politiek in Griekenland, waar het beperken van overheidsbestedingen en het verlagen van de lonen bij lange na niet de verwachte economische groei opleverde. Tien jaar depressie heeft in dit land geleid tot een forse braindrain, een verscherping van het sociale conflict en veel psychische schade bij personen.

Pluralisme

Om uit de huidige impasse te komen, zijn er verschillende oplossingen. Waar reductionisme tot rivaliteit en dominantie leidt, zal pluralisme tot concurrentie en samenwerking leiden.

In Keizer (2015) bespreek ik de methodologische eigenschappen van verschillende stromingen: de orthodoxe economie, een zestal heterodoxe stromingen, een zestal psychologische benaderingen en een groot aantal sociologische perspectieven. De orthodoxe economie blijkt de fraaiste analytische structuur te bieden, maar behandelt louter het economische aspect van menselijk gedrag. De heterodoxe perspectieven leveren veel grondstoffen voor een forse verrijking, maar zijn minder goed gestructureerd en spreken elkaar vaak tegen. Daarom heb ik de orthodoxe analyse als basis gebruikt voor een orthodox-psychologische en orthodox-sociologische analyse waarmee onderzocht kan worden op welke wijze instituties steeds inclusiever, of steeds extractiever worden (Keizer, 2017a).

Mentale ondernemers

Een tweede oplossing is gelegen in mensen die zich niet aansluiten bij de kudde, maar hun missie formuleren en nastreven – desnoods op eigen kosten. Zo kunnen wetenschappers als mentale ondernemers door middel van innovatie het vakgebied opschudden.

Kwalitatief onderzoek is een zeldzaamheid, en wordt in de academische opleiding – waar het gaat om scripties en proefschriften – nagenoeg onmogelijk gemaakt. Zij die bereid en in staat zijn om buiten de officiële paden innovatief werk te verrichten, dienen mentaal en moreel sterke persoonlijkheden te zijn. Veruit de meeste hoogleraren hebben ­carrière kunnen maken door zich aan te passen aan de bestaande machtsverhoudingen. Wie niet in ­prestigieuze Angelsaksische tijdschriften wil publiceren – zoiets vergt forse inhoudelijke aanpassingen – wordt geen hoogleraar, komt niet in aanmerking voor begeleiding van ­promovendi, en heeft geen mogelijkheden om zijn werk onder de aandacht te brengen van collega’s. En ook promo­vendi zitten opgesloten in een systeem waarbij ze geen invloed hebben op het paradigma en de analyse. Wie zich niet wil aanpassen, hoeft niet te solliciteren naar een door de hoogleraar vastgesteld onderwerp.

Tot slot

De orthodoxe economie, die het economische aspect van het leven probeert te analyseren, wordt als theoretische fundering van empirisch onderzoek gebruikt. Dit betekent dat het menselijk gedrag wordt gereduceerd tot economisch gedrag. Op basis van dit vooroordeel wordt er economische politiek bedreven en verspreidt de media de economische waarheden van de dominante groep. Van academisch gevormde mensen mag worden verwacht dat ze het besef ontwikkelen dat dit tot eenzijdige waarheden leidt.

Literatuur

Friedman, M. (1953) The methodology of positive economics. In: M. Friedman (1953) Essays in positive economics. Chicago: Chicago University Press, 3–43.

Friedman, M.A. en A. Schwartz (1963) A monetary history of the United States: 1867–1960. Princeton: Princeton University Press.

Keizer, P. (2015) Multidisciplinary economics: a methodological cccount. Oxford: Oxford University Press.

Keizer, P. (2017a) Hoe de crisis het economische denken verandert: linkse en rechtse dogma’s ontrafeld. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Keizer, P. (2017b) A multidisciplinary-economic framework of analysis. Journal of Philosophical Economics, XI(1), 103–132.

Keizer, P. (2017c) A multidisciplinary foundation of inclusive institutions analysis. Paper gepresenteerd op het congres Institutions for open societies, WINIR, Utrecht, 14–17 september, 2017.

Pareto, V. (2014) Manual of political economy. Oxford: Oxford University Press.

Phillips, A.W. (1958) The relation between unemployment and the rate of change of money wage rates in the United Kingdom, 1861–1957. Economica, 25(100), 283–299.

Walras, L. (2013) Elements of pure economics. Londen: Routledge.

Weber, M. (2011) Methodology of social sciences. Londen: Routledge.

Auteur

3 reacties

  1. R. Oosten
    7 jaar geleden

    De reactie van Piet Keizer op bovenstaande opmerking:

    Volledige informatie is geen axioma in de neoklassieke economie. Alleen in het meest simpele model wordt dat als veronderstelling aangenomen. Zodra volkomen concurrentie wordt uiteengezet, behoort deze veronderstelling daarbij. Maar zodra andere marktvormen worden besproken, wordt ook regelmatig van onvolledige informatie uitgegaan. In de jaren zestig en zeventig zien we dat bijvoorbeeld bij Edmund Phelps (Nobelprijswinnaar en een echte neoklassiek). Later wordt de principaal-agent theorie ontwikkeld, waarin asymmetrische informatie wordt aangenomen.

    Simon kwam in 1957 al mijn idee van 'bounded rationality': we kunnen alleen maar rationeel zijn, gegeven de informatie die ons ter beschikking staat. Schaarse geheugencapaciteit past wonderwel bij de orthodoxe en neoklassieke economie: schaarste! De discussie over irrationaliteit is een andere. Dat gaat over de emoties, die ons steeds weer systematische cognitieve fouten doen maken. We kennen ons zelf onvoldoende, en hebben zelfs een belang erbij om dat zo te houden. Er is al voldoende spanning tussen wat we eigenlijk willen en wat we steeds weer doen.

  2. R. Oosten
    7 jaar geleden

    De reactie van Piet Keizer opmerking:

    Volledige informatie is geen axioma in de neoklassieke economie. Alleen in het meest simpele model wordt dat als veronderstelling aangenomen. Zodra volkomen concurrentie wordt uiteengezet, behoort deze veronderstelling daarbij. Maar zodra andere marktvormen worden besproken, wordt ook regelmatig van onvolledige informatie uitgegaan. In de jaren zestig en zeventig zien we dat bijvoorbeeld bij Edmund Phelps (Nobelprijswinnaar en een echte neoklassiek). Later wordt de principaal-agent theorie ontwikkeld, waarin asymmetrische informatie wordt aangenomen.

    Simon kwam in 1957 al mijn idee van 'bounded rationality': we kunnen alleen maar rationeel zijn, gegeven de informatie die ons ter beschikking staat. Schaarse geheugencapaciteit past wonderwel bij de orthodoxe en neoklassieke economie: schaarste! De discussie over irrationaliteit is een andere. Dat gaat over de emoties, die ons steeds weer systematische cognitieve fouten doen maken. We kennen ons zelf onvoldoende, en hebben zelfs een belang erbij om dat zo te houden. Er is al voldoende spanning tussen wat we eigenlijk willen en wat we steeds weer doen.

  3. P.W. Holle
    7 jaar geleden

    Wat ik in het betoog mis, is een uitwijding van het axioma dat economische actoren volledig geinformeerd zijn. Daardoor blijven investeringen een 'fremdkorper' in de neoklassieke economie en wordt duidelijk hoe groot de schade is als de axioma's worden losgelaten. Simon's 'Bounded rationality' is altijd een kanttekening bij de neoklassieke economie gebleven. Eenzelfde lot zal de Donut economie van Kate Raworth beschoren zijn. Hoeveel beperkingen er ook aan economische groei gesteld mogen of moeten worden, realisme vervangt geen axioma's. 'It takes theory to beat a theory'.