Consumptie, milieuverontreiniging
en energieverbruik in Nederland (II)
DRS. ING. J. B. VOS*
In hot eerste deel van dit artikel, dat vorige week in ESB verscheen, werden schattingen
gepresenteerd van de in 1985 te verwachten milieuverontreiniging en hot energieverbruik als gevolg
van de binnenlandse consumptie en de binnenlandse produktie van consumption, oederen. In dit deel
worden de beleidsmogelijkheden besproken om deze vormen van milieuverontreiniging te beperken.
Daartoe wordt het consumptieproces geanalyseerd en worden maatregelen besproken die in de
verschillende fasen van het consumptieproces effectief zouden kunnen zijn. Uitgangspunt daarbij is
dat de consumentensoevereiniteit ongemoeid wordt gelaten.
Voorafgaand aan het bezien van de mogelijke invloed van
beleidsinstrumenten op het consumptieproces en van het
ontstaan van de genoemde vuilsoorten, is het noodzakelijk
stil te staan bij het consumptieproces zelf. In het consumptieproces kunnen besluitvormingsprocessen en handelingen
worden onderscheiden. Hoewel besluitvorming en handelingen nauw met elkaar zijn verweven, worden beide elementen
voor dit moment apart beschouwd.
Het consumptieve besluitvormingsproces kan in een drietal
fasen worden onderverdeeld 1):
— de cognitieve fase;
— de planningfase;
— de uitvoeringsfase.
In de cognitieve fase wordt een schema van consumptieve
wensen en voorkeuren gemaakt. Bij de totstandkoming
daarvan speelt naast de innerlijke processen bij de consument
ook de interactie tussen de consument en de maatschappij een
belangrijke rol. Bekende verschijnselen in dit verband zijn het
demonstratie-effect, waarmee wordt aangegeven dat het
individu anderen in zijn omgeving wil navolgen in hun
geetaleerd, consumptief gedrag, en het competitie-effect dat
op de situatie duidt, waarin het individu anderen in zichtbaar
consumptief gedrag wil voorbijstreven. Het resultaat van de
cognitieve fase is een verzameling consumptieve aspiraties
welke dient als startpunt voor de volgende fase, de planningfase.
De planningfase kenmerkt zich door het in grote lijnen
invullen van het gewenste consumptiepatroon op basis van de
tevoren ontwikkelde aspiraties. Deze kunnen vanwege beperkingen van financiele, temporele of institutionele aard vaak
niet (direct) worden vervuld. Daarom zal er in de vorm van
een tijdplanning een volgorde moeten worden vastgesteld,
waarin de diverse behoeften kunnen worden vervuld. Uit de
confrontatie van wensen en middelen kunnen knelpunten
ontstaan, die niet door een betere tijdplanning zijn op te
lossen. Dergelijke knelpunten leiden of wel tot het bijstellen
van de aspiraties, of wel tot het verruimen van de middelen.
Uit de planningfase resulteert een verzameling consumptieve doelstellingen, welke de consument in de uitvoeringsfase
tracht te realiseren door de aanschaf van concrete consumptiegoederen. Daarbij vindt een afweging plaats tussen alternatieve uitvoeringen van deze goederen, op grond van verschillen in prijs, in kwaliteit en mogelijk ook in milieu- en
energievriendelijkheid.
Niet aan elke aankoop gaat een complect consumptie-besluitvormingsproces vooraf. Er kan op dit punt een onderscheid worden gemaakt tussen duurzame goederen en ver284
bruiksgoederen. In het geval van duurzame goederen is er
vaak de noodzaak van een zorgvuldige besluitvorming,
omdat er weinig mogelijkheden bestaan voor een ,,trial and
error” proces, op grond van de lengte van de (economische)
levensduur van deze produkten en op grond van het doorgaans forse beslag dat dergelijke bestedingen leggen op het
budget. In het geval van de aanschaf van verbruiksgoederen is
er vaak een korte fase van zoeken en uitproberen. Als een
bevredigende uitvoering van het produkt is gevonden, vindt
de aanschaf verder plaats op grond van een standaardbeslissing. Overigens komen zowel ten aanzien van duurzame, als
ten aanzien van verbruiksgoederen impulsieve aankopen
voor, waarbij het gehele besluitvormingsproces ontbreekt.
Het consumptieve-besluitvormingsproces wordt gevolgd
door de consumptieve handelingen, waarbij het moment van
de aanschaf als verbindend element kan worden gezien.
Bij de handelingen kunnen worden onderscheiden:
— de aankoop;
— het verbruik of gebruik;
— het afstoten.
In de aankoopfase zijn voor de milieugevolgen van het
consumeren met name de vervoerswijze in het winkelverkeer
en de wijze van verpakking van de aangeschafte artikelen van
belang. In deel I is gebleken dat de belangrijkste bron van
luchtverontreiniging in de consumptieve sector wordt gevormd door het gemotoriseerd verkeer. Voorts bestaat het
huishoudelijk vast afval voor ongeveer een kwart uit verpakkingsmateriaal.
Van groot belang voor de milieugevolgen van het consumptieproces is defase van het verbruik of gebruik. Het verschil
tussen verbruik en gebruik van een consumptiegoed is het
onmiddellijk, dan wel het na verloop van tijd afnemen van de
consumptieve eigenschappen van dat goed. Voor een beschrijving van het proces in deze fase kan de conceptie van de
,,huishoudelijke produktiefunctie” worden gebruikt 2). De
*De auteur is verbonden aan het Instituut voor Milieuvraagstukken
van de Vrije Universiteit. Aan het hier beschreven onderzoek werkten
tevens mee: drs. L. Hordijk (projectleider), drs. H. M. A. Jansen, dr.
A. A. Olsthoorn en drs. H. F. M. Reijnders.
1) Ontleend aan P. Admiraal, Besluitvorming in het konsumptieproces, Stenfert Kroese, Leiden, 1976.
2) Ontwikkeld door G. Becker in diens artikel A theory of the
allocation of time, The Economic Journal, jg. 9,1965. Zie ook V. K.
Mathur, Time, affluence and pollution in the theory of consumers’
behavior, Journal of Environmental Economics and Management, jg. 1,
1974, en H. Priemus, Over de huishoudelijke sector, ESB, 10 januari
1979.
‘output van dit ,,produktieproces” is het geheel van consumpverbruiksgoederen, c. diensten, en d. tijd/arbeid. In dit proces
worden de inputs als ,,produktiefactoren” met elkaargecom-
mentarium kunnen drie invalshoeken worden onderscheiden.
Deze betreffen:
a. de gedragswetenschappelijke aanpak;
b. de economische aanpak;
bineerd in de door de consument als optimaal beschouwde
c. de technologische aanpak.
verhoudingen. In deze gedachtengang komt bij voorbeeld het
luisteren naar de radio neer op het combineren van de radio
(a), elektriciteit (b), het programma (c) en tijd (d). Tussen deze
inputs zijn allerlei relaties te onderkennen die of wel een
complementair, of wel een substitutiekarakter hebben. Complementaire relaties zijn met name:
— bewerkingsrelaties (b.v. het koken);
— onderhoudsrelaties (b.v. het repareren van de auto);
— technische relaties (b.v. de combinatie auto-benzine).
Binnen de gedragswetenschappelijke aanpak wordt wel een
drietal verschillende benaderingen onderscheiden 3):
— de attitude-georienteerde benadering. Centraal staat hierin het beinvloeden en modificeren van de houding van
consumenten ten opzichte van het milieu. Verondersteld
wordt dat dergelijke veranderingen een milieuvriendelijker gedrag tot gevolg hebben. De toegepaste methoden
tieve activiteiten. De inputs zijn a. duurzame goederen, b.
Er zijn tal van substitutiemogelijkheden binnen het huishoudelijke produktieproces denkbaar. In de figuur wordt een
aantal mogelijkheden in schema gebracht. Deze hebben alle
een milieu- of energie-effect.
Figuur. Substitutiemogelijkheden tussen ..produktiefactoren”
in het ,,huishoudelijke produktieproces”.
^-|
*j Verbruiksgoederen [ 2]
4
5
Diensten
zijn: voorlichting, aansporing en educatie;
— de gedragsgeorienteerde benadering. Deze benadering
richt zich op het confronteren van de consument met de
gevolgen van zijn al of niet miUeuvriendelijk gedrag. Deze
confrontatie kan bestaan uit het bestraffen van milieu-onvriendelijk gedrag (negatieve sanctionering), bij voorbeeld
door het ieggen van een heffing op bepaalde consumptieve
activiteiten, of uit het belonen van milieuvriendelijk
gedrag (positieve sanctionering), bij voorbeeld het subsi-
dieren van milieuvriendelijke produkten. Voor de toepassing van deze methode is het noodzakelijk dat de consument tastbaar aan de belonende instantie zijn milieuvriendelijk gedrag kan tonen, dan wel zijn milieu-onvriendelijk
gedrag voor de bestraffende instantie niet kan verbergen;
— de situationele benadering. Deze benadering wordt geken|
—— Arbeid
ToeWrttaf:
1 = vervanging van duurzame door wegwerpprodukten;
2 = vervanging van milieuvijandige door milieuvriendelijke verbruiksgoederen(b.v. wasmiddel);
3 — automatisering van het consumptieproces (b.v. elektrische boormachine);
4 = vervangiiig van produktieve diensten door tthuishoudelijke produktie” (b.v. openbaar
vervoer door auto);
5 — uitstel van de vervanging van duurzaroe goederen door reparatie;
6 = vervanging van duurzame goederen door een miueuvriendelijk of energiebesparend
altematief (b.v. de aanschaf van een zuiniger auto).
De laatste fase in de consumptieve handelingen is defuse
van het afstolen. Duurzame goederen bereiken de afvalstatus
wanneer ze technisch of economisch zijn versleten of zijn
verouderd. Verbruiksgoederen verworden tot afval wanneer
ze hun functie verliezen door verontreiniging of bederf, of
wanneer ze naar hun aard slechts eenmaal bruikbaar zijn,
zoals dagbladen. De toevoegingen aan de afvalstroom in de
laatste fase van het consumeren liggen voor een deel vast
omdat ze noodzakelijkerwijs volgen uit beslissingen en handelingen die in de voorafgaande fasen van het consumptieproces genomen en gepleegd zijn.
Een belangrijke eigenschap in dit verband is de duurzaamheid van gebruiksgoederen. De beslissing daaromtrent wordt
genomen in de uitvoeringsfase van het besluitvormingsproces, wanneer de keus van het te kopen artikel wordt bepaald.
Een andere, nauwverwante eigenschap is de ,,repareerbaarheid” van duurzame goederen. Hoe eenvoudiger en goedkoper goederen te repareren zijn, hoe langer het economisch
gezien nog aantrekkelijk is om ze in het huishouden te iaten
functioneren.
Beleidsinstrumenten en het consumptieproces
merkt door het structured veranderen van situaties. De
maatregelen die in het kader van deze benadering kunnen
worden getroffen, hebben doorgaans een technologist
karakter. Voorbeelden zijn het op grond van afspraken
met de overheid aanbieden door producenten van milieuvriendelijke artikelen, het sluiten van de binnenstad voor
autoverkeer en het plaatsen van glascontainers.
De economische aanpak is gericht op bei’nvloeding van de
financiele randvoorwaarde van het consumptieproces. Dit
kan gebeuren door het verhogen en verlagen van prijzen door
middel van heffingen en subsidies, of door maatregelen in de
inkomenssfeer, zoals belastingaftrek. Dergelijke maatregelen
worden in Nederland niet toegepast, althans niet in het kader
van een beleid met als doel de consumptie in een milieuvriendelijker rich ting te sturen. Het gebeurt wel als onderdeel van
het energiebeleid in de vorm van subsidies op woningisolatie.
De technologische aanpak kenmerkt zich door een vermindering van de verontreiniging door technische maatregelen,
bij een zo gering mogelijke bei’nvloeding van de werkingen
van het economische systeem. Binnen deze aanpak kan het
volgende onderscheid gemaakt worden. In de eerste plaats
kan de overheid er toe overgaan zelf zuivering of verwerking
van afvalstromen ter hand te nemen. Voorbeelden zijn de
collectieve rioolwaterzuivering en de verwerking van het
huishoudelijk afval. In de tweede plaats kan de overheid
normen stellen aan de verontreiniging die consumptieve
processen met zich mogen brengen. Een voorbeeld is de
vaststelling van het loodgehalte van benzine. Maatregelen
volgens deze aanpak grijpen overigens aan in de produktiesector: de consument zal dergelijke normstellingen doorgaans
voelen in de vorm van een prijsverhoging.
Deze beleidsinstrumenten beinvloeden de randvoorwaarden die in het consumptieproces bij elk der onderscheiden
fasen zijn aan te geven. De cognitieve fase wordt gekenmerkt
door het feit dat de consument niet geisoleerd staat, maar
functioneert in een bepaald sociaal kader, waardoor zijn
De beleidsinstrumenten die de overheid kan hanteren om
de verontreiniging door consumptieve activiteiten tegen te
denken en handelen wordt beinvloed. Deze invloeden kunnen
een beperkende, maar ook een stimulerende werking hebben.
gaan, dienen een aangrijpingspunt in een of meer fasen van
het consumptieproces te hebben. Daar de oorzaak van de
diverse verontreinigingen eveneens moet worden gezocht op
een specifieke plaats in het consumptieproces, is het noodza-
kelijk de beleidsinstrumenten op de te bestrijden vormen van
vervuiling af te stemmen. Ten aanzien van het beleidsinstru-
ESB 17-3-1982
3) P. Ester, Milieubesefen milieugedrag, Instituut voor Milieuvraagstukken-VU, D2, Amsterdam, 1979.
285
Concreet houdt dit in dat bepaalde vormen van consumptie
door de sociale omgeving niet of nauwelijks getolereerd
worden dan wel dat bepaalde consumptievormen juist door
middel van ..demonstrate” aan de consument worden voorgehouden, of zelfs opgedrongen. Met name de attitude-georienteerde benadering is in deze fase van belang.
In de planningfase spelen met name rand voorwaarden van
financiele en temporele aard een rol. Het huishoudensinkomen legt aan de consumptie absolute beperkingen op, evenals
de beschikbare hoeveelheid vrije tijd. Hier zijn de gedragsgeorienteerde, de situationele benadering en de economische
aanpak relevant. De randvoorwaarden in de uitvoeringsfase
In deze situatie is overigens het financieel-economisch
beleid ten aanzien van het autoverkeer van marginaal belang:
het prijsverloop van de benzine wordt nagenoeg geheel door
buitenlandse ontwikkelingen gedicteerd. Echter, voor zover
de overheid maatregelen in de financiele sfeer treft door
zijn veelal van technische aard. Als de consument zijn wensen
verhoging van accijnzen en belastingen, lijken deze maatrege-
door een aankoop ten uitvoer wil brengen, wordt hij gecon-
len niet zozeer te worden ingegeven door de wens om, via
tempering van het energieverbruik, het milieu te ontzien, als
wel door haar directe financiele noden. Dat door deze extra
prijsverhogingen tevens energie, en daardoor ook het milieu,
wordt gespaard is een secundair, maar uiteraard welkom
effect. Soms lijkt eerder het tegendeel te worden bereikt
fronteerd met een meer of minder beperkt assortiment van
substituten, waaruit hij het gewenste artikel moet betrekken.
omdat zonder een goed openbaar-vervoersysteem elke
voorlichtings- of educatiecampagne zinloos is. Het recente
verleden lijkt aan te tonen dat met name economische
prikkels het autogebruik beinvloeden. Sinds de tweede energiecrisis (1979) is de toename van het particuliere autogebruik
verminderd, terwijl het openbaar vervoer al vanaf 1973 meer
in de belangstelling staat.
Uiteraard speelt in deze fase de technologische aanpak een
belangrijke rol.
Ook bij de verschillende fasen van de consumptieve
handelingen worden aan de consument randvoorwaarden
opgelegd. In de aankoopfase worden deze bij voorbeeld
gevormd door de spreiding in het winkelapparaat en door de
indenting van de gebouwde omgeving. In de fase van het
verbruik manifesteren zich de consumptieve mogelijkheden
die met het opgebouwde gebruiksgoederenpakket samenhangen, terwijl in de fase van het afstoten bij voorbeeld de wij-
verontreinigende Ipg-gebruik wenst op te trekken tot het
niveau van het benzineverbruik in het particuliere autoverkeer.
Het bereiken van een reductie van de verontreiniging per
eenheid van vervoersprestatie is mogelijk met behulp van
maatregelen in de technologische sfeer. Primair moet daarbij
ze van de gemeentelijke afvalinzameling voor de consument
worden gedacht aan het stellen van normen ten aanzien van
een gegeven is. Ten aanzien van de consumptieve handelingen
de samenstelling van uitlaatgassen, waaraan kan worden
voldaan door wijziging van de constructie van automotoren
en een verlaging van het loodgehalte in benzine. Strengere
normen kunnen leiden tot prijsverhogingen voor de consument door duurdere automotoren. Technologische maatregelen kunnen dan ook indirect de economische voorwaarden
voor het autorijden beinvloeden. Invoering van schonere
motoren in Nederland zou overigens in een sneller tempo
kunnen plaatsvinden dan feitelijk gebeurt, getuige de strengere normen die in de Verenigde Staten gelden. Nederland is in
deze echter gehouden aan afspraken in EG-verband 4).
In een aantal gevallen.zoals het woon-werkverkeer binnen
de stad of het stadsgewest, is de fiets een milieuvriendelijk (en
gezond) alternatief voor de auto. De overheid kan aan de
bevordering van het gebruik van de fiets vooral bijdragen
door de veiligheid van de fietser in het (stads-)verkeer te
verhogen. Dit kan onder meer gebeuren door, na de geslaagde
experimenten in Tilburg en Den Haag, voort te gaan met de
aanleg van doorgaande fietsroutes, gescheiden van het overige verkeer.
zijn de situationele benadering en de technologische aanpak
de belangrijkste beleidsinstrumenten.
Het besluitvormende gedeelte in het consumptieproces is in
dit licht bezien van groot belang. Indien immers ten aanzien
van een aankoop het besluitvormingsproces ontbreekt, dan
ontbreken eveneens de randvoorwaarden die in het consumptieproces beperkend werken. Daardoor ontbreekt dan de
mogelijkheid om via de randvoorwaarden het consumptieproces met behulp van beleidsinstrumenten te beinvloeden.
Bestrijding van de verontreiniging in de consumptieve fase
Aan het slot van deel I zijn de vuilsoorten genoemd die op
grond van de ontwikkeling van de omvang ervan en de
bijdrage van de consumptie daaraan voor nadere beleidsaandacht in aanmerking komen.
Koolmonoxide (CO), Stikstofoxiden (NOX), verzadigde koolwaterstoffen (verz.KW) en lood (Pb)
wanneer de overheid de kosten van het in potentie minder
GechloreerdeIgefluorideerde koolwaterstoffen (KW(Clj F))
Belangrijke hoeveelheden luchtverontreiniging door CO,
NOX, verz.KW en lood hangen samen met de consumptiecategorie vervoer, meer specifiek met het binnen deze categoric
dominante gemotoriseerde verkeer. Verlaging van de betreffende emissies kan worden bereikt als gevolg van een
vermindering van het totale particuliere verkeer, maar ook en
tegelijkertijd door een reductie van de hoeveelheid per
eenheid vervoersprestatie veroorzaakte verontreiniging. Een
vermindering van de particuliere, gemotoriseerde verkeers-
De overheid heeft met het bedrijfsleven afspraken gemaakt
om te komen tot de vervanging van KW(C1/F) in spuitbussen
door minder milieuvijandige drijfgassen. Dit zal ertoe leiden
dat de emissies zullen afnemen. De in 1985 te verwachten
restverontreiniging is echter nog aanzienlijk. Deze restverontreiniging kan worden verminderd wanneer, bij voorbeeld op
grond van nieuwe afspraken, de vervanging sneller plaatsvindt dan is voorzien. Ook is er de mogelijkheid dat de
prestatie, wat in de praktijk neerkomt op een vermindering
consument wordt aangezet tot het gebruiken van spuitbussen
van het particuliere autogebruik, kan met gedragsbei’nvloedende en economische maatregelen worden nagestreefd.
Gedragsbei’nvloedende maatregelen zijn vooralsnog nauwelijks toegepast. Oorzaken daarvan zijn mogelijk de vaste
positie die de auto als vervoermiddel en als statussymbool
die een alternatief drijfgas bevatten, door hem intensiever
voor te lichten over de schadelijke werking die KW(C1/F)
heeft en over de voorhanden zijnde alternatieven. De waarschuwing die nu vermeld wordt op het etiket van spuitbussen
die een schadelijk drijfgas bevatten, is daarvan een voorbeeld.
heeft en het niet of weinig onderkennen door de consument
van de luchtverontreinigende gevolgen van het autogebruik.
Motorolie
Zo de auto al in verband wordt gebracht met de maatschappelijke schaarsteproblematiek, dan betreft dit eerder het energieprobleem dan het milieuprobleem.
Een van de mogelijke vormen van gedragsbeinvloedend
beleid is de situationele benadering. In dit verband houdt een
dergelijke benadering in dat de overheid dient te zorgen voor
een passend alternatief voor het te ontmoedigen autogebruik
286
Het (clandestien) lozen van afgewerkte motorolie van
4) Zie Ministerie van Economische Zaken/Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene, De kosten en macro-economische
gevolgen van het voorgenomen milieubeleid, Tweede Kamer, zitting
1980-1981, 16495, nrs. 1-2.
motorvoertuigen zal met behulp van gedragsbeinvloedende
maatregelen moeten worden aangepakt, omdat maatregelen
van economische, noch maatregelen van technische aard in
dit opzicht uitkomst bieden. Mogelijk is daarbij een situationele benadering succesvol. Daaraan kan vorm worden gegeven door, bij voorbeeld in samenwerking met garagebedrijven
en tankstations, een dicht netwerk op te bouwen van punten
waar de afgewerkte motorolie kan worden ingeleverd. Een
door Shell in 1979 ondernomen experiment waarbij afgewerkte olie in een geschikte verpakking bij Shell-stations kon
worden ingeleverd is overigens door de initiatiefnemers als
mislukt beschouwd en beeindigd. Mogelijk was de (te)
beperkte opzet de oorzaak van deze mislukking.
Vast afval
vorm is het verzamelen van wegwerpglas in centraal geplaatste glascontainers, als tussenvorm tussen het thuis scheiden
van afvalcomponenten en het scheiden op de verwerkings-
plaats. Scheiding op de verwerkingsplaats is relatief eenvoudig in het geval van blik dat met magneten uit het afval kan
worden getrokken. Voor andere afvalsoorten is dat veel
moeilijker, zodat een gescheiden inzameling in het algemeen
de voorkeur verdient 7).
Slot
Een belangrijk deel van de maatregelen die kunnen leiden
tot een adequate behandeling van het vaste-afvalstoffenpro
bleem is van technologische aard. Dit geldt voor de beperking
van de hoeveelheid afvalstoffen (andere verpakkingstechnologie, langere levensduur en grotere repareerbaarheid van
Deze categoric betreft een aantal afvalstoffen die op
gewichtsbasis bijeen genomen zijn. Gezien in het licht van
mogelijk te treffen maatregelen verdient het de voorkeur om
de samenstellende delen apart te beschouwen. Onlangs is een
rapport verschenen omtrent het huishoudelijk afvalstoffenprobleem 5). Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen
beperking van de hoeveelheid vrijkomende afvalstoffen,
hergebruik van afvalstoffen als grondstof of energiedrager en
verwijdering van het resterende afval. Deze drie methoden
duurzame goederen) zowel als voor het hergebruik, de
inzameling en de verwerking. Bijdragen van de consument
zijn echter nodig. Gedacht kan worden aan het zorgvuldiger
overwegen van aankopen van verpakte produkten, het aanbieden van afgedankte duurzame goederen op de tweedehandsmarkt en het gescheiden aanbieden van bepaalde
afvalcomponenten, zoals papier, kleding en glas, voor zover
dat mogelijk is.
Ter ondersteuning zouden maatregelen ter verbreiding van
dienen, afzonderlijk of in combinatie, het vast afvalprobleem
dergelijk gedrag, kunnen worden ontworpen. Naast voorlich-
zo goed mogelijk op te lossen.
Beperking van de hoeveelheid vrijkomende afvalstoffen
dient met name nagestreefd te worden met behulp van
technologische maatregelen. Daarbij kan gedacht worden
aan een langere levensduur en een grotere repareerbaarheid
van duurzame goederen (grof afval, autowrakken). Voorts
zou ,,oververpakking” van produkten moeten worden vermeden (papier en karton, kunststoffen). Een belangrijke vermindering van de hoeveelheid vaste afvalstoffen zou voorts
kunnen worden bereikt indien tuinbezitters er op grote schaal
toe zouden overgaan hun tuinafval en mogelijk keukenafval
zelf te composteren. Een combinatie van gedragsbei’nvloedende en economische maatregelen kan leiden tot een groter
aandeel van retourglas in de totale hoeveelheid glasverpakking (glas).
ting, educatie en eventueel sanctionering is met name een
situationele benadering van belang. Maatregelen met een
economische werkingssfeer lijken in dit verband minder
algemeen toepasbaar. Dit wordt ten dele veroorzaakt door
het systeem van de gemeentelijke reinigingsheffingen, die
Er doet zich een aantal mogelijkheden voor hergebruik van
vaste afvalstoffen voor. Sommige afvalprodukten kunnen
elders, al dan niet via de tweedehandsmarkt, worden gebruikt
(huishoudelijke apparaten, kleding). Andere afvalstoffen zijn
bruikbaar als grondstof in hun eigen fabricageproces (glas,
blik, kunststoffen, papier en karton, autowrakken, autobanden). Naast maatregelen in de technologische sfeer is medewerking van de consument noodzakelijk, zoals het gebruik
van glasbakken en het afzonderlijk aanbieden van oud papier.
De laatste schakel in de keten van mogelijke oplossingen
van het vaste afvalstoffenprobleem is een adequate verwerking van het restant. De minst gewenste verwerkingsmethode
is die van het ongecontroleerd storten. Er is dan ook het
voornemen om deze methode op de middellange termijn
geheel te verlaten 6). Daartoe zullen andere verwerkingsmethoden intensiever worden toegepast. De belangrijkste methoden zijn het composteren van organische bestanddelen in
het afval (keuken- en tuinafval), het verbranden van delen van
het afval en het gecontroleerd storten van het restant.
In het proces van het verwerken van vaste afvalstoffen
neemt het scheiden van de afvalstroom in afzonderlijk
bruikbare elementen een belangrijke plaats in. Het scheiden
van afval kan in het huishouden beginnen. Van oudsher
bekende vormen die met het toenemen van de welvaart in
meer of mindere mate in onbruik zijn geraakt, zijn het apart
houden van sommige voedselresten (schillen), kleding, oud
papier en metalen. Vanuit milieu- en economisch oogpunt
verdient het aanbeveling er naar te streven deze gebruiken in
ere te herstellen. Daarbij dient met name aan een situationele
benadering aandacht te worden geschonken, dat wil zeggen:
de consument moet de gescheiden verzamelde afvalstoffen
ook eenvoudig kunnen aanbieden. Een betrekkelijk nieuwe
ESB 17-3-1982
doorgaans niet varieren met de hoeveelheid aangeboden
afval. Mogelijk is op onderdelen resultaat te behalen, zoals
een verhoging van het statiegeld om het inleveren van
retourglas te bevorderen.
De verontreiniging die ontstaat door de produktie van
consumptiegoederen kan worden teruggedrongen indien in
de Industrie schonere technologies zouden worden gehan-
teerd. Daarnaast zou een reductie van de verontreiniging
kunnen worden bereikt indien de consument een meer
,,selectieve” vraag naar consumptiegoederen en diensten zou
uitoefenen, dat wil zeggen: indien hij meer produkten zou
vragen uit een relatief ,,schoon” produktieproces en minder
produkten uit een relatief ,,vuil” produktieproces. Beleidsmaatregelen die een ,,selectieve” vraag zouden moeten stimuleren, dienen echter zeer gedetailleerd van aard te zijn in
verband met de grote verscheidenheid in de milieugevolgen
van de relevante produktieprocessen. Daarbij speelt niet
alleen het soort consumptiegoed een rol, maar ook de
ouderdom van de machines. Indien ze een zekere mate van
dwang zouden bevatten, passen dergelijke vormen van beleid
niet in de Nederlandse opvattingen omtrent de vrijheid van
consumptie en de souvereiniteit van de consument. De Nota
consument en consumptie 8) stelt dat aan het huishouden met
betrekking tot negatieve externe effecten geen ,,operationele
eisen en dwingende randvoorwaarden” mogen worden opge-
legd. In het in deze nota behandelde consumptiebeleid wordt
derhalve slechts ruimte gelaten voor maatregelen als voorlichting, opvoeding, informatie en het scheppen van voorwaarden voor inspraak. In deze opvatting zou wel de invoering van
een milieukeur passen, dat per artikel een inzicht geeft in de
mate van milieuverontreiniging door het betreffende produktieproces en door het consumptieve gebruik, tot en met de
afvatfase.
Hans Vos
5) Stichting Verwijdering Afvalstoffen, Beperking en hergebruik van
afval van particuliere huishoudingen, 47, Amersfoort, 1980.
6) Zie Ministerie van EZ/Ministerie van Volksgezondheid en
Milieuhygiene, op. cit.
7) Stichting Verwijdering Afvalstoffen, op. cit., 1980.
8) Ministerie van Economische Zaken, Nota consument en consumptie — een terreinverkenning, Tweede Kamer, zitting 1978-1979,
15716, nrs. 1-2.
287