Concentratie en crisis
Bij al het gekibbel over hoe de economische crisis het
best kan worden bestreden, is er ook een hoge mate van
eensgezindheid te constateren. Deze eensgezindheid betreft de wenselijkheid van, watde Economische structuurnota noemt, een georienteerde markteconomie, waarin
beslissingen gedecentraliseerd, op ondernemingsniveau,
worden genomen. Weliswaar worden de accenten verschillend gelegd als het gaat om de rol die de overheid moet spelen, doch dat aan de ondernemer uiteindelijk de beslissing
moet worden gelaten, staat niet ter discussie. Kennelijk
maakt het concept van de ,,invisible hand”, waarbij de werking van het marktmechanisme met zijn vele anonieme
vragers en aanbieders garant staat voor optimale allocatie
van produktiefactoren, nogsteedseendiepeindrukopeconomen.
Daarbij wordt echter opvallend weinig aandacht besteed
aan het verschijnsel van de economische machtsvorming.
De OECD probeerde onlangs de gemoederen wat wakker
te schudden. In een rapport over het mededingingsbeleid
stelde OECD dat juist in een periode van recessie de vrije
concurrentie ernstig wordt bedreigd 1). In een crisis, aldus
de OECD, ontstaan meer fusies, ter voorkoming van bedrijfssluitingen of als gevolg van herstructureringen, en
zijn de ondernemers sneller bereid zogenaamde ,,crisiskartels” aan te gaan. (Met crisiskartels doelt de OECD op
prijs- en produktieovereenkomsten die tussen ondernemers worden gemaakt.) De nadelen van deze praktijken
zijn duidelijk. Het gevaar bestaat dat rigide industriele
structuren worden geschapen die niet aan vraagcondities
zijn aangepast, terwijl kleine efficiente ondernemingen het
functioneren onmogelijk wordt gemaakt. Weliswaar
kunnen ook voordelen aandeze beperkingen vande marktwerking verbonden zijn, doordat faillissementen en massaontslagen mogelijk worden voorkomen, maar de balans
overziend, beveelt de OECD toch een strikteanti-kartel-en
fusiewetgeving aan die de werking van de markt moet
ondersteunen.
Het is de vraag of de OECD op het goede spoor zit als zij
een nauw verband veronderstelt tussen crisis enerzijds en
economische machtsvorming anderzijds. Cijfers over het
aantal fusies in de EG geven de OECD in ieder geval geen
gelijk. Sinds het midden van de jaren zeventig, toen de crisis
inzette, stagneerde het fusieproces. Het aantal fusies kende
juist een hoogtepunt in de jaren van hoogconjunctuuraan
het einde van de jaren zestig en begin zeventig. Ook inventarisatie van de motieven van fusies bevestigt het vermoeden dat samensmeltingen eerder in de hoogconjunctuur
zullen plaatsvinden. De hoge beurskoersen en de mogelij kheid koerswinsten te maken, maken het dan voor grote liquide ondernemingen aantrekkelijk kleine bedrijven met
goede perspectieven overte nemen. Bovendienzalingoede
tijden de neiging bestaan gevestigde bedrijven op te kopen
om zo toegang tot nieuwe markten te krijgen.
Ook volgens de dynamische concentratietheorie van De
Jong 2) is de bezorgdheid vande OECD voorfusievorming
in een crisis overtrokken: de theorie stelt dat fusies vooral
in de hoogconjunctuur en de nasleep ervan zullen voorkomen. Deredeneringissimpel. In deopgaandefase vande
conjunctuur bestaat nog onderbezetting bij bedrijven, zodat in de toegenomen vraag kan worden voorzien zonder
dat de kosten toenemen. In een later stadium, na het bereiken van ,,full employment”, verandertdesituatieechter.
Dan loont het de moeite te mechaniseren waardoor de
ESB 30-6-1982
optimale bedrijfsomvang toeneemt, en daarmee tevensde
geneigdheid tot fuseren. Bovendien worden bestaande bedrijven opgekocht omdat op die wijze het snelst kan worden geexpandeerd. De fusiegeneigdheid wordt nog verder
aangewakkerd doordat in de opgaande fase van de conjunctuur knelpunten bij de levering van machines, installaties en grondstoffen kunnen voorkomen. Door (verticale)
integratie kunnen deze knelpunten worden overwonnen.
Deze verticale-integratietendens vervalt weer als de conjunctuur terugloopt. De strijd op de markt wordt dan
heviger waardoorde minst efficiente bedrijven verdwijnen,
grote bedrijven weer uiteenvallen (OGEM), en opnieuw
onderbezetting dreigt te ontstaan. Bij deze cyclus is het belangrijk, aldus De Jong, te bedenken dat ook de fase van de
marktcyclus waarin hetproduktvaneenondernemingzich
bevindt, een belangrijke invloed op de fusiegeneigdheid
kan uitoefenen. Zo zullen bedrijven waarvan het produkt
zich in de aanloopfase bevindt, vanwege de hoge kapitaalkosten eerder geneigd zijn samenwerkingtezoeken, terwijl
in de expansiefase van het produkt juist extra concurrenten
worden aangelokt.
De angst van de OECD voor toename van het aantal fusies in tijden van crisis lijkt dus, zowel op cijfermatige als
op theoretische gronden, wat overtrokken. Wel zullen er
in een situatie van crisis ongetwijfeld meer bedrijven zijn
die in een fusie de laatste kans zien om te overleven. Watde
crisiskartels betreft, lijkt het inderdaad aannemelijk dat
naarmate de concurrentie verscherpt en de vraag stagneert,
in sommige bedrijfstakken pogingen worden ondernomen
om tot prijs- en produktieafspraken te komen. Vaak gebeurt dit zelfs op voorspraak van de overheid die, in het
kader van herstructureringsafspraken, het verlenen van
overheidssteun koppelt aan het maken van marktafspraken. Daarentegenzullenjuistineencrisissituatiegemaakte
afspraken — onder druk van tegenvallende resultaten —
eerder worden verbroken. De cijfers geven voor ons land
geen uitsluitsel. Het aantal gemelde marktafspraken in het
kader van de Wet economische mededinging is weliswaar
aanzienlijk (in 1980 610 landelijkeen 753 plaatselijke regelingen), doch een duidelijke, opgaande trend vertonen de
cijfers niet.
Hoe moet de ontwikkeling van de economische structuur in crisistijd nu worden beoordeeld? Alhoewel er nog
geen duidelijke toename van het aantal fusies en kartels in
Nederland is te constateren, snijdt de waarschuwing van
de OECD voor verstarring van structuren voor ons land
zeker hout. Ten eerste omdat een adequate anti-kartelwetgeving, zoals die b.v. in Duitsland bestaat, hiergeheel ontbreekt. Ten tweede omdat het aannemelijk is dat meer
fusies om defensieve redenen zullen worden aangegaan, en
dat door herstructureringen marktafspraken tot stand zullen komen. Juist in een land dat het moet hebben van flexibele industriele structuren die op internationale ontwikkelingen kunnen inspelen, is het dan van belang deze ontwikkeling nauwlettend te volgen en zo nodig in te grijpen.
H. Kamps
1) OECD, The role of competition policy in a period of
economic recession with special reference to crisis cartels, Parijs,
1981.
2) H. W. de Jong, Dvnamische concentratietheorie, Leiden,
1972.
645