“Grotere fragmentatie betekent dan dat de voordelen verdund worden en daardoor neemt de waarschijnlijkheid af dat een mondiaal publiek goed metterdaad ontwikkeld wordt.”
Column ESB
Jaargang 98 (4653) 8 februari 2013 79
De grote fragmentatie
Belangrijke problemen trek-
ken zich niets aan van de
kleur van ons paspoort.
Onveiligheid, klimaatverandering,
pandemieën en financiële
instabiliteit erkennen geen grenzen
en het bestrijden van die bedreigingen
vereist beleid, instituties en spelregels
die op mondiaal niveau worden ontwikkeld
en geïmplementeerd. Er zijn
indicaties dat het ontwikkelen van die
collectieve goederen steeds moeilijker
wordt. De voortslepende Dohawereldhandelsronde
is een sprekend
voorbeeld.
In de jaren zestig ontwikkelde Mancur
Olson de groep-theorie van collectieve
actie. Olson stelde dat de voorziening
van collectieve goederen moeilijker
wordt naarmate de groep voor wie dat
collectieve goed wordt geproduceerd
groter is. Het probleem met collectieve goederen is dat iedereen
er toch wel van profiteert en dat er dus een sterke prikkel is om
er geen verantwoordelijkheid en kosten voor te willen dragen.
Juist op mondiaal niveau is Olsons theorie relevant (Van
Bergeijk, 2013). Hier zijn de uitdagingen nog groter, want
op mondiaal niveau is er geen sociaal contract en is er weinig
bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen voor inwoners
van andere landen. De motiverende prikkel is het eigen nationale
belang. Bouwers van publieke collectieve goederen moeten
met andere woorden zélf voldoende voordeel hebben bij
de productie van het publieke goed.
Men hoeft geen marxist te zijn om in te zien dat de onderbouw
van productie de bovenbouw van instituties mede bepaalt. Indien
het desbetreffende publieke goed noodzakelijk is om optimaal
te kunnen produceren, dan volgt direct dat de voordelen
van het publieke goed proportioneel zijn met het aandeel
in de wereldproductie, en dat is ook het geval als de voordelen
die kunnen worden geplukt afhankelijk zijn van marktmacht.
Grotere fragmentatie betekent dan dat de voordelen verdund
worden en daardoor neemt de waarschijnlijkheid af dat een
mondiaal publiek goed metterdaad ontwikkeld wordt. Om
die reden wordt het bestaan van een dominante economie
of een kleine groep van gelijkgezinde leidende economieën
gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor publieke goederen.
In deze visie hebben we belangrijke mondiale instituties
te danken aan de leidende economieën in de naoorlogse
periode. Het IMF en de Wereldbank zouden er niet geweest
zijn zonder de VS.
Door de globalisering en de snelle ontwikkeling van de BRIClanden
neemt het aantal landen dat
actief deelneemt aan de wereldeconomie
toe. Dit is natuurlijk goed nieuws
want deze ontwikkeling draagt in
belangrijke mate bij aan het bereiken
van een ander mondiaal publiek
goed, namelijk de Millennium-ontwikkelingsdoelstelling
om de mondiale
armoede te halveren. De paradox
is dat hierdoor de fragmentatie van
de wereldproductie sterk toeneemt
en dat dit de voorziening van andere
mondiale publieke goederen in gevaar
brengt.
Kenmerkend voor deze fragmentatie
is het afkalvende aandeel van de VS en
de EU. Deze afkalving is niet zozeer
een gevolg van krimp van de OESO
– al haalt de recente crisis metterdaad
een duit uit het zakje –, maar van de
opkomst van nieuwe economische
grootmachten. De fragmentatie van het mondiale systeem zal
op termijn verder toenemen. Hierbij is niet alleen het afnemen
van de economische macht van de huidige economische
leiders, de VS en de EU, van belang, maar vooral ook dat de
economische macht van de toekomstige economische leider,
China, in het midden van deze eeuw veel geringer zal zijn dan
de macht die de VS nu heeft (Fouré et al., 2012).
Het lanceervenster voor publieke goederen neemt dus af: 2050
is weliswaar nog ver weg, maar mondiale publieke goederen
zijn een kwestie van lange adem: de vorming van bijvoorbeeld
de Wereldgezondheidsorganisatie nam vele decennia in beslag.
Het is dus zaak nu actie te nemen en dat kan alleen als de
toekomstige hoeders van de wereldeconomie nu al metterdaad
mede-eigenaar worden van het multilaterale systeem. Het feit
dat China, Brazilië en India geen volwaardig lid van de OESO
zijn is een voorbeeld van hoe het niet moet, en Nederland zou
daar als OESO-lid tegen moeten vechten.
Zo kan een klein land nu al een bijdrage leveren aan de mondiale
publieke goederen van de toekomst!
Literatuur
Bergeijk, P.A.G. van (2013) Earth economics: an introduction to demand management,
long run growth and global economic governance. Cheltenham:
Edward Elgar.
Fouré, J., A. Bénassy-Quéré en L. Fontagne (2012) The Great Shift: macroeconomic
projections for the world economy at the 2050 horizon. CEPII
Documents de Travail, 2012(03).
Peter Van Bergeijk
Hoogleraar bij het International
Institute of Social Studies van de
Erasmus Universiteit Rotterdam
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.