Ga direct naar de content

Chasse patate

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 4 2013

De kopgroep in de samenleving bestaat voor een steeds groter deel uit hoogopgeleiden. Op zich is er niets mis met een kopgroep, want het prikkelt het peloton en eventuele achtervolgers om harder te gaan rijden. Gelijke kansen en investeringen in onderwijs zijn een belangrijk middel geweest om in de kopgroep terecht te komen of in elk geval niet door slecht materiaal op achterstand te raken. Hierdoor hebben veel mensen op eigen kracht de sprong naar de kopgroep kunnen maken en is bijvoorbeeld de rijkdom van ouders minder belangrijk geworden om een mooie plek op de maatschappelijke ladder te bemachtigen.

Wat we op dit moment in toenemende mate zien, is dat de kopgroep uitloopt op de rest. Degene die op dit moment de sprong vanuit het peloton waagt, heeft een grotere kans om halverwege te blijven steken. In wielertermen een chasse patate. Het beschrijft een situatie waarin een aantal renners uit het peloton wegspringt om naar een eerder ontsnapte kopgroep te rijden, maar het gat niet weet te dichten. Ze rijden het gat richting de kopgroep eerst voor een deel dicht, maar slagen er vervolgens (net) niet in de kopgroep te bereiken. Ze zijn ook te ver voorop om zich nog te laten inhalen door het peloton. Er is geen weg terug, de situatie is uitzichtloos en uiteindelijk slechter dan een verblijf in het peloton. Dit komt op minstens drie terreinen in de loonverdeling terug.

In Nederland is het loon van de tien procent bestverdienende werknemers drie keer zo hoog als dat van de armste tien procent. In 1980 was deze verhouding nog ongeveer twee. Voor een groot deel kan deze stijging van loonongelijk worden verklaard door de opbrengsten van onderwijs. Het rendement op een jaar onderwijs is in de afgelopen dertig jaar ongeveer 8 procent geweest. Omdat dit gepaard is gegaan met een toename van het aandeel hoger opgeleiden (WO/HBO) in de beroepsbevolking naar bijna 25 procent, is de conclusie dat de vraag naar hooggeschoold personeel is gestegen. Het feit dat deze trend slecht zichtbaar is in statistieken die gebruik maken van Gini coëfficiënten komt door het negeren van een veranderende samenstelling van de bevolking en het kleine gewicht dat deze maat geeft aan veranderingen in inkomen aan de top.

De verandering van de positie van de modale burger is de tweede trend. Veel van het werk dat traditioneel door werknemers in het middensegment van de arbeidsmarkt en in de dienstensector werd gedaan is de afgelopen jaren geautomatiseerd of verplaatst naar het buitenland. Daar waar in de jaren ’70 vooral laaggeschoold en relatief zwaar werk verdween, gaat het in het afgelopen decennium vooral om werkzaamheden die te maken hebben met bijvoorbeeld boekhouden en het maken van berekeningen. Ook banen bij banken, winkels en andere instellingen die direct klantcontact vergden worden nu veelal door het Internet vervangen (speelgoed, kleding, boeken, etc.). De arbeidsmarktpositie van mensen met een modale opleiding (veelal MBO) is daardoor onder druk komen te staan, waardoor de aansluiting met de kopgroep uit het zicht lijkt te verdwijnen. Opnieuw komt dit niet meteen naar voren in de statistieken, omdat het aan de onderkant best redelijk gaat als deze wordt vergeleken met het middensegment (zoals hier voor de VS wordt geïllustreerd).

Het lijkt er op dat er aan de onderkant van de arbeidsmarkt vooral banen in de dienstensector bij zijn gekomen. In Nederland groeit het werkgelegenheidsaandeel van banen aan de boven- en onderkant met ruim 2 procent in de periode 1993-2006. Dit gaat ten koste van de werkgelegenheid in het midden.

De trend is ontmoedigend voor degene die de sprong wil maken naar de kopgroep. Steeds verder bijgehaald worden door het peloton, de volgauto’s moeten er dikwijls al tussenuit, en een steeds grotere achterstand ten opzichte van de kopgroep.

Auteur

Categorieën