Ga direct naar de content

Centrale toezichthouder water voorlopig overbodig

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: april 7 2006

re a c t i e

Centrale toezichthouder
water voorlopig overbodig
In hun ESB-artikel van 24 maart 2006 betogen Van Damme
en Mulder (VD&M) dat de waterlasten omlaag kunnen. Hoewel
we het eens zijn met de diagnose dat verbetering van de doelmatigheid mogelijk is en dat consumenten daar meer van moeten
profiteren, verschillen we van mening over de gewenste oplossing
om dit te bereiken.
In het artikel worden drinkwater, afvalwater en riolering
onterecht op één hoop geveegd. Weliswaar maken alledrie deel
uit van de waterketen, maar er is één belangrijk institutioneel
verschil. Benchmarking in de drinkwatersector heeft namelijk
tot een aanzienlijke verbetering van de efficiëntie geleid, terwijl
dit instrument nog nauwelijks wordt toegepast bij afvalwater en
riolering. Uit onze meest recente analyse blijkt dat de inefficiëntie tussen 1997 en 2004 met liefst 17 procent is afgenomen. De
verbetering neemt de laatste jaren zelfs toe, wat erop duidt dat
de koek nog niet op is. De 100 miljoen euro aan ondoelmatigheid die volgens VD&M nog resteert neemt dus in rap tempo af.
De efficiëntiewinst is bovendien fors hoger dan die in Engeland,
waar de door VD&M bepleite maatstafconcurrentie al jaren
wordt toegepast. Terecht merken VD&M op dat bij afvalwater
en riolering een veel grotere besparing – van 400 miljoen euro
– te behalen valt. De conclusie dat dus een ander toezichtmodel
nodig is, is echter voorbarig. In plaats van nu al te kiezen voor
een centrale toezichthouder, zou het beter zijn om benchmarking ook hier haar werk te laten doen.
Dan hun constatering dat de consument onvoldoende heeft
geprofiteerd van de kostenbesparingen. Hoewel de reële tarieven wel degelijk zijn gedaald, is het helder dat besparingen
niet volledig aan klanten zijn doorgegeven. Dat zou gezien
de destijds lage solvabiliteit ook niet verstandig zijn geweest.
Nu deze achterstand is ingelopen, is het wel mogelijk om de
gebonden gebruikers te laten meeprofiteren. In tegenstelling tot
wat VD&M suggereren, gebeurt op dit vlak reeds het nodige.
Allereerst gaan winsten deel uitmaken van toekomstige benchmarkrapportages. Gezien de grote impact van de benchmark
valt te verwachten dat hiervan een disciplinerende werking zal
uitgaan. Daarnaast biedt de nieuwe Drinkwaterwet de minister
expliciet de mogelijkheid om regels te stellen voor “de bestemming van de winst van een drinkwaterbedrijf †(VNG, 2006).
De opmerking dat in dit wetsvoorstel “over de prijs niet wordt
gerept†is tevens onjuist. In de memorie van toelichting staat
expliciet dat de tarieven voor drinkwater kostendekkend dienen te zijn en dat winstuitkering beperkt dient te blijven, “passend bij de aard van de drinkwaterbedrijven†(VNG, 2006). Een
relevante vraag is vervolgens wat passend geacht kan worden.
Daarbij lijkt men te willen uitgaan van een vast percentage van
het eigen vermogen. Dit is echter onverstandig, omdat dan
de prikkel tot efficiëntieverbetering verdwijnt. Beter zou zijn
Reacties op artikelen kunt u sturen naar redactie-esb@economie.nl.

164

ESB  7-4-2006

om een regeling te ontwerpen waarbij de verbetering gedeeld
wordt tussen consumenten, bedrijf en aandeelhouders. Zowel
bij ministerie als sector bestaat onvoldoende aandacht voor een
dergelijke regeling.
In het huidige decentrale toezichtmodel kunnen publieke
aandeelhouders zelf beslissen over investeringen in infrastructuur en kwaliteit die ten goede komen aan de burgers die ze
vertegenwoordigen. Dit democratische mechanisme kan onder
druk komen te staan als een centrale toezichthouder de regionale bedrijven door maatstafconcurrentie in een nationaal keurslijf
dwingt. Onvolkomenheden in de manier waarop die concurrentie vaak wordt vormgegeven (door fouten en beperkingen
in data en methoden) kunnen als een boemerang terugslaan,
omdat er directe financiële consequenties aan verbonden zijn.
Voor de consument weegt het belang van de volksgezondheid
het zwaarst. Als hij de kraan opendraait, moet er voldoende
water uitkomen van goede kwaliteit. Overheidsfalen in de vorm
van te strikte tariefsregulering kan leiden tot te weinig investeringen en daarmee beide in gevaar brengen.
Een centrale toezichthouder brengt dus kosten en risico’s
met zich mee, terwijl hij voorlopig overbodig is. Naar onze
mening moet een centrale toezichthouder pas worden opgericht als bewezen is dat het huidige regime van benchmarking
en regionaal toezicht niet meer werkt (Dijkgraaf et al., 2005).
Bovendien moet dan duidelijk zijn dat maatstafconcurrentie
voordelen oplevert die opwegen tegen het gevaar van te weinig
investeringen en hogere reguleringskosten. De ervaringen in de
drinkwatersector bewijzen tot nu toe het omgekeerde (Dijkgraaf
& Varkevisser, 2004). Vooralsnog zijn de verwachtingen voor de
toekomst positief, mede gezien de aanscherping van beleid die
plaatsvindt. Het lijkt dan ook eerder voor de hand te liggen om
het succesvolle benchmarkingsmodel van de drinkwatersector
toe te gaan passen op riolering en afvalwater. Dat daar nog een
wereld te winnen is, kan niemand bestrijden. n
Elbert Dijkgraaf, Stéphanie van der Geest en
Marco Varkevisser

De auteurs zijn als onderzoekers werkzaam bij SEOR-ECRi, dat verbonden is aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam.
dijkgraaf@few.eur.nl

Literatuur
Damme, E.E.C. van & K.J. Mulder (2006) Transparant en eerlijk geprijsd water.
ESB, 24 maart, 134-136
Dijkgraaf, E. & M. Varkevisser (2004) Kosten en baten van toezicht op de
doelmatigheid van drinkwaterbedrijven, Erasmus Universiteit Rotterdam
Dijkgraaf, E., S.A. van der Geest & M. Varkevisser (2005) Efficiëntie boven
water, ESB, 28 januari, 34-35
VNG (2006) Reactie concept-Drinkwaterwet, Vereniging van Nederlandse
Gemeenten, brief van 3 januari 2006

Auteurs