Bien etonne
In onze Nederlandse politiek komt de,, volte face” niet veel voor. Des te opmerkelijker
is het onlangs verschenen rapport Om sen
mrkbare toekomst van de commissie Van
Kemenade, Ritzen, Woltgens. In dit ideeenrijke rapport raakt men niet vlug uitgelezen.
Een van de belangrijkste thema’s in het rapport is de onbetaalbaarheid van de sociale zekerheid, waarbij de auteurs het aan de lezer
overlaten of dit reeds nu het geval is of in de
naaste toekomst. Waar politieke partijen in
het algemeen gewend zijn slechts in gevoileerde termen te spreken over onderwerpen waarover in nun achterban verschillende meningen
leven en ze bij voorkeur niet een belangrijk
gedeelte van hun electoraat bruskeren, kan
het rapport Van Kemenade gerust als uitzonderlijk worden gekenmerkt. Naast een vergaande samenvoeging van de sociale-zekerheidsregelingen in een wet leidend tot een algemene basisvoorziening op minimumniveau, stelt het rapport voor alle zogenaamde
bovenminimale uitkeringen, d.w.z. boven het
minimumloon, af te schaffen. Wil de werknemer deze uitkeringen veiligstellen, dan zal hij
zich daarvoor prive moeten bijverzekeren.
De Tweede-Kamerfractie van de PvdA, in
wier opdracht het rapport geschreven is, was
niet zo enthousiast over deze gedachte en
schrijft in haar verklaring: ,,De gedachte om
de bovenminimale uitkeringen buiten de sfeer
van de verplichte sociale verzekering te brengen, acht de fractie niet overtuigend”. We
kunnen ons voorstellen dat de fractie dit
schrijft, zelfs dat ze het vindt, maar is het
daarom ook zo?
Feit is dat van geheel onverdachte zijde nog
geen zes weken later praktisch een gelijke
boodschap uitgaat. We doelen op het rapport
van de Teldersstichting Grenzen aan de sociale zekerheid. Ook in dit rapport, geen officieel rapport van de VVD maar toch uit gelieerde kring, wordt de mening verdedigd dat
de verplichte sociale verzekering slechts gegarandeerd kan worden voor de basisvoorziening. Nu zal er nog wel heel wat water door de
Rijn vloeien voordat dit idee algemeen wordt
geaccepteerd, maar er is toch onmiskenbaar
een opening gemaakt. Het taboe op een open
discussie van het systeem lijkt opgeheven. De
gedachte van een wijziging en reductie van het
huidige sociale bouwwerk kan niet meer worden afgedaan als een rechts liberaal standpunt, maar wordt nu blijkbaar aan beide zijden van het politieke spectrum aangehangen.
Dan zal het CDA wel spoedig volgen.
Moet dit worden gezien als een wending uit
vrije wil of meer als een wel wat laat zich realiseren van het feit dat de economic niet of nauwelijks stuurbaar is. Mijns inziens is hier van.
het laatste sprake. Fundamenteel zijn slechts
twee ordeningsprincipes denkbaar voor de
economic. Dat zijn de centrale sturing of de
markt. Het is een wijdverbreide gedachte dat
de marktordening niet tot zulke slechte resultaten leidt, gemeten aan de efficientie van de
allocatie van de produktieve capaciteiten,
hoewel de resulterende verdeling ons niet zo
erg behoeft te bevallen. Het ten onzent gegroeide sociale-zekerheidsstelsel is, hoewel
dit slechts zelden erkend wordt, een inbreuk
op het marktprincipe. In eerste aanleg is dit
natuurlijk niet het geval geweest, nl. toen het
nog ging om sociale verzekering i.p.v. sociale
ESB 24-10-1984
zekerheid. Een verzekering is een produkt
met een prijs. Het wordt echter anders als
prijs en produkt geen enkele relatie meer tot
elkaar hebben, bij voorbeeld door het insluipen van herverdelingselementen. Ethisch kan
dit een goede zaak zijn, maar voor de afloop
van het marktproces is een ding zeker: het
leidt tot een suboptimaal resultaat.
Deze conclusie, ontleend aan de bekende
resultaten uit de welvaartseconomie, heeft
echter maar beperkte geldigheid; ze heeft betrekking op een statische maatschappij. Een
groot deel van de sociale zekerheid bestaat
uit, in principe, kortlopende uitkeringen. In
het micro-vlak stabiliseren ze het consumptief
verbruik, en nog belangrijker, maken ze veelal het ,,opeten van het eigen huis”, of algemener de vernietiging van huishoudelijk kapitaal
niet nodig. In het macro-vlak stabiliseren ze
de conjunctuurbeweging. In een dynamische
economic, waarin perioden van meer en minder bedrijvigheid elkaar afwisselen, kan de
sociale zekerheid dus zeker een goede zaak
zijn. Maar ook in een dynamische context liggen er voetangels en klemmen; elders spraken
wij van de ,,valkuil der sociale zekerheid” 1).
Het gaat hier om het verschijnsel dat uitkeringen de arbeid duurder maken via de werkgeverspremies, berekend volgens het omslagstelsel en dat dit dus leidt tot verdere uitstoot
van arbeid, en dus weer tot meer uitkeringen
enz. enz.
Uit berekeningen met een nogal sterk gestileerd model komt naar voren dat deze beweging kan uitlopen op een stabiel evenwicht,
maar dat het ook zeer wel mogelijk is, vooral
bij hoge en inkomensafhankelijke uitkeringen en premies, dat de machine dol draait en
dat er geen einde komt aan de uitstoot van arbeid, kortom dat het produktieve hart van de
economic wordt leeggezogen 2). Naast een
economische instabiliteit is de kans op een politieke patpositie tevens aanwezig als de uitkeringsgerechtigden met hun stemmenaantal elke, hun niet welgevallige wijziging kunnen
gaan blokkeren in het parlement. Dit proces
lijkt in Nederland de laatste tien jaren te spelen. Fundamenteel lijkt hierin ook nu nog
weinig veranderd ook al profiteren we momenteel sterk van de oplevende wereld conjunctuur en de dure dollar.
Geen enkel model, hoe complex ook, kan
de werkelijkheid adequaat beschrijven. Wel
geeft zo’n exercitie kwalitatieve indicaties
welke horribele situaties kunnen ontstaan en
van de richting waarin veranderingen moeten
worden aangebracht. Ten onzent is die richting duidelijk het trimmen van het sociale stelsel, om de uitstroom van de laatste decade te
keren. Hoever dit trimmen moet gaan, is een
kwestie van ,,trial and error”. Wanneer we
weer in het stabiele gebied zitten wordt het een
kwestie van afweging tussen ..efficiency” en
,,equity”, tussen meer nationaal produkt en
een mooiere verdeling. Het is echter een nationaal belang, dat we eerst uit de gevarenzone
komen van het instabiele gebied.
Het spreekt vanzelf dat zo’n proces van
trimmen niet van de ene op de andere dag kan
worden gerealiseerd. Er is een vrij langdurig
overgangsregime nodig. In de eerste plaats
omdat elke niet-geleidelijke wijziging leidt tot
grote niet-bedoelde schokken, in de tweede
plaats omdat we niet alle gevolgen kunnen
voorzien en het in zo’n situatie dan beter is
stapje-voor-stapje en met de mogelijkheid
van bijsturen de bocht om te gaan. In de derde
plaats omdat verkregen rechten zo veel mogelijk onaangetast moeten worden gelaten. Ik
denk hier bij voorbeeld aan WAO-trekkers,
die na 10 jaar arbeidsongeschiktheid opeens
hun uitkering sterk zien dalen, wachtgelders
bij de overheid en Vut-ters, die hun inkomen
opeens zien dalen, of gezinnen die opeens
zouden worden geconfronteerd met dalende
kinderbijslagbedragen voor hun opgroeiende
kinderen. Ik voel morele weerzin tegen de gedachte dat de hard nodige bezuinigingen worden uitgevoerd over de ruggen van degenen
die wij eertijds met (onmogelijk) ruime voorspiegelingen de status van uitkeringsgerechtigden hebben ingeloodst. Natuurlijk, en dat
is vaak genoeg beweerd, en niet alleen in de
laatste vijf jaar maar ook daarvoor, zijn de
door ons tot wet verheven regelingen niet uitvoerbaar zodra het om grote aantallen gaat.
Nochtans ontslaat het ons niet van de plicht
een decent beleid te voeren ten opzichte van
de reeds tot uitkering gerechtigden. In de vierde plaats zal het electoraal niet mogelijk blijken een meerderheid te vinden voor een wijziging die de rechten van vele uitkeringsgerechtigden vermindert. Dit betekent m.i. dat de
overgang naar een nieuwe en soberder structuur gerealiseerd zal moeten worden door de
bevolking tijdelijk onder een variabel regime
te laten vallen, waarbij globaal de non-actieven onder het huidige regime vallen (behalve
uiteraard bij oneigenlijk gebruik), en de actieve bevolking naar leeftijd wordt uitgesplitst;
twintigjarigen zouden geheel onder het nieuwe regime vallen, de zestigjarigen geheel onder het oude en alle leeftijden daartussen voor
een evenredig deel in het oude en in het nieuwe. Voor veertigjarigen zou dit dus betekenen
dat zij de nieuwe premie gaan betalen, maar
dat hun eventuele uitkering het gemiddelde is
van de oude en de nieuwe uitkering. Op deze
manier zou men de “opgebouwde” rechten
van de bevolking in stand laten.
Behalve dat de hier geschetste overgangsprocedure het rechtsgevoel bevredigt, lijkt het
mogelijk om daardoor ook de politiek vereiste electorale steun te kunnen krijgen.
De steeds verder uitbottende sociale heester
verstikt het draagvlak en dit leidt tot haar eigen einde. Evenals in de tuin dienen we ook
hier regelmatig te snoeien, wil het evenwicht
bewaard blijven. Jammer dat de Tweede-Kamerfractie van de PvdA deze handschoen, die
werd toegeworpen, niet heeft opgenomen. Op
elegante wijze had men hierdoor de geesten
rijp kunnen maken voor pijnlijke beslissingen, die onafwendbaar naderbij komen en die
wij met man en macht wel kunnen uitstellen,
maar slechts tegen de prijs van steeds pijnlijker ingrepen.
B.M.S. van Praag
1) B.M.S. van Praag, V. Halberstadt en H.
Emanuel, De valkuil der sociale zekerheid, ESB,
nr. 3378, 27 oktober 1982; B.M.S. van Praag en
P.A.B. Konijn, The social security trap, Chal-
lenge, nr. 26, nr. 3.
2) Some general structural problems in social
security, rapport 82.29, Center for Research in
Public Economics, Universiteit van Leiden; en
ook IIASA-report, Laxenburg.
987