Beweeg, maar breek met mate
Aute ur(s ):
Anne Reitsma (auteur)
redacteur ESB
Ve rs che ne n in:
ESB, 87e jaargang, nr. 4347, pagina 121, 15 februari 2002 (datum)
Rubrie k :
van de redactie
Tre fw oord(e n):
In het programma De ochtenden bij de VARA op Radio 1 viel onlangs een vraaggesprek te beluisteren met Henk Leenen, emeritus
hoogleraar sociale gezondheidszorg. Hij pleitte ervoor om sportblessures uit het basispakket van het ziekenfonds te halen en onder te
brengen in de aanvullende verzekering 1. De interviewster vroeg hoe dit zich verhield tot de wens van kabinet en Kamer om het sporten
te bevorderen. Dat was een mooie vraag. Hoe zou een economische afweging hier uitpakken?
Die afweging kan starten met een appél op externe effecten. De ratio voor de overheveling van sportblessures naar de aanvullende
verzekering ligt er dan in dat dit de individuele sporter prikkels verschaft om sportblessures te vermijden. Sportblessures immers,
brengen kosten mee voor de gezondheidszorg en door verlies van productieve arbeidsuren. De kosten van behandeling en ziekteverzuim
dat met sportblessures verband houdt, bedragen jaarlijks € 318 miljoen 2. Wanneer deze kosten niet geheel aan het individu toegerekend
worden, dreigt het de kosten te laag in te schatten en wordt als het ware ‘teveel gesport’.
Leenders’ argument gaat terug op een (mede) hieruit volgend punt: het betaalbaar houden van de zorg, die onvermijdelijk maakt dat er
grenzen worden gesteld aan de collectieve verantwoordelijkheid. Wanneer voor elk onderdeel van de zorg wordt aangevoerd dat het niet
uit het basispakket mag, blijft dit pakket zo groot dat betaalbare zorg voor iedereen niet langer te garanderen is.
Toch is de zaak niet zo simpel. Met het sporten zijn immers ook positieve externe effecten verbonden. Lichamelijke inactiviteit is na roken
het grootste risico voor het ontstaan van ziekten en vroegtijdige sterfte 3. Het ministerie van vws becijfert de economische baten van de
inzet van sport en beweging dan ook op een goede één miljard euro. Verminderd met de zojuist genoemde kosten zijn de netto-baten zo’n
€ 725 miljoen euro per jaar. Die baten slaan niet alleen neer bij werkgevers, die profiteren van verminderd verzuim en
arbeidsongeschiktheid, maar ook, – door verminderde medische kosten – , in de vorm van lagere premies bij alle overige (ziekenfonds)
verzekerden. Zo bezien wordt er juist te weinig gesport en ligt het helemaal niet voor de hand het individu via hogere
verzekeringspremies, verbonden met de risico’s van zijn sport, te ontmoedigen. Sterker: doordat de baten de kosten overtreffen, draagt
het sporten nu juist bij aan het voor iedereen betaalbaar houden van de zorg. Bovendien kan overheveling naar de aanvullende
verzekering ertoe leiden dat personen met lagere inkomens niet meer zullen gaan sporten.
Is Leenders’ voorstel dus een stap in de verkeerde richting? Nee, het kan goed uitpakken, mits tegelijkertijd het sporten wordt bevorderd.
Door een combinatie van meer sporten maar minder risico nemen, kunnen de netto economische baten toenemen.
Het kabinet heeft er afgelopen jaar voor gekozen om het sporten te bevorderen door een verlaging van het btw-tarief voor
sportaccommodaties. De bedoeling is dat sportondernemers deze tariefverlaging doorberekenen aan hun klanten. Daarmee lijkt een ideale
combinatie gevonden: de kosten voor de individuele sporter worden verlaagd, terwijl onvoorzichtig gedrag of het beoefenen van sporten
met een groter risico, wordt ontmoedigd. De stimulans wordt buiten het stelsel van gezondheidszorg om via de algemene middelen
gegeven, de rem ligt binnen de zorg. Door die zaken uit elkaar te trekken, kan het basispakket aan zorg voor iedereen betaalbaar blijven.
Die netto-effecten van deze combinatie van maatregelen zullen echter niet altijd even positief zijn. Nog afgezien van de kosten om te
controleren of de btw-verlaging wel wordt doorgegeven, heeft deze verlaging geen betrekking op ‘niet-commerciële activiteiten’ zoals
fietsen, skaten, joggen, enzovoort. Het gecombineerde effect voor het relatief veilige fietsen en joggen zal nu wellicht gering zijn, maar
wie geen zin heeft om meer risicovolle sporten als skaten te verruilen voor hometrainen zal vooral de rem van de verdwenen dekking
voelen. De plannen van VWS om langs allerlei wegen de risico’s van sporten te verminderen, zullen daartegenover onvoldoende
herkenbare individuele kostenverlagingen stellen.
Een ander lastig, puur verzekeringstechnisch punt is de bepaling van de verzekeringspremie voor sporten die niet individueel worden
uitgeoefend of voor sporten die risico’s in zich dragen die voortvloeien uit de interactie met bijvoorbeeld verkeersdeelnemers. Wanneer
het eigen gedrag niet één op één kan worden verbonden met het risico, wordt de prikkel diffuus. Een veelheid aan voor elke sport
verschillende tarieven kan nodig zijn, die niet bijdraagt aan transparantie van de premies. Of denk aan de problematiek die voor de
verzekering kan optreden om vast te stellen of de blessure inderdaad aan sporten is toe te schrijven.
Zolang deze kosten beperkt blijven en de stimuleringsmaatregelen werken, kan een positief resultaat optreden. De enige zorg die dan
overblijft is of armlastigen nog wel zullen gaan sporten of dat we hun keuzevrijheid voor de soort sport meer mogen beperken dan die
van degenen die zich een hogere premie kunnen permitteren. Wordt voetbal een elitesport
1 Particuliere verzekeringen volgen bij het aanbod van pakketten en premies vaak het voorbeeld van ziekenfondsen. Naar analogie
zouden sportblessures daarom bij dit voorstel op den duur ook uit de standaarddekking van particuliere fondsen kunnen wegvallen..
2 Ministerie van VWS, Nota Sport, bewegen en gezondheid, Den Haag, 28 juni 2001, blz. 3.
3 Ministerie van VWS, op. cit., blz. 2.
Copyright © 2002 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)