Ga direct naar de content

Belastingen of besparingen?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 6 1993

Belastingen of besparingen?
Onder invloed van de zwakke conjunctuur is de toestand van de overheidsfinancien in het merendeel
van de lidstaten van de Europese Gemeenschap vorig jaar aanzienlijk verslechterd. Het meest opvallend
was de achteruitgang in het Verenigd Koninkrijk,
waar het tekort opliep van 2,8 procent van het bbp
in 1991 tot 6,6 procent in 1992.
Om aan de budgettaire criteria die in het verdrag
van Maastricht zijn vastgelegd, te kunnen voldoen,
werden onlangs in een aantal lidstaten dringende bijsturingsmaatregelen getroffen. Dit was onder meer
het geval in het Verenigd Koninkrijk en in Belgie.
Kenmerkend voor deze begrotingmaatregelen is het
ruime aandeel van de belastingverhogingen in het
totale pakket. In het Verenigd Koninkrijk gaat het
hoofdzakelijk om een verhoging van de indirecte belastingen, in Belgie om een verhoging van de directe
belastingen, waaronder vooral de loon- en inkomstenbelasting.
Deze belastingmaatregelen staan in schril contrast met de zienswijze die in de jaren tachtig op
fiscaal terrein centraal ontstond. Een verlaging van
de collectieve-lastendruk werd wenselijk geacht om
ademrulmte te scheppen voor de particuliere sector,
waarvan de groei gestimuleerd moest worden. In dat
licht ging men in een aantal landen van de Gemeenschap over tot een substantiele vermindering van de
progressiviteit van de inkomstenbelasting en tot een
verlaging van de vennootschapsbelasting. Het consequent vasthouden aan deze zienswijze in een periode van conjuncturele inzinking, zou impliceren dat
de collectieve-lastendruk constant wordt gehouden.
In landen waar de overheidsschuld problematisch is,
zoals Belgie, of waar de stabiliteit van de munt in
het gedrang komt door het oplopende overheidstekort, zoals in het Verenigd Koninkrijk, zou bijgevolg
de prioriteit moeten liggen bij het snoeien in de collectieve uitgaven.
Besparen door uitgavenvermindering wordt in
de politieke arena vaak verworpen omdat deze aanpak geacht wordt de koopkracht aan te tasten. Op
deze wijze zouden de particuliere bestedingen afzwakken waardoor de conjunctuurinzinking verscherpt wordt. Bovendien wordt het besparingsdebat doorkruist door verdelingsoverwegingen.
Snoeien in de overdrachten aan gezinnen zou vooral
de bescheiden inkomens treffen, terwijl belastingverhogingen makkelijker kunnen worden gemoduleerd
volgens het gezinsinkomen. Besparen door middel
van belastingen is bijgevolg socialer dan schrappen
in sociale-zekerheidsuitgaven.
Deze stelling overtuigt echter geenszins. In de
eerste plaats ligt de structurele uitgavengroei in de
sociale zekerheid in verscheidene landen van de
Gemeenschap aan de basis van de recente budgettaire ontsporingen, zodat ingrepen in de onderliggende uitgavenmechanismen voor de hand liggen.
In de tweede plaats raken directe belastingen even-

zeer aan het beschikbaar inkomen
als overdrachten ten gunste van particulieren. In de derde plaats grijpen de directe belastingen, via afwentelingsmechanismen, in op de
relatieve prijs van arbeid en van kapitaal en veroorzaken hierdoor
scheeftrekkingen in de economic.
Zo zal bij voorbeeld een verhoging
van de marginale belastingvoet op
het persoonlijk inkomen gedeeltelijk worden afgewenteld in hogere
lonen, waardoor de concurrentiepositie en de werkgelegenheid in het
gedrang komen. Hierdoor neemt
het overheidstekort toe en komt de
lopende rekening onder druk te
P. van Rompuy
staan. Ten slotte vergroten occasionele belastingverhogingen de onzekerheid omtrent het toekomstige fiscale beleid, waardoor kapitaal wordt aangetrokken naar fiscaal stabielere landen.
Het uitvoerig aanwenden van fiscale instrumenten om de budgettaire doelstellingen van Maastricht
te bereiken zou uiteindelijk kunnen leiden tot het
overschrijden van andere convergentiecriteria, zoals
ten aanzien van de inflatie, de rentevoeten en eventueel de wisselkoersstabiliteit. Dit gevaar doemt in
het bijzonder op voor landen die reeds aan kop
gaan op het vlak van de collectieve-lastendruk, zoals
Belgie. Het geringe politieke enthousiasme voor besparingen in de uitgaven stoelt dus niet op economische overwegingen, maar moet op rekening worden
geschreven van een reele angst voor het protest van
de achterban.

ESB 5-5-1993

I

Auteur