Gedeeltelijk gehandicapten verloren tijdens de crisis veel vaker hun werk dan niet-arbeidsgehandicapten. Dit maakt de door de Participatiewet beoogde toename van de arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsproblemen extra uitdagend.
ESB Arbeidsmarkt
arbeidsmarkt
Arbeidsgehandicapten
in crisistijd
Binnen bedrijfstakken blijken arbeidsgehandicapten een grotere
kans te hebben om tijdens een crisis uit het arbeidsproces te treden dan niet-arbeidsgehandicapten. Dit kan duiden op een grotere crisisgevoeligheid van het werk dat arbeidsgehandicapten
doen. Ze hebben vaker een laag opleidingsniveau, werken vaker
in elementaire beroepen en hebben minder autonomie dan nietarbeidsgehandicapten.
Marloes
de Hoon
Onderzoeker aan
het Researchcentrum voor Onderwijs
& Arbeidsmarkt
aan de Universiteit
Maastricht
Annemarie
Künn-Nelen
Onderzoeker aan
het Researchcentrum voor Onderwijs
& Arbeidsmarkt
aan de Universiteit
Maastricht
Henk-Jan
Dirven
Onderzoeker bij het
Centraal Bureau
voor de Statistiek
Hendrika
Lautenbach
Onderzoeker bij het
Centraal Bureau
voor de Statistiek
106
S
inds het begin van de huidige economische crisis is de werkloosheid onder de Nederlandse
beroepsbevolking aanzienlijk gestegen. Dit geldt
niet alleen voor mannen en vrouwen, jongeren
en ouderen, laagopgeleiden en hoogopgeleiden,
maar ook voor autochtone en allochtone Nederlanders. De
stijging van het aandeel werklozen was echter niet voor elk
van deze groepen even sterk. Zo blijken mannen bijvoorbeeld
harder getroffen te zijn dan vrouwen, omdat zij vaker werkzaam zijn in conjunctuurgevoelige bedrijfstakken (Kraus,
2013). Ook arbeidsgehandicapten worden in tijden van economische neergang bovengemiddeld getroffen. Zo daalde de
arbeidsdeelname onder arbeidsgehandicapten in de voorgaande periode van laagconjunctuur (2000–2002) harder dan
onder niet-arbeidsgehandicapten (Lautenbach, 2008). Uit
figuur 1 blijkt dat ook in de huidige economische crisis de
arbeidsgehandicapten harder getroffen zijn dan de nietarbeidsgehandicapten. Maar er is nog weinig onderzoek gedaan naar de oorzaken hiervan.
In deze bijdrage wordt aandacht besteed aan de vraag
waarom de arbeidsmarktpositie van arbeidsgehandicapten
sinds het uitbreken van de economische crisis in 2008 is verslechterd ten opzichte van die van niet-arbeidsgehandicapten.
Dit is van maatschappelijk belang tegen de achtergrond van de
op 1 januari 2015 in werking getreden Participatiewet waarmee het kabinet wil bereiken dat de arbeidsdeelname van personen met een langdurige ziekte of handicap wordt verhoogd.
Daartoe worden er verschillende maatregelen genomen, zoals
het verstrekken van loonkostensubsidies, het creëren van extra
banen en het hanteren van een banenquotum. De extra banen,
die door zowel werkgevers als de overheid gecreëerd moeten
worden, zijn overigens in eerste instantie bedoeld voor mensen met een arbeidsbeperking die niet zelfstandig het wettelijk
minimumloon kunnen verdienen (SZW, 2015).
In deze bijdrage wordt de definitie van SZW, CBS en
TNO (2001) gebruikt: “Arbeidsgehandicapten zijn personen die door een langdurige aandoening, ziekte of handicap
worden belemmerd bij het uitvoeren of verkrijgen van werk.â€
Deze definitie wordt gemeten bij mensen van 15 tot 65 jaar
in de Enquête Beroepsbevolking (EBB) en staat los van het al
dan niet toegang krijgen tot socialezekerheidsregelingen voor
arbeidsgehandicapten. De keuze voor een dergelijke beleidsneutrale definitie is noodzakelijk, gezien het longitudinale
karakter van deze studie. Hiermee schetst deze bijdrage een
beeld van mensen met een langdurige ziekte of chronische
aandoening die naar eigen zeggen moeite hebben bij het verkrijgen of uitvoeren van werk. Het is de vraag of deze groep
zal profiteren van de maatregelen die in het kader van de
Participatiewet worden genomen.
De werkloosheid onder arbeidsgehandicapten was in
de periode 2001–2013 structureel hoger dan onder niet-arbeidsgehandicapten (figuur 1). Ook is voor beide groepen het
aandeel werklozen in de beroepsbevolking gestegen in de perioden 2001–2004 en 2009–2013. De kans op werkloosheid
nam in deze jaren toe als gevolg van economische neergang
(SCP, 2013). Bovendien liepen de werkloosheidspercentages
van arbeidsgehandicapten en niet-arbeidsgehandicapten verder uiteen. Gedurende de huidige periode van laagconjunctuur steeg de werkloosheid onder niet-arbeidsgehandicapten
van 4,4 procent in 2009 naar 7,6 procent in 2013. Onder arbeidsgehandicapten nam het percentage werklozen in diezelfde periode meer toe: van 8,1 naar 15,8. De ontwikkeling van
de netto-arbeidsparticipatie laat een vergelijkbaar beeld zien:
onder niet-arbeidsgehandicapten daalde deze van 72,2 procent in 2009 naar 71,5 procent in 2013. Voor arbeidsgehandicapten nam de arbeidsparticipatie sterker af: van 42,8 procent
in 2009 naar 33,2 procent in 2013. Uit deze cijfers kan worden
geconcludeerd dat arbeidsgehandicapten zwaarder getroffen
zijn tijdens de crisis dan niet-arbeidsgehandicapten.
Aan de verslechtering van de arbeidsmarktpositie van
arbeidsgehandicapten kunnen verschillende mechanismen
ten grondslag liggen. Hier worden twee mechanismen onder-
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 100 (4704) 26 februari 2015
Arbeidsmarkt ESB
scheiden die ook gebruikt worden door Autor et al. (1998) in
een studie naar skills upgrading als gevolg van skill-biased technological change. Enerzijds kan het zo zijn dat arbeidsgehandicapten vaker dan niet-arbeidsgehandicapten in bedrijfstakken werkten die sinds het begin van de crisis relatief sterk zijn
gekrompen. Er zou dan sprake zijn van een segregatie-effect.
Dit kan getest worden door te kijken of arbeidsgehandicapten vóór de crisis geconcentreerd waren in bedrijfstakken
waar de werkgelegenheid sterk is afgenomen. Anderzijds is
het mogelijk dat arbeidsgehandicapten binnen dezelfde bedrijfstak vaker uit het arbeidsproces zijn getreden dan nietarbeidsgehandicapten. Hiertoe wordt de procentuele nettoafname van het aantal arbeidsgehandicapten vergeleken met
de netto-afname van het aantal niet-arbeidsgehandicapten
binnen dezelfde bedrijfstak.
Geen segregatie-effect
De verdeling van werkzame arbeidsgehandicapten over bedrijfstakken is een mogelijke verklaring voor het toegenomen
verschil in het werkloosheidspercentage tussen arbeidsgehandicapten en niet-arbeidsgehandicapten sinds het begin van
de crisis in 2008. Immers, indien arbeidsgehandicapten voorafgaand aan de crisis vooral werkzaam waren in bedrijfstakken die hard getroffen zijn door de crisis, stijgt hierdoor het
werkloosheidspercentage onder arbeidsgehandicapten naar
verwachting meer dan dat van niet-arbeidsgehandicapten.
Dit betreft een segregatie-effect.
In figuur 2 is voor het jaar 2006, dat wil zeggen vóór de
uitbraak van de financiële crisis, het percentage arbeidsgehandicapten per bedrijfstak weergegeven. De bedrijfstakken zijn
geclusterd op basis van de mate waarin zij te maken hebben
gehad met krimp dan wel groei in het totaal aantal werkenden
over de periode 2006–2013. De horizontale lijn geeft aan dat
in 2006, gemiddeld over alle bedrijfstakken, het percentage
arbeidsgehandicapten in de werkzame beroepsbevolking 9,8
procent bedroeg. De hypothese dat arbeidsgehandicapten
bovengemiddeld vertegenwoordigd zijn in crisisgevoelige
bedrijfstakken en ondervertegenwoordigd zijn in de groeiende bedrijfstakken wordt niet ondersteund door de resultaten in figuur 2. Er bestaat weliswaar een negatieve correlatie
tussen het percentage arbeidsgehandicapten en de mate van
groei danwel krimp, maar deze is zeer zwak (–0,09) en bovendien niet statistisch significant. Hoewel in drie van de vier bedrijfstakken (landbouw, bouwnijverheid en industrie) die een
sterke krimp vertoonden tussen 2006 en 2013, het percentage
arbeidsgehandicapten bovengemiddeld was, lag het percentage arbeidsgehandicapten in de vierde sterk krimpende
bedrijfstak – financiële dienstverlening – ver onder het
gemiddelde. Bovendien was het percentage arbeidsgehandicapten in twee van de vijf sterk groeiende bedrijfstakken ook
bovengemiddeld. Het gaat hier om de bedrijfstakken waterbedrijven en afvalbeheer, en gezondheids- en welzijnszorg. In
de bedrijfstakken met lichte krimp of lichte groei is eveneens
veel variatie in het percentage arbeidsgehandicapten.
Figuur 2 laat dus zien dat het percentage arbeidsgehandicapten voorafgaand aan de crisis niet per se hoger was in bedrijfstakken die krompen dan in bedrijfstakken die groeiden.
Ook wanneer rekening wordt gehouden met de uiteenlopende omvang van de bedrijfssectoren blijkt er geen concentratie van arbeidsgehandicapten in bedrijfssectoren die tijdens
Jaargang 100 (4704) 26 februari 2015
de huidige crisis zijn gekrompen. Terwijl 36 procent van de
arbeidsgehandicapten in 2006 werkzaam was in een bedrijfstak die sterk kromp, was dit met 35 procent vrijwel gelijk voor
de niet-arbeidsgehandicapten.
Binnen bedrijfstakken meer uitstroom
De vraag is nu of arbeidsgehandicapten sinds de crisis een
grotere kans hadden om uit het arbeidsproces te stromen
dan niet-arbeidsgehandicapten binnen dezelfde bedrijfstak.
Uitstroom uit werk betekent overigens niet noodzakelijk dat
men werkloos wordt. Het kan ook betekenen dat men een
transitie maakt naar inactiviteit – bijvoorbeeld vanwege arbeidsongeschiktheid of pensioen. Omdat wordt gekeken naar
de netto-uitstroom kan het theoretisch ook zo zijn dat arbeidsgehandicapten minder vaak op de arbeidsmarkt instromen dan niet-arbeidsgehandicapten. Echter, gezien de daling
van het totale aantal werkende arbeidsgehandicapten tussen
2006 en 2012 zal dit geen grote rol hebben gespeeld.
In figuur 3 is per bedrijfstak de procentuele verandering
van het aantal arbeidsgehandicapten en niet-arbeidsgehandicapten tussen 2006 en 2012 weergegeven. Een balk links van
de nullijn geeft aan dat het aantal werkenden gedurende de crisisjaren procentueel is afgenomen. Voor arbeidsgehandicapten
blijkt dat in vrijwel alle bedrijfstakken sprake was van een procentuele afname van het aantal werkenden. Uitzonderingen
zijn de bedrijfstakken verhuur en overige zakelijke dienstverlening, en openbaar bestuur en overheidsdiensten. In een vijftal
bedrijfstakken nam het aantal arbeidsgehandicapten zelfs met
meer dan 25 procent af. Dit betreft de bedrijfstakken landbouw, bosbouw en visserij; industrie; bouwnijverheid; vervoer
en opslag; en horeca. Voor de niet-arbeidsgehandicapten in
deze bedrijfstakken was de afname van maximaal tien procent, met uitzondering van de landbouw, bosbouw en visserij
waar het negentien procent was. Dit geeft aan dat er in deze
bedrijfstakken procentueel meer arbeidsgehandicapten dan
niet-arbeidsgehandicapten het arbeidsproces hebben verlaten.
In sommige bedrijfstakken ging deze afname van het aantal arbeidsgehandicapten gepaard met een toename van het
aantal niet-arbeidsgehandicapten. Het betreft de bedrijfstakken informatie en communicatie; specialistische zakelijke diensten; onderwijs; en gezondheids- en welzijnszorg. Zelfs voor
Werkloosheid
18
figuur 1
In procenten van de beroepsbevolking
16
14
12
10
8
6
4
2
0
2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
Arbeidsgehandicapten
Niet-arbeidsgehandicapten
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Bron: CBS
107
ESB Arbeidsmarkt
Aandeel arbeidsgehandicapten en groei
per bedrijfstak, 2006–2013
figuur 2
Landbouw, bosbouw en visserij
Industrie
Bouwnijverheid
Financiële dienstverlening
Vervoer en opslag
Verhuur en handel van onroerend goed
Openbaar bestuur en overheidsdiensten
Handel
Informatie en communicatie
Specialistische zakelijke diensten
Verhuur en overige zakelijke diensten
Onderwijs
Waterbedrijven en afvalbeheer
Horeca
Gezondheids- en welzijnszorg
Cultuur, sport en recreatie
Overige dienstverlening
0
2
4
6
8
Sterke krimp
Lichte krimp
Lichte groei
Aandeel arbeidsgehandicapten alle sectoren
10
14
12
In procenten
Sterke groei
Bron: berekeningen ROA op basis van gegevens CBS
deze groeiende bedrijfstakken geldt dus een netto-uitstroom
onder arbeidsgehandicapten. In de sterk groeiende bedrijfstak
verhuur en overige zakelijke dienstverlening is weliswaar een
procentuele stijging van het aantal arbeidsgehandicapten zichtbaar, maar deze is zeer gering in vergelijking met de procentuele
stijging van het aantal niet-arbeidsgehandicapten.
Arbeidsgehandicapten ander soort werk
Er zijn verschillende mogelijke verklaringen voor de observatie dat het aantal werkende arbeidsgehandicapten binnen be-
drijfstakken procentueel harder is afgenomen dan het aantal
werkende niet-arbeidsgehandicapten.
Een eerste mogelijkheid is dat arbeidsgehandicapten
vaker dan niet-arbeidsgehandicapten een flexibele arbeidsrelatie hebben. Dit blijkt echter niet het geval te zijn:
vergeleken met niet-arbeidsgehandicapten hadden werkende
arbeidsgehandicapten juist minder vaak een flexibel contract.
Hierbij speelt de hogere gemiddelde leeftijd van mensen met
een arbeidshandicap een rol (CBS/ROA, 2015). Een kwetsbare positie door het type contract dat zij hebben, biedt daarom geen verklaring voor de sterker toegenomen werkloosheid
onder arbeidsgehandicapten.
Een tweede mogelijkheid is dat arbeidsgehandicapten
van niet-arbeidsgehandicapten verschillen in het soort werk
dat zij hebben, waarbij het werk van arbeidsgehandicapten
gevoeliger is voor krimp van de economie. Zo blijkt uit de
EBB dat arbeidsgehandicapten duidelijk minder vaak werkzaam zijn als manager dan niet-arbeidsgehandicapten (2,7
procent versus 6,0 procent) en juist vaker werken in elementaire beroepen (11,0 procent versus 6,5 procent). Ook hebben arbeidsgehandicapten gemiddeld genomen een lager
opleidingsniveau dan niet-arbeidsgehandicapten. Terwijl het
aandeel laagopgeleiden onder werkzame arbeidsgehandicapten 32,4 procent was in 2006, was dit 22,9 procent onder
niet-arbeidsgehandicapten.
Ook de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden,
die wordt uitgevoerd door TNO en CBS, bevat gegevens die
erop wijzen dat arbeidsgehandicapten andere banen betrekken dan niet-arbeidsgehandicapten. Zo laten beschrijvende
analyses zien dat arbeidsgehandicapten gemiddeld genomen
een geringere autonomie hebben in hun werk en dat zij minder gevarieerd en minder innovatief werk verrichten.
Samengevat zijn er daarom diverse aanwijzingen dat
arbeidsgehandicapten andersoortig werk hebben dan nietarbeidsgehandicapten: arbeidsgehandicapten zijn lager
opgeleid, hebben andere arbeidsomstandigheden en werken
in andere beroepen dan niet-arbeidsgehandicapten. Gezien
het lagere opleidingsniveau en het daaraan gerelateerde lagere
Verandering werkzame beroepsbevolking, 2006–2012
figuur 3
Landbouw, bosbouw en visserij
Industrie
Waterbedrijven en afvalbeheer
Bouwnijverheid
Handel
Vervoer en opslag
Horeca
Informatie en communicatie
Financiële dienstverlening
Verhuur en handel van onroerend goed
Specialistische zakelijke diensten
Verhuur en overige zakelijke diensten
Openbaar bestuur en overheidsdiensten
Onderwijs
Gezondheids- en welzijnszorg
Cultuur, sport en recreatie
Overige dienstverlening
-50
-40
-30
Arbeidsgehandicapten
-20
-10
0
10
Niet-arbeidsgehandicapten
20
30
40
50
In procenten
Bron: berekeningen ROA op basis van gegevens CBS
108
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 100 (4704) 26 februari 2015
Arbeidsmarkt ESB
beroepsniveau is het waarschijnlijk dat arbeidsgehandicapten
conjunctuurgevoeligere banen hebben dan niet-arbeidsgehandicapten. Smits et al. (2013) laten immers zien dat laagopgeleiden een hogere kans hebben op werkloosheid in laagconjunctuur dan middelbaar- en hoogopgeleiden.
Een derde mogelijkheid is dat arbeidsgehandicapten
verschillen van niet-arbeidsgehandicapten in de mate van inzetbaarheid binnen een bedrijf, instelling of organisatie. Als
arbeidsgehandicapten minder breed inzetbaar zijn dan nietarbeidsgehandicapten, dan zullen zij in tijden van werkgelegenheidsafname een grotere kans hebben om hun baan te verliezen. Immers, een afnemende personeelsomvang leidt vaak
tot een breder takenpakket van werknemers (ROA, 2014).
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (2006)
blijkt dat arbeidsgehandicapten inderdaad verschillen van
niet-arbeidsgehandicapten in de mate waarin zij – naar eigen
zeggen – breder inzetbaar zijn dan collega’s.
Een ordered probit-regressieanalyse toont aan dat er,
gecontroleerd voor andere persoons- en baankenmerken,
verschillen zijn in de mate van inzetbaarheid tussen arbeidsgehandicapten en niet-arbeidsgehandicapten. Deze conditionele relatie tussen het hebben van een arbeidshandicap en
inzetbaarheid is vergelijkbaar met het verband tussen het
behoren tot de oudste leeftijdsgroep (55–64 jaar) in vergelijking met de jongste leeftijdsgroep (15–24 jaar) en het minder
breed inzetbaar zijn dan collega’s.
Conclusie
De analyses hebben laten zien dat de crisis arbeidsgehandicapten harder heeft getroffen dan niet-arbeidsgehandicapten.
Sinds het begin van de crisis lopen de werkloosheidspercentages van arbeidsgehandicapten en niet-arbeidsgehandicapten verder uiteen. In 2013 was bijna vijftien procent van de
arbeidsgehandicapten in de beroepsbevolking werkloos. Dit
is vergelijkbaar met het werkloosheidspercentage van personen die enkel basisonderwijs hebben genoten (CBS StatLine,
2014). Ook blijkt dat het uiteenlopen van de werkloosheidspercentages niet het gevolg was van segregatie van arbeidsgehandicapten in bedrijfstakken die het hardst door de crisis
getroffen zijn. Hoewel arbeidsgehandicapten oververtegenwoordigd zijn in sterk gekrompen bedrijfstakken zoals de
industrie, bouwnijverheid, en landbouw, bosbouw en visserij,
zijn zij ook oververtegenwoordigd in groeiende bedrijfstakken zoals onderwijs, en gezondheids- en welzijnszorg.
Binnen bedrijfstakken blijken arbeidsgehandicapten een
grotere kans te hebben om uit het arbeidsproces te treden dan
niet-arbeidsgehandicapten. Deze conclusie is gebaseerd op de
procentuele daling van het aantal werkenden per bedrijfstak,
die voor arbeidsgehandicapten sterker was dan voor nietarbeidsgehandicapten. Voor een achttal bedrijfstakken geldt
dat de procentuele afname van het aantal arbeidsgehandicapten zelfs 25 procentpunt hoger is dan de procentuele verandering van het aantal niet-arbeidsgehandicapten. Het is hier
belangrijk om op te merken dat dit artikel is gebaseerd op een
bredere definitie van arbeidsgehandicapten dan de doelgroep
van de Participatiewet. Het onderzoek toont aan dat zelfs
arbeidsgehandicapten die – voor een groot deel – wel in staat
zijn het minimumloon te verdienen in tijden van crisis, een
hogere kans hebben om uit het arbeidsproces te treden dan
niet-arbeidsgehandicapten. Dit suggereert dat voor arbeidsJaargang 100 (4704) 26 februari 2015
gehandicapten met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt
dan de hier onderzochte groep de beleidsuitdaging om ze te
integreren in de arbeidsmarkt nog groter is.
De grotere kwetsbare positie van het aantal werkende
arbeidsgehandicapten kan te maken hebben met het soort
werk dat zij verrichten. Arbeidsgehandicapten hebben vaker
een laag opleidingsniveau, werken vaker in elementaire beroepen en hebben minder autonomie dan niet-arbeidsgehandicapten. Deze persoons- en baankenmerken hangen samen met
een grotere kwetsbaarheid in tijden van crisis. Bovendien blijkt
dat arbeidsgehandicapten, naar eigen zeggen, minder breed
inzetbaar waren dan hun collega’s. Daarmee verkeren zij mogelijk in een kwetsbaardere positie als er moet worden gesneden
in een personeelsbestand.
De indicaties dat arbeidsgehandicapten crisisgevoeliger
werk verrichten dan niet-arbeidsgehandicapten zijn relevant
tegen de achtergrond van de Participatiewet die op 1 januari
2015 in werking is getreden. Ook als ervan uitgegaan wordt
dat de economie in de komende jaren weer aantrekt, zullen
arbeidsgehandicapten naar verwachting een kwetsbare positie
op de arbeidsmarkt blijven innemen. Door skill-biased technological change en het queuing-principe (Thurow, 1975) hebben arbeidsgehandicapten enerzijds meer kans om op straat
te komen staan en anderzijds meer problemen om weer aan
het werk te komen dan niet-arbeidsgehandicapten. De door
de Participatiewet beoogde toename van de arbeidsparticipatie van arbeidsgehandicapten vraagt om een kanteling van de
trend die sinds het begin van de crisis is ingezet, waarbij de
arbeidsdeelname van mensen met gezondheidsproblemen
daalde en de werkloosheid binnen deze groep relatief sterk toenam.
Literatuur
Autor, D., L. Katz en A. Krueger (1998) Computing inequality: have computers changed the
labor market? Quarterly Journal of Economics, 113(4), 1169–1214.
CBS StatLine (2014) Beroepsbevolking; kerncijfers naar geslacht en andere persoonskenmerken.
Artikel op www.statline.cbs.nl.
CBS/ROA (2015) Eén op de drie arbeidsgehandicapten heeft betaald werk. CBS Webmagazine, 29 januari.
Kraus, S. (2013) Vrouwen en de crisis. Amsterdam: Atria.
Lautenbach, H. (2008) Arbeidsgehandicapten blijven achter in tijden van economisch herstel. CBS Webmagazine, 17 maart.
Michiels, J., D. Arts, J. Besseling et al. (2012) Trends in arbeidsaanbod van personen met
gezondheidsbeperkingen. In: Versantvoort, M. en P. van Echtelt (red.) (2012) Belemmerd
aan het werk. SCP-publicatie, 2012(17), 61-83.
ROA (2014) Arbeidsmarktmonitor Metalektro 2013. ROA report, 2014(004).
Vlasblom, J.D., E. Josten en M. Voogd-Hamelink (2013) Aanbod van arbeid 2012. Den Haag:
Sociaal en Cultureel Planbureau.
Smits, W., H. Bierings en R. de Vries (2013) Werkloosheid in 2004–2011: stromen en duren.
Sociaaleconomische Trends, 2013(1), 1-6
SZW (2015) Informatieblad over de Participatiewet. Rapport op www.gemeenteloket.minszw.nl.
Thurow, L. (1975) Generating inequality: mechanisms of distribution in the U.S. economy. New
York: Basic Books.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
109