Zieke werknemers kunnen na een periode van twee jaar ziekte aanspraak maken op een WIA-uitkering (Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen). In 2010 hebben ruim 53.000 werknemers zo’n arbeidsongeschiktheidsuitkering bij UWV aangevraagd. In het interdepartementaal beleidsonderzoek Geschikt voor de arbeidsmarkt is dit cohort gevolgd tot en met eind 2015 en worden opties gepresenteerd om de arbeidsparticipatie te bevorderen (IBO, 2017).
Bij de beoordeling van de uitkeringsaanvraag wordt de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld om de hoogte van de uitkering te bepalen. Volledig arbeidsongeschikten waarvan niet meer verwacht wordt dat ze in de toekomst aan het werk kunnen, krijgen een Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA). Deze personen worden in de figuur buiten beschouwing gelaten. Ze hebben een sterk verhoogde kans op overlijden, en bij hen komt uitstroom wegens herstel relatief weinig voor. Daarnaast is de arbeidsparticipatie zeer laag.
Voor niet-duurzaam arbeidsongeschikten is er de Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). Deze maakt onderscheid in volledig arbeidsongeschikten (WGA 80-100) en gedeeltelijk arbeidsongeschikten (WGA 35-80). Is het arbeidsongeschiktheidspercentage minder dan 35 procent dan is er geen recht op een WIA-uitkering. Deze ‘35-minners’ zijn echter wel twee jaar ziek geweest en zijn in het algemeen niet in staat volledig hun eigen werk te doen. Als ze hun baan verliezen, zijn ze aangewezen op een WW-uitkering of bijstand.
De arbeidsparticipatie van de WGA 35-80- en WGA 80-100-groepen is in de vijf jaar na het aanvragen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering licht afgenomen. Wel neemt het aandeel zzp’ers onder de werkende arbeidsbeperkten toe, voor de drie groepen samen gaat dit van tien procent in 2011 naar veertien procent in 2015. Deze stijging is deels te verklaren doordat het overgrote deel van dit cohort geen zzp’er was voor de ziekteperiode – zzp’ers hebben namelijk geen recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van UWV (verzekerde zzp’ers en werknemers die daarnaast zzp’er zijn uitgezonderd). Het zzp-schap moest dus nog ontdekt worden door deze groep.
Wat vooral opvalt is dat het aandeel zzp’ers onder werkende arbeidsbeperkten het grootst is bij de WGA 80-100-groep. Dit was dertig procent in 2015, meer dan twee keer zo hoog als het aandeel zzp’ers in de totale werkzame beroepsbevolking, ook na correctie voor leeftijd. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat het zzp-schap de flexibiliteit biedt die sommige arbeidsbeperkten nodig hebben. Dit zou zwaarder kunnen wegen naarmate de ernst van de beperking groter is. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat zzp’ers onder het minimumloon kunnen werken, terwijl dit in een reguliere baan niet mogelijk is. Vooral de WGA 80-100-groep is vaak niet in staat het minimumloon te verdienen. Ten slotte is het ook bekend dat werkgevers minder snel een persoon met een verhoogd risico op ziekteverzuim of gezondheidsproblemen als (vaste) werknemer aannemen (Houtman en Kraan, 2016). De volledig arbeidsongeschikten zouden hier harder door getroffen kunnen worden. Zij kunnen echter wel als zzp’er aan de slag gaan. Het inhuren van een zzp’er brengt voor de werkgever immers minder kosten en risico’s met zich mee (Euwals et al., 2016).
Literatuur
Euwals, R., M. de Graaf-Zijl en D. van Vuuren (2016) Flexibiliteit op de arbeidsmarkt. CPB Policy Brief, 2016/14.
Houtman, I.L.D. en K.O. Kraan (2016) Verzuimbeleid tijdens recessiejaren: Het werkgeversperspectief. In: M. Versantvoort en P. van Echtelt (red.), Beperkt in functie. SCP Publicatie 2016/29. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
IBO (2017) IBO – Geschikt voor de arbeidsmarkt: Mogelijkheden om de arbeidsparticipatie in de WIA te bevorderen, april. Den Haag: Ministerie van Financiën.
Auteur
Categorieën