Akademische Festouvertüre
Aute ur(s ):
Hartog, J. (auteur)
Verb onden aan de Universiteit van Amsterdam
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4196, pagina 223, 26 maart 1999 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
economie-beoefening
Onvergetelijk is het beeld. In vaal geworden filmopnamen staat een oudere Richard Strauss voor de Wiener Philharmoniker. Met zijn
ene hand slaat hij de maat, ontspannen, achteloos bijna, wat onthecht. En met zijn andere hand haalt hij steels zo’n groot ouwerwets
zakhorloge te voorschijn. Onbekommerd door dirigerend kijkt hij even hoe laat het is… Is hier de Wet van Baumol uitgebeeld die zegt
dat de productiviteit in de dienstensector maar moeilijk is op te voeren?
De Matthaeus wordt tegenwoordig sneller gespeeld dan vroeger, maar daar zijn inderdaad grenzen aan. Maar er is toch ook een
kwaliteitsdimensie? Om ook door deze open deur maar muziek te laten klinken: toen Brahms naar Amsterdam kwam om eigen werk te
dirigeren bij het net opgerichte Concertgebouw
orkest was dat voor hem zo’n teleurstellende ervaring dat hij liet weten nooit meer terug te komen. Voor een goed diner, ja, maar zeker niet
voor dat orkest. Hij zou er nu wellicht zijn eten voor laten staan. Het Concertgebouworkest speelt de Matthaeus niet alleen sneller, maar
ook beter dan vroeger.
Dansen we even van de muziek naar de economie. In het onderzoek op de Nederlandse faculteiten economie is de productiviteit de
laatste decennia enorm gestegen. Een deel daarvan is goed meetbaar. Ik heb er geen tellingen op na geslagen, maar ik weet zo wel dat het
aantal publicaties van de academische economen fors is gegroeid. Dat heeft vooral te maken met de invoering van materiële prikkels.
Toen ik in de vroege jaren zeventig begon te werken, en ambitieuze plannen had voor mijn domicilie (en dus mijn hypothecaire last) had
ik snel getaxeerd dat ik zonder enige prestatie van formaat in twintig jaar mijn reële salaris zou verdubbelen, door gewoon op vleugels
van de tijd over rangen en treden omhoog te zweven. Mijn verwachte minimale loopbaan lag als een roltrap voor me. Dat is drastisch
veranderd. Op de universiteiten wordt intens geturfd en geteld en gemonitord en geëvalueerd en de roltrap is geplet tot een sintelbaan
met gemene horden. Het heeft het academische leven ‘ontrust’, competitie kent zijn kosten maar de meetbare productie is er met sprongen
door gestegen. En de kwaliteit? Ook daar zit een meetbare dimensie aan, door al die artikelen te wegen met de erkende rangschikking in
de niveaus van wetenschappelijke tijdschriften. In de nieuwe VSNU-lijst die op stapel staat, zal de rangschikking geformaliseerd worden
volgens de citaties die artikelen in een tijdschrift opleveren. Het zou me niet verbazen als ook in dit opzicht de productiviteit is gestegen.
Maar er is nog een kwaliteitsdimensie en ik heb geen idee hoe je die objectiveert: de inhoud van al die artikelen. Er is in ieder geval sprake
van een gestegen kapitaalintensiteit in de productie. Zowel de ‘hardware’ als de ‘software’ per onderzoeker is enorm toegenomen. Met een
simpele ‘click’ haal je tegenwoordig uitgebreide databestanden door geavanceerde econometrische routines. Er is dus een forse daling in
de relatieve kosten van empirisch onderzoek ten opzichte van puur theoretisch onderzoek. Volgens onze eigen wetten voorspelt dat een
toename van de productie van empirisch onderzoek ten opzichte van theoretisch onderzoek. Ik betwijfel of dat het geval is. Wacht, ik doe
gewoon even een test. Ik neem de oudste American Economic Review die ik in huis heb en vergelijk de inhoud met de nieuwste.
Ogenblikje, ben zo terug…
Ha, dat was een leuk halfuurtje! In vijf afleveringen van de AER van 1974 (exclusief de Papers & Proceedings) telde ik 81 theoretische
artikelen en 28 empirische. Theorie op voorsprong in een verhouding van drie op één. Weemoed overvalt me, als ik door die jaargang
blader. Al die ongetoetste geleerdheid, gevat in complexe tabellen en stoere proposities. Ik moest denkenaan Santa Fé, waar knappe
natuurkundigen en economen waren samengebracht om te spreken over complexiteit en chaos. De natuurkundigen waren verbluft:
“zoveel aandacht voor de wiskunde, zo weinig voor de veronderstellingen die werden gemaakt. In veel gevallen had je niks meer nodig
dan gezond verstand”. En aan Louis Paul Boon, in de Kapellekensbaan: “Maar over al het geschrevene daalt het stof der tijden neer”.
Juist, stof en vergankelijkheid.
Hoe zit het in de AER van 1998? Wat dacht u? De voorspelling doorstond de toets! Vijf nummers, exclusief Papers & Proceedings: 35
keer theorie, 36 keer empirie! Tsjakka! Klinkt helder op, gij daverende trompetten! Op de wals van Sjostakovich danste ik door mijn pand.
Ik wou eigenlijk nog andere dingen zeggen, over overproductie, over de kosten van de publicatiedruk, de goede dingen die verloren
gaan, maar misschien mag dat een andere keer. Ik vind mijn simpele toets zo mooi, ik laat het hier bij. Wat ook de conclusie moge zijn over
de productiviteit van de economen binnen de dienstensector, hun basale voorspellingen zijn nog steeds productief.
Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )