Ga direct naar de content

Afgenomen kredietverlening en de groei van het Nederlandse mkb

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 10 2015

Hoe afhankelijker mkb-bedrijven zijn van externe financiering, des te meer hun omzet tijdens de crisis afnam. Een verminderd kredietaanbod heeft mkb-bedrijven geremd in hun groei.

ESB Financiële markten

financiële markten

Afgenomen krediet­
verlening en de groei van
het Nederlandse mkb
Zowel vraag- als aanbodfactoren verklaren de matige groei van het
Nederlandse mkb sinds het begin van de financiële crisis. Op basis
van financiële bedrijfsgegevens blijkt dat ongeveer twaalf procent
van de omzetdaling van mkb-bedrijven die sterk afhankelijk zijn
van externe financiering is toe te schrijven aan aanbodbeperkingen. Een effect van twaalf procent is aanzienlijk: terwijl bijstellen
van de kredietvraag een efficiënte reactie vormt van bedrijven op
veranderende macro-economische omstandigheden, zijn aanbodbeperkingen het gevolg van marktfalen.

Nancy
van beers
Beleidsmedewerker
bij het Ministerie
van Financiën
Remco
mocking
Wetenschappelijk
medewerker bij het
Centraal Planbureau
sander van
veldhuizen
Programmaleider
Financiële markten
bij het Centraal
Planbureau

74

D

e financiële crisis heeft Nederlandse banken en bedrijven hard geraakt. In 2013
leidde dit tot een recordaantal van 12.000
bedrijfsfaillissementen. Voor banken steeg
het kredietrisico op leningen aan bedrijven, waarbij vooral kredieten aan het midden- en kleinbedrijf
(mkb) een bron van zorg vormen. Zo liep het aantal afschrijvingen op probleemleningen in de mkb-portefeuille op tot
bijna zes procent (DNB, 2014b). Nu de economie enigszins
is hersteld, is een belangrijke vraag of Nederlandse bedrijven
voldoende toegang hebben tot krediet. De zorg hierbij is dat
onvoldoende beschikbaarheid van krediet een rem zet op mogelijkheden van snel herstel. Empirisch bewijs laat ook zien
dat een afname van het kredietaanbod leidt tot lagere groei in
bedrijfstakken die relatief afhankelijk zijn van externe financiering (Bijlsma et al., 2013).
Een financiële crisis raakt mkb-bedrijven via twee kanalen. Ten eerste spelen vraageffecten. De economische teruggang leidt tot minder vraag naar producten en diensten van
mkb’ers, en dus tot minder behoefte aan (uitbreiding)investeringen. De vraag naar mkb-kredieten neemt hierdoor af. Ook

kan de financiële positie van mkb-bedrijven verslechteren als
gevolg van de economische recessie. Daardoor zullen banken
bij een verslechterde financiële positie van mkb’ers kredietaanvragen vaker afwijzen bij gelijkblijvende kredietvoorwaarden.
Ten tweede spelen aanbodeffecten waardoor bedrijven
minder toegang tot krediet hebben. Banken scherpen kredietvoorwaarden aan, omdat ze hun balansen willen verkorten ten
behoeve van herkapitalisatie na een kapitaalschok, maar ook
vanwege toegenomen onzekerheid. Dit heeft een negatieve
weerslag op de investeringen en de technologische vooruitgang, en daarmee op de potentiële groei van de economie.
De kredietverlening aan het bedrijfsleven viel sinds het
begin van de financiële crisis vanaf een hoog niveau terug en
sloeg in 2013 zelfs om in krimp (CPB, 2014a). Kredietverlening van kredieten tot 250.000 euro, doorgaans bestemd
voor kleinere bedrijven, daalde tussen 2010 en 2012 met
ongeveer veertien procent (DNB, 2014a). In reactie op de
teruglopende kredietverlening aan het mkb zijn op Europees
en nationaal niveau maatregelen aangekondigd (Harmsen en
Nagel, 2014).
De terugval in kredietverlening heeft een verwoede discussie op gang gebracht over de oorzaken van die terugval
(Harmsen en Nagel, 2014; DNB, 2014a; De Winter, 2014;
McKinsey, 2014). Deze bijdragen claimen dat de zwakke
financiële positie van het mkb de belangrijkste verklaring is
voor de teruglopende kredietverlening. Een uitzondering
hierop is een studie met Europese gegevens, waaruit blijkt dat
aanbodeffecten een van de verklarende factoren zijn achter
het lage niveau van investeringen in de verwerkende industrie
sinds de crisis (Freriks en Gilbert, 2014). Omdat de verwerkende industrie mogelijk niet representatief is voor de gehele
Nederlandse economie, zijn deze resultaten niet zomaar te extrapoleren. Geen van deze aangehaalde studies beschikte echter over microdata van balansen en resultatenrekeningen van
Nederlandse mkb-ondernemingen. Die discussie kan verder
worden geholpen door op basis van microdata het relatieve
belang van aanbod- en vraageffecten in kaart te brengen.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

Financiële markten ESB

Data en onderzoeksmethode

De analyse baseert zich op gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS verzamelt voor alle
Nederlandse bedrijven die vennootschapsbelasting betalen
balansgegevens en posten van de resultatenrekening. De gegevens beslaan de periode 2000–2011. Omdat de interesse
ligt in kredietverlening aan mkb-bedrijven, behoren alleen
bedrijven met minder dan 250 werknemers en een balanstotaal kleiner dan 43 miljoen tot de dataset. Het mkb bestaat
verder uit micro-, kleine en middelgrote bedrijven.
De eerste stap in de analyse verschaft inzicht in de ontwikkeling van de financiële positie van het Nederlandse mkb
met behulp van een aantal financiële indicatoren op basis van
de CBS-data. Het gaat om de solvabiliteit (eigen vermogen
als percentage van totaal vermogen), winstgevendheid (nettoresultaat als percentage van totaal vermogen) en omzetgroei.
De tweede stap analyseert de vraag of bedrijven die voorafgaand aan de crisis meer afhankelijk waren van externe financiering, sinds de crisis een sterkere omzetdaling hebben
ervaren dan bedrijven die minder afhankelijk waren van externe financiering. Een bevestigend antwoord op deze vraag
suggereert dat een verminderd kredietaanbod een negatieve
impact heeft (gehad) op de groei van mkb-bedrijven. Het
feit dat de omzetgroei van bedrijven vóór de crisis een gelijke
trend vertoont, ongeacht de mate van afhankelijkheid van externe financiering, ondersteunt deze bevinding. De veronderstelling is dat bedrijven die voor hun groei sterk afhankelijk
zijn van externe financiering, als eerste in de problemen komen door een verminderd kredietaanbod.
De gemiddelde schuldratio in de periode voor de financiële crisis (2000–2007) is een benadering voor de afhankelijkheid van externe financiering. Deze ratio geeft voor een
bedrijf de afhankelijkheid van vreemd vermogen weer voor de
financiering van zijn activiteiten. De achterliggende aanname
is dat bedrijven in de periode voor de crisis in hun financieringsbehoefte konden voorzien en dat deze behoefte niet over
de tijd verandert. De mate van afhankelijkheid van externe
financiering verdeelt de mkb-bedrijven in vier groepen die
verschillen in de mate waarin ze in de periode voor de crisis
afhankelijk waren van externe financiering.

het vreemd vermogen. In dit geval geeft een toename van de
solvabiliteit dus mogelijk een vertekend beeld van de financiële gezondheid van het bedrijf.
De omzetcijfers van mkb-bedrijven kregen een grote
klap. In 2009 daalde de omzet voor de helft van de bedrijven
in alle grootteklassen met minimaal zes procent. Voor de helft
van de microbedrijven houdt de omzetkrimp na 2009 aan,
terwijl de meerderheid van bedrijven in de overige grootteklassen weer positieve omzetgroei laten zien. De huidige omzetdaling is echter niet volledig toe te schrijven aan de crisis.
Ook vóór de crisis daalde voor een relatief groot aantal bedrijven jaar-op-jaar de omzet.
Een deel van de mkb-bedrijven heeft een negatieve rentabiliteit. Dit was al het geval voor de crisis, maar sinds de
crisis is dit beeld verslechterd (figuur 2). De rentabiliteit van
microbedrijven daalt sinds de crisis gemiddeld genomen meer
dan die voor kleine en middelgrote bedrijven. Ook neemt de
persistentie van negatieve rendementen sinds de crisis toe. Van
de bedrijven met een negatieve rentabiliteit van het totaal ver-

Ontwikkeling solvabiliteit mkb
In procenten

45

40

35

30

25

2000

2001

2002

2003

Totaal mkb

2004

2005

2006

Micro

2007

Klein

2008

2009

2010

2011

Middelgroot

Bron: berekeningen op basis van cijfers van het CBS

Vraagfactoren

Rentabiliteit mkb in 2006, 2009 en 2011

figuur 2

o,08

0,06
Dichtheid

De financiële positie van het mkb speelt een belangrijke rol
bij de kredietaanvraag (Harmsen en Nagel, 2014). Het mkb
is echter een heterogene groep. De heterogeniteit tussen en
binnen sectoren en grootteklassen compliceert het verkrijgen
van een algemeen beeld van de financiële positie van het mkb.
Tot 2009 steeg de gemiddelde solvabiliteit voor alle
grootteklassen van het mkb (figuur 1). Vanaf 2009 nam de
gemiddelde solvabiliteit niet langer toe. Terwijl voor kleine
bedrijven de solvabiliteit min of meer gelijk bleef tussen 2009
en 2011, daalt voor microbedrijven de gemiddelde solvabiliteit met 1,9 procentpunt en voor middelgrote bedrijven 1,2
procentpunt. Ondanks deze daling lag de gemiddelde solvabiliteit van het Nederlandse mkb nog altijd hoger dan in de
periode 2000–2007. De gestegen solvabiliteit sinds de crisis
volgt voor 85 procent van de bedrijven uit een stijging van
het eigen vermogen. De overige vijftien procent van de bedrijven met een gestegen solvabiliteit volgen uit een gedaald
eigen vermogen en tegelijkertijd een nog sterkere krimp van
Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

figuur 1

0,04

0,02

0
–20

–10

10

0

20

30

RVT
2006, N=15085

2009, N=14626

2006, N=14783

Bron: berekeningen op basis van cijfers van het CBS

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

75

ESB Financiële markten

Resultaten totale steekproef en
gebalanceerd panel met OLSschatting

tabel 1

Schuldratio (mkb)
Indicator afhankelijkheid
Totale
financiering
steekproef
AFH_minder

Gebalanceerd
panel

2,10****

1,78****

AFH_meer

3,68****

2,85****

AFH_meest

4,22****

4,02****

AFH_minder × CRISIS

–0,88**

0,03

AFH_meer × CRISIS

–1,96****

–1,48****

AFH_meest × CRISIS

–2,35****

–2,80****

Klein

0,29

0,11

Middelgroot

1,83****

1,23

Sector-jaardummy’s

Ja

Ja

N

228.103

160.811

Aantal bedrijven

29.964

14.702

0,0165

0,0221

R

2

**/***/**** Significant op respectievelijk vijf-, een- en 0,1-procentsniveau

Resultaten naar grootteklasse

tabel 2

Schuldratio (mkb)

Indicator afhankelijkheid
financiering

Micro

AFH_minder

Klein

Middelgroot

2,30****

1,27***

1,44

AFH_meer

4,21****

2,62****

2,67**

AFH_meest

5,03****

2,85****

2,58

AFH_minder × CRISIS

–0,96

–1,09

AFH_meer × CRISIS

–2,56****

–2,26****

–0,24

AFH_meest × CRISIS

–2,90****

–2,59****

–1,70

Sector-jaardummy’s

Ja

1,59

Ja

Ja

N

228.103

103.497

14.893

Aantal bedrijven

29.964

16.928

3.038

R-kwadraat

0,0165

0,0242

0,0390

**/***/**** Significant op respectievelijk vijf-, een- en 0,1-procentsniveau

Uitsplitsing van omzetdaling tussen 2007 en 2009
delta 2007–2009
AFH

geschatte
omzet­ roei omzet­ roei
g
g

tabel 3

aandeel
bedrijf

sector-­
jaar-effect

aanbod

Minder

–17,14

0,0035

–16,26

–0,88

Meer

–19,1

–18,39

0,0044

–16,43

–1,96

Meest

76

–16,8

–18,1

–18,85

0,0079

–16,51

–2,35

mogen (RTV) in 2006 had ruim zestig procent een positieve
rentabiliteit in 2007 en in 2011 nog maar veertig procent. Voor
mkb-bedrijven is het dus lastiger geworden om het tij te keren.
De verzwakte positie van het mkb kan deels worden
verklaard uit conjuncturele ontwikkelingen. In Nederland
daalde tussen 2008 en 2012 de consumptie van huishoudens
en ontwikkelde de binnenlandse vraag zich zwak. Slechts
acht procent van de Nederlandse mkb-bedrijven exporteert,
waardoor het Nederlandse mkb structureel afhankelijk is van
de ontwikkeling van de binnenlandse vraag. Vooral bedrijven in de bouwnijverheid, horeca en detailhandel zijn sterk
afhankelijk van de binnenlandse vraag. De financiële positie
van bedrijven in deze sectoren verslechterde meer dan die van
bedrijven actief in andere sectoren.
Aanbodfactoren

Ten aanzien van aanbodbeperking via de kapitaalpositie is het
uit de literatuur bekend dat banken bij herkapitalisatie na een
kapitaalschok er veelal voor kiezen om minder leningen te
verstrekken of leenrentes te verhogen ( Jiménez et al., 2012;
Peek en Rosengren, 1997; 2000). Waarschijnlijk speelden
aanbodfactoren ook in Nederland vlak na de financiële schok
een rol. Tevens gaat de economische terugval na een financiële schok gepaard met een toename van afschrijvingen op
leningen, en daarmee met een verdere afname van het eigen
vermogen van banken. Inmiddels lijken de aanbodeffecten
een minder grote rol te spelen (Harmsen en Nagel, 2014).
De variatie in de afhankelijkheid van externe financiering
tussen bedrijven maakt het mogelijk om te onderzoeken of
aanbodeffecten een verklaring vormen voor de achterblijvende
groei van mkb-bedrijven. Om te meten in welke mate de bedrijven die afhankelijker zijn van externe financiering een lagere groei hebben na de crisis, is de volgende vergelijking geschat:
Groeiist = αst + β1AFHi + β2AFHi × Crisis + φZit + εist

(1)

In vergelijking (1) is GROEIist de procentuele omzetgroei
van bedrijf i in sector s, tussen jaar t en jaar t–1. De variabele AFHi staat voor de vier klassen van afhankelijkheid van
externe financiering waartoe elk bedrijf voorafgaand aan de
crisis behoorde. CRISISt is een dummy gelijk aan 1 in de crisisjaren 2009–2011, en Zit bevat controlevariabelen zoals de
grootteklasse van het bedrijf. De sector-jaar-dummy’s αst corrigeren voor vraagfactoren. De hypothese is dat bedrijven die
afhankelijker zijn van externe financiering meer last hebben
van beperkingen in het kredietaanbod als gevolg van de crisis
(β2 < 0).
Tabel 1 geeft de resultaten van een regressieschatting van
vergelijking (1). Uit de schattingen blijkt dat in normale tijden bedrijven die afhankelijker zijn van externe financiering
harder groeien. Middelgrote bedrijven groeien over het algemeen harder dan micro- en kleine bedrijven. Ook volgt dat
de financiële crisis bedrijven die het meest afhankelijk zijn van
externe financiering het hardst heeft geraakt.
Het aanbodeffect is geschat voor de drie groepen van
bedrijven die het meest afhankelijk zijn ten opzichte van
de groep die het minst afhankelijk is. De omzetgroei van de
groep bedrijven die het meest afhankelijk zijn van externe financiering ligt sinds de crisis ongeveer 2,4 procentpunt lager
dan de omzetgroei van de minst afhankelijke bedrijven. Voor

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

Financiële markten ESB

de andere twee groepen bedrijven is het effect respectievelijk
2 en 0,9 procentpunt, en minder significant.
De bevindingen blijven overeind in alternatieve specificaties. Toe- en uittreding van bedrijven heeft geen invloed
op de resultaten. Ter illustratie van dit punt zijn in tabel 1 de
schattingsresultaten van een gebalanceerd panel, bestaande
uit bedrijven die ieder jaar in de dataset zitten, toegevoegd.
Tabel 2 presenteert de resultaten van een schatting van
vergelijking (1) voor de verschillende grootteklassen van het
mkb. Uit de resultaten blijkt dat de effecten alleen aanwezig
zijn voor micro- en kleine bedrijven, terwijl er geen effect lijkt
te zijn voor middelgrote bedrijven. Hierbij is het belangrijk
om op te merken dat het aantal middelgrote bedrijven in de
dataset relatief beperkt is.
De gevonden effecten zijn minder significant voor afzonderlijke schattingen per sector. Dit kan erop duiden dat de effecten van afhankelijkheid van externe financiering niet goed
genoeg te scheiden zijn van de effecten gerelateerd aan vraaguitval binnen een sector, maar het kan ook veroorzaakt worden
door een beperkt aantal waarnemingen voor sommige sectoren.
De richting van de gevonden coëfficiënten komt echter wel voor
vrijwel alle sectoren overeen met de bevindingen uit tabel 1.
Relatief belang van aanbodfactoren

De regressieresultaten verschaffen ook inzicht in het relatieve
aandeel van aanbodfactoren op de omzetdaling van mkbbedrijven tussen het laatste jaar voor de crisis (2007) en het
eerste volledige crisisjaar (2009). Immers, vergelijking (1) laat
zien dat een bedrijfsspecifieke component (β1AFHi + φZit),
een sector-jaar-component (αst) en een aanbodgerelateerde
component (β2AFHi × CRISISt) de geschatte omzetgroei
bepalen. Tabel 3 geeft voor de drie groepen bedrijven (minder, meer en meest afhankelijk van externe financiering) de
compositie van de drie componenten weer. Er blijkt dat ruim
twaalf procent (2,35 / 18,85 × 100 procent) van de omzetdaling van de groep bedrijven die het meest afhankelijk is van externe financiering toe te schrijven is aan aanbodfactoren. Het
aanbodeffect is gemeten ten opzichte van de groep bedrijven
die het minst afhankelijk is van externe financiering. Als die
groep bedrijven ook geraakt is door aanbodbeperkingen, dan
is het effect van twaalf procent een onderschatting. Omdat de
sector-jaareffecten ook andere dan alleen vraageffecten absorberen, is het niet mogelijk het relatieve aandeel van vraageffecten op de omzetdaling te schatten.

plausibel dat dit een gevolg is van aangescherpte kredietvoorwaarden. Ten tijde van de crisis is ruim twaalf procent van de
omzetdaling voor bedrijven die het meest afhankelijk zijn van
externe financiering toe te schrijven aan aanbodfactoren.
Is twaalf procent nu veel of weinig? Deze vraag is lastig te
beantwoorden. Twee punten zijn echter van belang. Ten eerste, waar bijstellen van de vraag een normale evenwichtsreactie
van bedrijven is op veranderende macro-economische omstandigheden, en in die zin niet inefficiënt, vormen aanbodrestricties een marktfalen omdat banken de externe effecten van een
lagere kredietverstrekking niet internaliseren. Ten tweede is
een financiële schok een dynamisch verschijnsel. Als een schok
de bankensector raakt en banken schroeven in reactie daarop
de kredietverstrekking aan bedrijven terug, dan gaan bedrijven
minder investeren, wat een negatieve impact op de economie
heeft. De verminderde economische omstandigheden zorgen
er vervolgens voor dat de vraag door consumenten daalt, waardoor de omzetgroei van bedrijven en de vraag naar krediet verder afneemt. Er is met andere woorden sprake van een negatieve feedback, waardoor twaalf procent een onderschatting is
van de terugval in krediet als gevolg van aanbodbeperkingen.
Om met meer zekerheid de vraag- en aanbodeffecten te
scheiden zal een analyse van gegevens over individuele bankleningen, met uitgebreide informatie over financieringsaanvragen van mkb-bedrijven, nodig zijn. Alleen met dergelijke
data is het mogelijk om op detailniveau te onderzoeken welke
bedrijven afgewezen worden door banken en of deze afwijzingen samenhangen met karakteristieken van de bank zoals
de kapitaalpositie.

Literatuur
Bijlsma, M., A. Dubovik en B. Straathof (2013) How large was the credit crunch in the OECD?
CPB Discussion Paper, 232.
CPB (2014a) CPB Risicorapportage financiële markten 2014. CPB notitie, 4 juni.
CPB (2014b) De financiële positie van het midden- en kleinbedrijf in Nederland. CPB notitie,
27 juni.
DNB (2014a) Kredietverlening en bancair kapitaal. DNB Occasional Study, 12(3). Amsterdam:
De Nederlandsche Bank.
DNB (2014b) Overzicht financiële stabiliteit. Voorjaar 2014. Amsterdam: De Nederlandsche
Bank.
Freriks, J. en N. Gilbert (2014) Bedrijfsinvesteringen en bancair krediet in de eurozone. ESB,

Conclusie

99(4691), 506–508.

De teruglopende bedrijfskredietverlening van banken is het
afgelopen jaar uitgebreid onderwerp van discussie geweest.
Uit de analyse op basis van microdata komt naar voren dat zowel vraag- als aanbodfactoren de matige groei van
het mkb verklaren. De financiële positie van mkb-bedrijven
blijkt inderdaad verslechterd sinds het uitbreken van de crisis, hoewel de solvabiliteit gemiddeld toenam over de periode
2001–2011. Microbedrijven zijn harder geraakt dan middelgrote bedrijven, terwijl bedrijven in sectoren die afhankelijk
zijn van de binnenlandse vraag hun omzet relatief sterk zagen
dalen. Onze analyse laat echter ook zien dat de omzet van
bedrijven die meer afhankelijk zijn van externe financiering,
sinds de crisis sterker gedaald is dan de omzet van bedrijven
die minder afhankelijk zijn van externe financiering. Het is

Harmsen, L.K. en W.F. Nagel (2014) Beperkte aansluiting maatregelen op mkb-problema-

Jaargang 100 (4703) 12 februari 2015

tiek. ESB, 99(4695), 630–633.
Jiménez, G., S. Ongena, J. Peydró en J. Saurina (2012) Credit supply and monetary policy:
identifying the bank balance-sheet channel with loan application. American Economic Review, 102(5), 2301–2326.
McKinsey (2014) Het kleinbedrijf, grote motor van Nederland. Amsterdam: McKinsey & Company Nederland.
Peek, J. en E.S. Rosengren (1997) The international transmission of financial shocks: the
case of Japan. American Economic Review, 87(4), 495–505.
Peek, J. en E.S. Rosengren (2000) Collateral damage: effects of the Japanese bank crisis on
real activity in the United States. The American Economic Review, 90(1), 30–45.
Winter, J. de (2014) Kredietaanvragen geconcentreerd bij financieel zwakke mkb-bedrijven.
ESB, 99(4693), 566–568.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

77

Auteurs