Ga direct naar de content

Academisch ondernemen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 21 2006

prikkel

Academisch ondernemen
John Groenewegen
De auteur is verbonden aan de TU Delft en de
Erasmus Universiteit Rotterdam
j.p.m.groenewegen@tbm.tudelft.nl

H

et was in het begin van de jaren
zeventig van de vorige eeuw dat
het begrip ‘ondernemende universiteit’ stond voor vernieuwing van een
instituut, waarin vooral vastgeroeste
ambtelijke wetenschappers elkaar
bezig hielden met vergaderingen
en met ondoorgrondelijke wetenschappelijke prietpraat. In snel tempo veranderde het klimaat:
medewerkers werden onderworpen aan de tucht van de bibliometrie: outputregistratie naar Amerikaans model van ‘publish
or perish’. Concurrentie werd ingevoerd voor het verkrijgen
van onderzoeksgeld van het NWO (tweede geldstroom), terwijl
het terugbrengen van de eerste geldstroom de druk verhoogde
winstgevend contractonderzoek te doen (derde geldstroom).
Wat het onderwijs betreft brak de concurrentiestrijd los om de
gunst van de student. Kortom, de universiteit was ondernemend
geworden en de zegeningen van de tucht van de markt zouden
haar welgevallen.
In dat beeld past een overheid op afstand, waarbij de universiteit wordt bestuurd als een gewone onderneming: professionele managers hebben zitting in het College van Bestuur en
zij worden gedisciplineerd door markten, wetten en instituties.
In het bedrijfsleven is het management onderworpen aan de
tucht van de kapitaalmarkt, de productmarkt en de arbeidsmarkt. Dat die markten niet voldoende disciplineren, blijkt uit
de bekende excessen en schandalen, wat meestal leidt tot (extra)
regelgeving, waardoor de hete adem van de markt effectiever
wordt (scherpere concurrentiewetgeving en scherpere regels van
‘goed bestuur’). Ook de samenstelling van de Raad van Bestuur
met zogenaamde ‘non-executives’, of de aparte instelling van een
Raad van Commissarissen zijn aanvullende instituties, die het
management disciplineren. Bovendien speelt intern de ondernemingsraad een rol en extern verschillende maatschappelijke
organisaties, zoals Greenpeace. In ondernemingsland blijkt
sprake van disciplinerende markten, waarbij wettelijke regels
en toezichthoudende instituties het geheel aanvullen. Kan dat
model worden toegepast op de universiteit?
In het nabootsen van het echte bedrijfsleven, kent ook de
ondernemende universiteit, naast de tucht van de onderwijsen onderzoeksmarkt, aanvullende instituties als de Raad van
Toezicht. De bevoegdheden lijken op die van de Raad van
Commissarissen in het bedrijfsleven: benoemen en ontslaan van
de leden van het College van Bestuur, vaststellen van de beloning van bestuurders, goedkeuren van de jaarcijfers en het houden van toezicht op de strategie van onderwijs en onderzoek.
Niet iedereen is er gerust op dat het belang van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op die manier geborgd is.
Veel gehoord is de vrees dat marktwerking leidt tot kortzich192

ESB  21-4-2006

tigheid en het laten prevaleren van belangen van specifieke
belangengroepen. Dat gevaar wordt groter geacht naarmate de
overheid zich ook in financieel opzicht meer op afstand plaatst.
Het is bijvoorbeeld niet denkbeeldig dat de financiering zich in
de toekomst zal beperken tot de bachelorfase en dat voor het
onderzoek een steeds groter beroep op de derde geldstroom zal
moeten worden gedaan. Het ligt voor de hand dat de aandacht
van het College van Bestuur in toenemende mate uitgaat naar
potentiële financiers van onderwijs en onderzoek; allereerst
naar het lokale en regionale bedrijfsleven, vervolgens naar
natio­nale spelers en het past toch heel goed in het beeld van een
internationaal ondernemende universiteit met ‘subsidiaries’ in
de USA en niet te vergeten China, ook met het internationale
bedrijfsleven contacten op te bouwen? Intensivering van die
contacten zijn van harte toe te juichen, net als die met andere
maatschappelijke organisaties als de vakbeweging, NGO’s en
dergelijke. Dat is goed voor het verkrijgen van toegang tot stageplaatsen en empirisch onderzoeksmateriaal.
Er is ook een gevaarlijke keerzijde, zoals blijkt uit de kop
van NRC van 27 maart: “Topondernemers controleren de universiteitenâ€. Wordt het proces van het benoemen van leden van de
Raad van Toezicht (zoals nu het geval is) aan het College van
Bestuur gelaten (en keurt het ministerie achteraf goed, of af),
dan blijkt sprake van grote druk vooral topmanagers uit het
bedrijfsleven aan te trekken. Verstrengeling van belangen dreigt.
Om dat ongewenste gevolg te vermijden zijn heldere spelregels
nodig met betrekking tot de samenstelling, bevoegdheden en
verantwoordingsplicht van de leden van de Raad van Toezicht.
Voorwaarde is dat de leden zeer duidelijke verantwoordelijkheden hebben, waarop zij kunnen worden afgerekend (inclusief
strafrechtelijke procedures). Voorwaarde is ook dat de Raad van
Toezicht een wettelijk verplichte samenstelling heeft, waarin
alle relevante maatschappelijke groeperingen evenwichtig vertegenwoordigd zijn. De derde voorwaarde betreft de scheiding
van belangen; de leden van de Raad van Toezicht vertegenwoordigen niet hun eigen belang, maar houden toezicht op het
management. Tussen hun belangen en die van de universiteit
dienen waterdichte schotten te worden geplaatst.
Dat is allemaal een hoop gedoe. Anders gezegd: daar zijn
nogal wat transactiekosten mee gemoeid. Nog anders gezegd:
het kan dus wel eens helemaal niet efficiënt zijn de overheid op
afstand te plaatsen en te vervangen door een Raad van Toezicht.
Er zijn gevallen waarin de borging van het publieke belang beter
niet aan de markt kan worden overgelaten. Er zijn gevallen
waarbij het effectiever en efficiënter is als de overheid niet op
afstand staat, maar er bovenop zit. Wellicht is het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek zo’n belang. Echter, de trein rijdt
de andere kant op en dan doen wij er goed aan het institutionele
disciplineringbouwwerk ook consistent op te tuigen. n

Auteur