Ga direct naar de content

Gemiste kans voor expliciete welvaartsafweging in de Oekraïne-oorlog

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 19 2022

Vanwege de barbaarse agressieoorlog in Oekraïne, legt Nederland Rusland en Wit-Rusland sancties op. Nederland kiest daarbij niet voor een invoerstop van Russische olie en gas. Weliswaar is zo’n boycot effectief – de invoerstop maakt het lastiger voor de Russen om hun soldaten te betalen – maar ook behoorlijk kostbaar. Door nog duurdere benzine, gas en stroom zullen mogelijk een paar miljoen Nederlanders onder de armoedegrens zakken, grote industriële partijen hun productie moeten staken, en wordt een recessie onvermijdelijk bij het onder controle krijgen van de inflatie.

Wat betreft het expliciet sturen op welvaart, is de reactie van het kabinet op de Oekraïne-oorlog een gemiste kans. Het kabinet maakt hier namelijk een welvaartsafweging: bescherming van de internationale rechtsorde is belangrijk, maar ook weer niet zó belangrijk dat de economie en de sociale cohesie ervoor moeten wijken. Maar het kabinet maakt deze welvaartsafweging impliciet: er is geen model of berekening aan de besluitvorming te pas gekomen.

Die impliciete afweging staat haaks op de ambities van het welvaartsdiscours dat de laatste jaren in Den Haag opgang maakt onder de noemer ‘brede welvaart’ (Ederveen en Stoel, 2021). Het Haagse discours heeft de ambitie om de welvaartsafwegingen expliciet te maken door de behoorlijk ongelijksoortige kosten en baten op gestructureerde wijze af te wegen. Had het kabinet in deze zeer zichtbare casus een expliciete welvaartsafweging gemaakt, dan had dit de acceptatie van het welvaartsdenken in de samenleving en bij het beleid vleugels gegeven.

Niet de eerste gemiste kans

De Oekraïne-oorlog is niet de eerste gemiste kans. Ook bij de coronacrisis speelde welvaartsdenken slechts een beperkte rol. In deze ESB betoogt Arnold Tukker dat er in het pandemiebeleid – net als in de Oekraïne-oorlog – weliswaar veel onzekerheid en morele no-go’s zijn, maar dat een snelle kosten-batenafweging wel degelijk de coronastrategie had kunnen onderbouwen die vele tactische keuzes had kunnen ondersteunen.

Uiteraard kan zo’n afweging altijd beter . Achteraf kunnen de kosten en baten anders uitpakken dan de analyse vooraf liet zien, zo tonen Ernst Bos, Linette de Swart en Gijs Koop in dit nummer aan. En ook over de onderliggende aannames is er discussie mogelijk. Zo ligt de statistische waarde van een mensenleven fors hoger dan waar de afwegingen vooralsnog van uitgaan, zoals Wim Wijnen, Annelies Schoeters, Frits ­Bijleveld, Stijn Daniels en Martijn van der Horst in deze ESB aannemelijk maken. Maar alleen al het expliciet afwegen van kosten en baten zal de beleidskeuzes verbeteren.

Aanbevelingen

Toch denk ik dat de welvaartsadepten nog een aantal fikse stappen zullen moeten zetten om de bruikbaarheid van het instrumentarium te verbeteren, wil het bij de volgende crisis wel gebruikt worden. Hiervoor volgen nu enkele aanbevelingen, waarbij ik me baseer op de kritiek van Bas Jacobs (2021) wat betreft het gebrek aan theoretische fundering voor welvaart, en de reacties daarop van Herman Vollebergh en van Bas van Bavel, Sjoerd Hardeman, Robin ­Philips, Auke ­Rijpma, Erik Stam en Jan Luiten van Zanden in deze ESB. Ook baseer ik me op de toelichting op de toepassing van de capabilities-benadering van Ingrid Robeyns in deze ESB, het recente essay van Carl Koopmans (2022) in TPEdigitaal, en op de contacten met diverse auteurs van artikelen die nog bij ESB onder redactie zijn.

Ten eerste gaat sturen op welvaart over het leven zelf. Alles aan het leven zelf is normatief, dus alles aan welvaart – wat het is, hoe je het meet, en hoe je erop stuurt – is dat ook. Erkenning daarvan door de onderzoekers helpt de maatschappelijke acceptatie van sturen op welvaart, want het neemt de verdenking weg dat onderzoekers bezig zijn om hun eigen voorkeuren op die van de samenleving te projecteren.

Ten tweede poogt sturen op welvaart het leven te ordenen. Het leven zelf mag dan rommelig zijn, het beslis-instrument dient juist kristalhelder te zijn. Een welvaartsberekening moet een logisch gevolg zijn van haar uitgangspunt. Daarbij is een strak theoretisch kader onontbeerlijk, of dat nu geënt is op de capabilities-­benadering of dat het welvaartstheoretisch is. Zonder kader dreigt er willekeur, en wordt het sturen op welvaart net zo rommelig als het leven zelf.

Bij een poging het leven te ordenen hoort, ten derde, een aantrekkelijke presentatie – met een beperkt aantal beleidsopties en dimensies. Meer dan één, want doel van het instrument is de hulp bij het maken van keuzes, en daarvoor moet er dus wel iets te kiezen zijn – hoewel ook duidelijk minder dan de 169 doelen van de Sustainable Development Goals. Want in dat geval is een afweging niet meer te maken.

En tot slot is geduld een schone zaak. Natuurlijk is vandaag kunnen sturen op welvaart beter dan dat later pas te kunnen doen. Maar schadelijker is het om vanwege een gebrek aan data of inzicht slechts op een deel van welvaart te moeten sturen, terwijl er gepretendeerd wordt dat er op de gehele welvaart gestuurd wordt. Ga dus niet te veel uit van de data en inzichten die nu beschikbaar zijn, maar ontwikkel vooral nieuwe. In hun column geven Josephine Sassen-van Meer en Paul de Ridder een inkijkje in de uitkomsten van zo’n proces bij TNO.

Literatuur

Ederveen, S. en M. Stoel (2021) Veranker sturen op ­‘brede welvaart’ in het regeerakkoord. ESB, 106(4800S), 40–42.

Jacobs, B. (2021) Het beleidsdebat over welvaart mist theoretische fundering. ESB, 106(4800S), 35–39.

Koopmans, C. (2022) Maatschappelijke kosten-­batenanalyse en monitoring van brede welvaart: wat kunnen ze van elkaar leren? TPEdigitaal, 16(2), 61–71.

Auteur

Categorieën