De emotie rond de stikstofproblematiek als gevolg van de ‘strenge’ uitspraak van de Raad van State lijkt wat geluwd te zijn. Maar dat is, vrees ik, slechts schijn. Nu de minister de omstreden voermaatregel heeft ingetrokken, is er een soort adempauze ingetreden, maar de problematiek is nog levensgroot aanwezig.
In de ogen van anderen, zoals de bouw, hebben de agrarische sectoren nog nagenoeg niets geleverd dat hun ruimte biedt. De Nederlandse politiek is verstrikt in discussies aan de marge en gericht op de korte termijn, terwijl de problematiek groot is en een langetermijnaanpak vergt die tevens in een Europees kader zou moeten worden geplaatst.
In deze problematiek is Nederland, zo zal de komende jaren blijken, een voorloper. De Europese Commissie heeft met de Green Deal een duidelijke en ambitieuze koers uitgezet. Daarin is de landbouw een van de sleutelsectoren die drastisch zal moeten veranderen, maar die juist ook nog kan bijdragen aan de aanpassingen in andere sectoren.
Bovendien laat de coronacrisis de kwetsbaarheid zien van de voedselvoorziening. Het is echt ernst. De hier en daar te beluisteren opvatting dat het na een bepaalde tijd weer business as usual zal zijn, is wensdenken. Dit wekt de valse hoop dat men de noodzakelijke veranderingen zou kunnen ontlopen – en dat is gevaarlijk.
De overheid heeft mijns inziens de plicht om klare wijn te schenken wat betreft de toekomst van de boeren. En daarin zit een van de angels van het boerenprotest, want er is zelfs geen schets van een perspectief. Er is alleen onzekerheid en een gevoel van miskenning. En ook grote frustratie over regelgeving via voorschriften die tot verkeerde gedragsprikkels leiden (fraude bijvoorbeeld). Er zijn doelvoorschriften nodig die het vakmanschap aanspreken.
Toch is het Nederlandse landbouwmodel niet failliet, want dat zou een wanorde en desoriëntatie impliceren, hetgeen zeker niet het geval is. Maar het model is wel sleets geworden, en uitontwikkeld. In sommige sectoren is de maatschappelijke levensduur op. Nodig zijn nu visie, tijd en overheidssteun. Ik noem hierbij zeven punten:
1. Het begint bij de gezondheid van de bodem. Die heeft voor alle leven een centrale functie.
2. Ga uit van de aanvaarding dat er niet gestreefd moet worden naar één unieke ‘oplossing’ of ‘concept’. Leer van de natuur en probeer dingen uit.
3. Ruimtelijke scheiding is noodzakelijk en dit moet gebeuren op basis van plannen die op rijksniveau worden vastgesteld. ‘Niet alles kan overal.’
4. De sleutel voor het in gang zetten van deze veranderingen ligt in het uitzicht op een redelijk en bestendig inkomen voor boeren. Dat vormt de basis voor investeringen, zowel in high tech gekoppeld aan soft touch, als in nieuwe vormen van rechtstreekse afzet.
5. Het relevante kader voor deze transitie is Europa. De op handen zijnde verdere hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid staat in het teken van de Green Deal. Die kansen moeten dus worden gegrepen.
6. Zonder de boeren gaat het niet lukken – niet in Nederland en niet in Europa. Daarom is een sociaal-psychologische aanpak bij het winnen van de onrustige boerenharten van essentieel belang. Overheden en boeren, natuurbeschermers en consumenten, wetenschappers en politici moeten gezamenlijk weer ‘om de tafel gaan zitten’. We moeten elkaar weer gaan begrijpen, en gezamenlijk willen zoeken naar nieuwe wegen vanuit respect voor elkaars visie of belang. Alleen zo kunnen we de bodem waarvan wij leven – de vaste grond van ons duurzaam en harmonieus bestaan – ontwikkelen en verzekeren.
7. En ten slotte: hoe zit het dan met de overheid? Laat die maar richting geven, ruimte bieden en kaders stellen – dus het ‘wat’. Wat betreft de manieren van het ‘hoe’ is er creativiteit in overvloed. Laat duizend bloemen bloeien, maar wees wel meedogenloos voor onkruid.
Auteur
Categorieën