Ongeveer de helft van de Nederlandse goederenexport bestaat uit wederuitvoer, wat de interpretatie van import- en exportstromen bemoeilijkt. Nieuwe gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek laten zien hoeveel invoer uit een land daadwerkelijk voor Nederland bestemd is, en hoeveel voor andere landen.
In het kort
– Het Verenigd Koninkrijk blijkt via Nederland meer te exporteren naar de Europese Unie dan eerder is berekend.
– Wederuitvoer naar Europese landen verklaart grotendeels de negatieve handelsbalans met de Verenigde Staten.
– Nederland haalt significant minder grondstoffen uit ontwikkelingslanden dan handelsdata suggereren.
In dit tijdperk van globalisering gaan allerlei goederen de wereld rond. Soms betreft het handelswaar die in het volgende land geconsumeerd of verwerkt wordt, soms wordt iets zonder noemenswaardige bewerking geïmporteerd en vervolgens geëxporteerd. Deze laatste stroom noemen we de ‘wederuitvoer’. Dankzij de gunstige ligging aan zee, goede verbindingen met het grote Europese achterland en vaardigheden in handel en logistiek (Kuypers et al., 2013) heeft Nederland veel wederuitvoer in vergelijking met andere landen (Duprez en Dresse, 2013).
In 2018 bestond 51 procent van de totale Nederlandse goederenexport uit wederuitvoer. Dit blijkt uit statistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Maar per euro wederuitvoer ontvangt Nederland gemiddeld veel minder toegevoegde waarde dan per euro Nederlands product.
De wederuitvoer zorgt daarom voor een overschatting van het belang van import en export voor Nederland. Daarnaast vertekent de wederuitvoer de handelsstatistieken van andere landen, omdat een deel van hun handel via Nederland verloopt. Deze vertekeningen staan bekend als het ‘Rotterdam-effect’, omdat veel handel de Rotterdamse haven passeert.
Om het Rotterdam-effect te ontrafelen heeft het CBS een methode ontwikkeld om in te schatten welk deel van de Nederlandse import uit elk van de landen gebruikt wordt voor wederuitvoer naar weer andere landen.
In dit artikel belichten we drie actuele thema’s, en laten we zien hoe groot de vertekening van de handelsstatistieken door het Rotterdam-effect in feite is. We werpen licht op de handelsrelatie tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland in het kader van de Brexit, het handelstekort met de Verenigde Staten, en de grondstoffenimport uit ontwikkelingslanden.
Data en methoden
We gebruiken data van het CBS uit de handelsstatistieken over invoer, uitvoer en wederuitvoer op product- en bedrijfsniveau. Ook gebruiken we CBS-data van de nationale rekeningen over invoer, uitvoer, invoer voor wederuitvoer en wederuitvoer op productniveau.
Het basisidee van onze methode is als volgt: wat betreft een individueel bedrijf met wederuitvoer naar een land schatten we eerst hoeveel invoer deze nodig heeft voor die wederuitvoer. Die benodigde invoer wordt verdeeld over de landen waaruit het bedrijf importeert. Figuur 1 geeft dit in een versimpelde vorm weer.
Uit de nationale rekeningen weten we per product hoeveel invoer er nodig is voor 1 euro wederuitvoer. Stel dat het Nederlandse bedrijf 1 voor 600 miljoen euro uit China importeert en voor 300 miljoen uit Japan. Tegelijkertijd heeft dit bedrijf 300 miljoen euro aan import nodig voor haar wederuitvoer naar Frankrijk – geschat als 600 / 900 × 300 miljoen = 200 miljoen uit China en 100 miljoen uit Japan. De rest van de import, 600 miljoen dus, wordt binnen Nederland gebruikt voor consumptie of verdere productie.
Hierbij verfijnen we de methode beschreven in Lemmers en Wong (2019). Die methode schat in welk deel van de invoer uit land A bestemd is voor wederuitvoer. Nu kunnen we ook schatten welk deel daarvan naar land B gaat. Daarnaast houden we er nu rekening mee dat het onwaarschijnlijk is dat een bedrijf importeert uit een land om vervolgens dezelfde goederen weer naar dit land te exporteren. De nieuwe methoden en gegevens kwamen, binnen het expertisecentrum globalisering, tot stand in het CBS-programma rondom waardeketens en globalisering (CBS, 2020).
Voordelen methode met bedrijvendata
De gebruikte methode met bedrijvendata heeft diverse voordelen. De berekeningen zijn zo een stuk accurater dan bij een uitsluitend gebruik van data op macroniveau. Neem bijvoorbeeld een tweede bedrijf dat ook voor 900 miljoen aan goederen importeert, volledig uit de Verenigde Staten, en deze volledig gebruikt voor wederuitvoer naar Duitsland (figuur 1). Op basis van een proportionele toekenning van invoer voor wederuitvoer op macroniveau – die ten grondslag ligt aan meer macro-economische schattingen, zoals die in de World Input-Output Database (WIOD) – zou men kunnen schatten dat, van de 600 miljoen euro aan import die er in Nederland gebruikt wordt, de helft afkomstig is uit de Verenigde Staten. Op basis van de microdata weten we echter dat dit nul is. Lemmers en Wong (2019) hebben al eerder laten zien dat schattingen op basis van handelsdata die alleen land- en productinformatie bevatten – dus zonder de extra bedrijfsdimensie – tot fors andere uitkomsten kunnen leiden.
Door de aansluiting van bedrijfsdata op de nationale rekeningen is de som van de import uit de individuele landen gewogen naar de totale import in de nationale rekeningen, zelfs op productniveau. Hieruit kan afgeleid worden welke bedrijfstakken welke producten uit welke landen importeren, en hoe dit doorwerkt in de Nederlandse productieketens (Cremers et al., 2019). Ook is onze methode alleen afhankelijk van Nederlandse data en zijn de gegevens daardoor recenter dan van de WIOD.
Overigens heeft een aanpak met macrodata, zoals in Lankhuizen en Thissen (2019; 2020, in dit nummer), het voordeel dat er veel minder gegevens nodig zijn. Daardoor is die methode voor veel meer landen toe te passen. Door de wederuitvoerdata in de WIOD als basis te nemen zijn hun resultaten ook direct inpasbaar in en vergelijkbaar met de WIOD.
Het Rotterdam-effect
Door wederuitvoerstromen, en de daardoor veroorzaakte vertekening van de handelsstatistieken van andere landen, wordt de Nederlandse import en export ‘overdreven’ (Flam en Nordström, 2006; Fojtíková, 2014; ONS, 2015). Met onze methode kunnen we, voor het eerst, schatten hoeveel er vanuit elk land in Nederland geïmporteerd wordt om vervolgens geëxporteerd te worden naar al die andere landen.
Tabel 1 geeft de oorsprong en bestemming weer van de wederuitvoer via Nederland. Europa is veruit de belangrijkste bestemming voor de wederuitvoer via Nederland, gevolgd door Azië en Amerika. Ook aan de importkant is Europa de belangrijkste leverancier, maar daar spelen Azië en Amerika een veel grotere rol dan aan de exportkant. Nederland importeerde bijvoorbeeld ruim 50 miljard euro aan goederen uit Azië om deze vervolgens naar Europese landen uit te voeren.
Ook geeft Tabel 1 een schatting van van de totale omvang van het Rotterdam-effect: de totale vertekening van de Nederlandse import- en exportcijfers. In 2017 bedroeg de totale, direct voor wederuitvoer bestemde invoer 190 miljard euro. Dat is 48 procent van de totale import van goederen in Nederland.
De export die we als wederuitvoer classificeren volgt uit de CBS-statistieken. Deze bedroeg 234 miljard euro, maar dit is niet opgenomen in de tabel. Dat is 51 procent van de totale export van goederen. Het totale Rotterdam-effect betreft dus ongeveer de helft van de import en export van goederen.
Verder is te zien dat de wederuitvoer voor Europa een stuk hoger is dan voor andere werelddelen, wat logisch is gezien de afstand.
De vernieuwde methode leidt tot een aantal opvallende en relevante resultaten wat betreft de handel met het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en ontwikkelingslanden.
Brexit
In 2017 exporteerde Nederland in totaal 39 miljard euro aan goederen naar het Verenigd Koninkrijk. Door de nieuwe methode weten we nu dat hiervan 20 miljard bestond uit de export van Nederlandse producten en 19 miljard uit wederuitvoer. Voor die 19 miljard aan wederuitvoer was er in totaal 17 miljard nodig aan import, waarvan iets minder dan de helft (8 miljard) afkomstig was uit EU-landen.
Figuur 2 (oranje balken) toont hoeveel Nederland importeerde uit welke landen om naar het VK te kunnen wederuitvoeren. Met een bedrag van bijna 3 miljard euro werd er het meeste uit Duitsland geïmporteerd, gevolgd door China (2,5 miljard) en de Verenigde Staten (1,7 miljard).
Vervolgens laten de blauwe balken in figuur 2 zien hoeveel Nederland uit het VK importeert voor de wederuitvoer. Het blijkt dat Nederland een belangrijk scharnierpunt is tussen het VK en het Europese achterland. Van de 21,5 miljard die Nederland uit het VK importeerde, werd 10,5 miljard wederuitgevoerd, waarvan 2,1 miljard naar bestemmingen buiten de Europese Unie. Van de totale Britse export naar Nederland komt dus tien procent uiteindelijk buiten de EU terecht, fors minder dan de schatting van het Britse Office of National Statistics (ONS), dat uitgaat van vijftig procent (ONS, 2015). Het Verenigde Koninkrijk is voor haar export dus afhankelijker van de EU dan de cijfers van het Britse ONS suggereren.
Het verschil tussen onze resultaten en die van het Britse ONS is aanvullend bewijs dat er daadwerkelijk aanzienlijke verschillen zijn tussen een methode met uitsluitend geaggregeerde data, en onze methode die gebaseerd is op gedetailleerde handelsgegevens. Overigens is er in het Verenigd Koninkrijk ook een project gestart waarin wordt geprobeerd om de schattingen te verbeteren met gebruik van micro handelsdata (ESCoE, 2020).
Informatie over de grootte en bestemming van de handel met het Verenigd Koninkrijk is van belang voor Nederland bij de onderhandelingen over een nieuw handelsakkoord tussen het VK en de EU, naar aanleiding van de Brexit. Het maakt namelijk duidelijk welk deel van de handel tussen het VK en andere EU-landen door Nederland gefaciliteerd wordt via douaniers en ruimtebeslag.
Ook voor het VK is informatie over de import en export via Nederland van belang omdat het wil weten hoeveel van de handel uiteindelijk met de EU is, en hoeveel met landen buiten de EU. Recentelijk maakte de Britse regering bijvoorbeeld kenbaar plannen te hebben om aan de grens controles op EU-goederen in te voeren (MacLellan en Harvey, 2020).
Handelsbalans met Verenigde Staten
Dankzij de verbeterde methode kunnen we ook laten zien op welke manier andere landen bijdragen aan het Nederlandse handelstekort met de VS. In totaal importeerde Nederland in 2017 voor 29,4 miljard aan goederen uit de VS, waarvan 16,9 miljard euro direct weer werd doorverkocht aan andere landen. De totale uitvoer en de wederuitvoer naar de VS bedroegen respectievelijk 17,2 en 5,1 miljard euro. Het totale Nederlandse handelstekort van 12,2 miljard blijkt dus tot 0,4 miljard euro te zijn gereduceerd wanneer er wordt gecorrigeerd voor wederuitvoerstromen.
Figuur 3 laat zien dat, van die 16,9 miljard euro aan invoer voor wederuitvoer uit de VS, het grootste deel naar Duitsland ging, namelijk 3,6 miljard euro. Duitsland rapporteert zelf een goederenimport vanuit de VS ter waarde van 62 miljard euro (Statistisches Bundesamt, 2019). Hierin rekent het de import via Nederland niet mee. Duitsland haalt dus, als we de invoer via Nederland meerekenen, zes procent meer goederen uit de VS dan het denkt.
Handelsbalansen vormen een belangrijk onderdeel van het huidige Amerikaanse handelsbeleid. Onze cijfers tonen dus aan dat de Amerikaanse handelsbalans met Nederland vanuit Amerikaans perspectief verslechtert wanneer rekening wordt gehouden met wederuitvoer via Nederland. Elders in deze editie laten Lankhuizen en Thissen (2020) zien dat de Amerikaanse handelsbalans met haar partners binnen de handelsovereenkomst NAFTA juist verbetert wanneer rekening wordt gehouden met wederuitvoer via NAFTA landen.
Handel met ontwikkelingslanden
Bekend is dat Nederland, in vergelijking met andere Europese landen, relatief veel grondstoffen importeert uit de minst ontwikkelde landen zoals gedefinieerd door de Verenigde Naties (2019). Op die manier lijkt Nederland niet bij te dragen aan de duurzaamheid elders (Langenberg en Smits, 2015; CBS, 2018).
Uit onze nieuwe schattingen blijkt dat in totaal meer dan de helft van alle import uit de minst ontwikkelde landen door Nederland wordt wederuitgevoerd. En van de grondstoffen wordt er zelfs 71 procent wederuitgevoerd. Nederland lijkt dus vooral een belangrijke schakel te zijn in de handel met de minst ontwikkelde landen, meer dan dat het deze producten zelf gebruikt. Qua grondstoffengebruik uit de minst ontwikkelde landen behoeft de positie van Nederland dus herziening, al staat ons land ook na verwijdering van de wederuitvoer nog altijd hoog gerangschikt (Langenberg en Smits, 2015).
Conclusie
De helft van de Nederlandse invoer en uitvoer van goederen bestaat uit wederuitvoer, en deze wordt niet in Nederland gebruikt voor consumptie of productie. Dat betekent dat de traditionele handelsstatistieken niet altijd de juiste afhankelijkheid van Nederland weergeven van andere landen. Zowel toeleveranciers als afnemers van Nederland lijken daardoor belangrijker voor de Nederlandse economie dan ze in werkelijkheid zijn.
Voor het Nederlandse beleid met betrekking tot de Brexit, de handelsbalans met de VS en de handelsrelatie met ontwikkelingslanden is het belangrijk om rekening te houden met de wederuitvoer.
Maar ook heeft de grootte van de wederuitvoer gevolgen voor bijvoorbeeld de importconcurrentie. Zo is een deel van de import uit China direct bestemd voor de buitenlandse markt, en vormt dit dus geen concurrentie op de binnenlandse afzetmarkt.
Het is daarom van groot belang om naast de traditionele handelsstromen ook de wederuitvoerstromen te schatten. Dit geeft voor waardevolle additionele inzichten met betrekking tot de onderlinge afhankelijkheden van landen.
Literatuur
CBS (2018) Brede welvaart ‘elders’. In: CBS, Monitor Brede Welvaart, 47–51. Den Haag: CBS.
CBS (2020) Dossier Globalisering. Tekst te vinden op www.cbs.nl.
Cremers, D., B. Loog, T. Notten, L. Prenen en K.F. Wong (2019) De Nederlandse importafhankelijkheid van China, Rusland en de Verenigde Staten. Rapport CBS, november.
Duprez, C. en L. Dresse (2013) The Belgian economy in global value chains: an exploratory analysis. Economic Review, Nationale Bank van België. Te vinden op nbb.be.
ESCoE (2020). Addressing the challenges of measuring the modern economy. Economic Statistics Centre of Excellence, Londen, Verenigd Koninkrijk.
Flam, H. en H. Nordström (2006) Trade volume effects of the euro: aggregate and sector estimates. Seminar Papers 746, Stockholms universitet, Institute for International Economic Studies. Te vinden op www.iies.su.se.
Fojtíková, L. (2014) Performance and growth of the eurozone export. Procedia Economics and Finance, 12, 154–163.
Kuypers, F., A. Lejour, O. Lemmers en P. Ramaekers (2013) Wederuitvoer op bedrijfsniveau bekeken. TPEdigitaal, 7(3), 117–138.
Langenberg, H. en J.-P. Smits (2015) Invoer van grondstoffen uit LDCs: geworteld in koloniale tijden? In: CBS, Internationaliseringsmonitor 2015, vierde kwartaal, 43–57. Den Haag: CBS.
Lankhuizen, M. en M. Thissen (2019) The implications of re-exports for gravity equation estimation, NAFTA and Brexit. Spatial Economic Analysis, 14(4), 384–403.
Lankhuizen, M. en M. Thissen (2020) Correctie voor wederuitvoer verkleint belang van Nederland als handelspartner. ESB, 105(4786), 273–275.
Lemmers, O. en K.F. Wong (2019) Distinguishing between imports for domestic use and for re-exports: a novel method illustrated for the Netherlands. National Institute Economic Review, 249(1), R59–R67.
MacLellan, K. en J. Harvey (2020) UK plans to introduce border controls on EU goods after post-Brexit transition, 10 februari. Te vinden op www.reuters.com.
ONS (2015) UK trade in goods estimates and the ‘Rotterdam Effect’. Office of National Statistics, 6 februari. Te vinden op webarchive.nationalarchives.gov.uk.
Statistisches Bundesamt (2019) Statistisches Jahrbuch 2019. Te vinden op www.destatis.de.
Verenigde Naties (2019) World economic situation and prospects 2019. New York: United Nations.
Auteurs
Categorieën