Hoe ziet werk er in de toekomst uit? Zijn er groepen op de arbeidsmarkt die in de problemen komen? En wat valt daar aan te doen? Dit zijn interessante, prangende vragen waar talloze instituten en ambtenaren zich de laatste jaren het hoofd over hebben gebogen. Al dat denkwerk is uitgemond in vele prestigieuze rapporten over flexwerk, robotisering en internationalisering, zoals die van de WRR (2017), IBO-ZZP (2015), SER (2019) en CBS/TNO (2017) – en dan mis ik waarschijnlijk nog een paar belangrijke andere stukken.
Van alle rapporten over de toekomst van arbeid vind ik die van het interdepartementaal beleidsonderzoek over zelfstandigen (de IBO-ZZP) – destijds geschreven door topambtenaren van diverse ministeries – eerlijk gezegd de meest treffende. Dit rapport komt met een scherpe analyse van groepen op de arbeidsmarkt met veel en weinig sociale bescherming – zie bijvoorbeeld ook Bouman (2014) voor een mooie beschouwing. Maar de politieke windstilte die volgde op het rapport was meteen illustratief voor de patstelling in het flex-debat waar het kabinet zich eigenlijk nog steeds in bevindt: meer of minder bescherming is vooral een kwestie van politieke voorkeuren, er zijn geen hervormingen denkbaar zonder verliezers. En omdat die politieke voorkeuren nogal verschillen, is een grote hervorming lastig.
Verrassend of niet, inmiddels is het 2019 en zijn alle bekende vragen over de arbeidsmarkt door Minister Koolmees voorgelegd aan de commissie Borstlap (ook wel bekend als de “commissie Regulering van werk”). Het momentum oogt nu heel anders dan voorheen: kabinet, politieke partijen, vakbonden en werkgevers, allen kijken uit naar oplevering van het rapport van de commissie – uiterlijk op 1 november a.s. Het zal nooit zo expliciet door de minister zelf zijn uitgesproken, maar de brede verwachting is dat nu wel de impasse doorbroken zal worden en spijkers met koppen zullen worden geslagen.
Iedereen verwacht dus een doorbraak, wat moeten we ons daarbij voorstellen? Welnu, het antwoord is eigenlijk al voor een belangrijk deel weggegeven in een discussienota en in de pers in juni jongstleden: de commissie zal inzetten op een veel betere sociale bescherming van ZZP-ers en flexwerkers en ook meer faciliteiten voor scholing. Hans Borstlap is hier in een interview voor Trouw op 20 juni heel duidelijk over: “Er moet sociale zekerheid zijn voor iedereen.” Concreet betekent dit de introductie van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering en verplichte pensioenopbouw voor ZZP-ers en meer scholing voor flexwerkers.
Ervan uitgaande dat de commissie niet van mening zal veranderen, zal deze dus klare wijn schenken over een toekomstige stelsel van sociale zekerheid. Dat is op zich mooi. Maar toch knaagt er bij mij ook iets: levert meer sociale bescherming dan echt alleen maar winst op voor de samenleving? Wat zijn de consequenties voor de hogere loonkosten van laagbetaalde arbeid die hiermee gemoeid zullen gaan? Is de keuze voor meer verzekering niet vooral een politieke keuze?
Om deze vragen enige kracht mee te geven helpt het wellicht om eens terug te kijken wat er de laatste 10 à 20 jaar is gebeurd op de arbeidsmarkten van de meeste Westerse landen. Door Skill-Biased Technological Change en internationalisering is er sprake van een neerwaartse druk op de vraag naar laagbetaalde arbeid (CPB/SCP, 2014). In de VS, het VK en Duitsland heeft dit zich vertaald in lagere lonen aan de onderkant, terwijl in landen met starre lonen – zoals Frankrijk – de werkloosheid onder laagopgeleiden sterk is opgelopen. Voor de Nederlandse arbeidsmarkt lijkt echter een ander verhaal op te gaan: lonen aan de onderkant zijn relatief constant en de werkloosheid onder laagopgeleiden is niet sterk opgelopen. Goed nieuws dus, maar het vaste contract – met alle sociale bescherming en regulering die daarbij hoort – heeft sterk aan belang ingeboet. Hoezeer het de kwaliteit en beloning ook deed verslechteren, flexibilisering is een belangrijk ventiel geweest om de druk op de onderkant van de arbeidsmarkt weg te nemen.
Meer sociale bescherming zal ontegenzeggelijk uitkomst bieden voor flexwerkers en laagbetaalde ZZP-ers. Maar het zal ook iets kosten. Zonder de steun van hogere inkomensgroepen – bijvoorbeeld door lagere lastenverzwaring voor de hogere inkomens en lastenverlichting voor lagere inkomens – zal de werkloosheid oplopen onder laagopgeleiden die nu nog hun brood verdienen als ZZP-er of flexwerker. Het is mogelijk dan een beroep op inkomenssolidariteit te doen, maar dat lijkt me niet de taak van een onafhankelijke commissie van deskundigen.
Auteur
Categorieën