Wek Jean-Claude Trichet ruw uit zijn slaap en hij zegt het nog steeds: ‘We hebben maar één naald in ons kompas’. Die naald, zo stelde de vorige president van de ECB altijd, is prijsstabiliteit, gedefinieerd als een inflatie van ‘dichtbij, maar onder de 2%’.
Groot geworden in een tijd waarin de economie ontwricht werd door loon-prijsspiralen, stond het voor de aartsvaders van de ECB buiten kijf dat prijsstabiliteit het alfa en omega voor centrale bankiers moest zijn. Om ze die opdracht zonder inmenging van manipulatieve politici uit te laten voeren, werd de instelling onafhankelijk gemaakt. De beleidsmakers die vervolgens de Eurotoren in Frankfurt betrokken, hebben zich dat goed in de oren geknoopt. Hun mandaat werd een heilige graal. Dat begint ze op te breken.
Iedereen in slaap gesust
Allereerst hebben de centrale bankiers te veel de credits opgeëist van de glijvlucht van de inflatie sinds het begin van de jaren tachtig. Waarschijnlijk was de invloed van China als goedkope werkplaats van de wereld groter dan aangenomen. Als ze de prijzen veel minder dan gedacht aan een touwtje hebben, is het niet gek dat centrale bankiers nu moeite hebben de inflatie richting die beoogde 2% te krijgen, hoewel ze alles uit de kast trekken. Dit knaagt aan de geloofwaardigheid van de centrale bankiers.
Daar komt steeds nadrukkelijker de aanklacht bij dat ze het zichzelf te gemakkelijk hebben gemaakt met hun enge definitie van consumptieprijsstijgingen van iets minder dan 2%. Voor andere prijzen achten ze zich niet verantwoordelijk. Maar waarom zouden waardeveranderingen van grondstoffen, onroerend goed, aandelen, obligaties, en, misschien wel het belangrijkste, de wisselkoersen, buiten beschouwing moeten worden gelaten?
Juist door geen acht te slaan op financiële activa werd iedereen in slaap gesust en kon een kaartenhuis worden opgebouwd dat in 2008 met de val van Lehman in elkaar stortte. En door vast te houden aan die enge doelstelling — die ook nog eens door vrijwel alle grote centrale banken is omarmd — is het systeem opnieuw wankel geworden.
Al die biljoenen dollars en euro’s die de centrale banken in hun systeem pompen om de inflatie maar naar 2% te duwen, drijven wereldwijd kapitaalstromen aan, die — als ze omkeren — economieën per definitie pijn doen. En wat te denken van de €2600 mrd aan Europese obligaties die inmiddels negatief renderen sinds de ECB met zijn opkoopprogramma is begonnen? Dat moet de economie hoe dan ook verstoren.
Inflatie breder definiëren
Geen wonder dat er steeds meer monetaire denkers opstaan die vinden dat de centrale banken prijsstabiliteit breder moeten definiëren en die bovendien vraagtekens plaatsen bij de angst voor beperkte prijsdalingen. Behalve ‘China’ zijn er meer structurele factoren die de prijzen drukken. Denk maar aan de vergrijzing in grote delen van de wereld, de evenzeer mondiaal optredende verschuiving van industrie naar diensten en bijvoorbeeld aan het gegeven dat Europese bedrijven op €1000 mrd aan slechte leningen zitten en geen behoefte hebben aan nieuw krediet van de ECB.
Met monetair beleid, dat slechts invloed heeft op de conjunctuur, kunnen structurele ontwikkelingen niet geadresseerd worden. Daarvoor is overheidsbeleid nodig. Maar juist omdat de centrale banken op afstand zijn gezet, komt dat niet van de grond. Zonder een gedeelde verantwoordelijkheid zijn de centrale banken gedoemd de vorige oorlog te vechten.
Auteur
Categorieën