Ga direct naar de content

China kan ook op z’n Japans instorten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 1 2015

Een harde landing Chinese economie betekent niet automatisch rampspoed, inclusief sociale onrust, oplaaiend nationalisme en geopolitieke turbulentie.

Als dit het resultaat van ruim twee decennia van neergang is, waar kan ik dan tekenen? Het is een gedachte die onvermijdelijk opkomt bij eenieder die Japan bezoekt. Het land is prachtig, de steden zijn brandschoon. Alles functioneert ongekend efficiënt, je fiets hoef je er niet op slot te zetten, de winkels zijn trendy en de mensen zijn allemaal super hip — of ze zijn bejaard.

De economische stagnatie die wij denken af te lezen aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product is vooral in het geval van Japan een relatief fenomeen. Meneer en mevrouw Watanabe hebben zelf totaal niet het gevoel dat hun land al jaren kwakkelt. Als je ze vraagt hoe ze de crisis hebben ervaren, denkt niemand er aan zakenbank Lehman of aan de Europese periferie. Ze denken dan aan de tsunami van 2011 of aan de aardbeving bij Kobe in 1995.

Koek

Groei gemeten naar bbp laat zich soms lastig vergelijken. Zo is er het probleem van de ver voortgeschreden vergrijzing en ontgroening in Japan. Gecorrigeerd voor de inmiddels aanzienlijke bevolkingskrimp, heeft Japan het in de afgelopen jaren nauwelijks slechter gedaan dan de VS en Europa. Daarnaast is er ook een probleem dat te maken heeft met de verschuiving in de verdeling van de koek. Terwijl de bbp-groei tussen 1990 en 2010 dichtbij nul bewoog, ging het inkomen van Japanse gezinnen er jaar-in-jaar-uit met bijna 2% op vooruit. Dat ging ten koste van het aandeel van het bedrijfsleven, en vooral dat van de overheid. 

Er wordt vaak gesproken over de gezagsgetrouwheid van de Japanner, over het feit dat Japanners één homogeen volk zijn dat graag zo hard werkt. Dat zou de reden zijn dat ze die vermeende stagnatie zo gedwee ondergaan. Onzin. Er was voor de gemiddelde Japanner helemaal geen reden om boos te zijn. De werkloosheid bleef laag. Er ontstond wel deflatie, maar die vond iedereen wel lekker. Het hielp in ieder geval bij het op peil houden van de reële loongroei.

Japan Inc.

Het uiteen spatten van de zeepbellen op de aandelen-, land- en vastgoedmarkt eind jaren tachtig maakte een einde aan jaren van hoge groei. Het maakte ook een einde aan het in het Westen zo populaire doemscenario dat Japan Inc. spoedig de wereld zou domineren. Voor het bedrijfsleven was het een uiterst pijnlijke ervaring. Het dwong ze tot jarenlang afbouwen van schulden, maar voor de gewone Japanner veranderde er niet zo gek veel. Mensen kijken over het algemeen ook niet naar bbp-cijfers; ze kijken naar hun inkomensontwikkeling en of die strookt met hun verwachtingen.

Dat zou zomaar ook het scenario kunnen zijn voor China. Dat land volgt namelijk het Japanse model vrijwel één-op-één. Tot de Japanse bel barstte dankte het land zijn succes aan een consequent volgehouden lagelonenpolitiek, een beleid dat de rekening van de groei in het buitenland legt. Gewone Japanners werd inkomen ontzegd en dat kapitaal werd doorgesluisd naar de grote conglomeraten die hele bedrijfstakken beheersten. Dit betekende dat een groot deel van de Japanse productie gesubsidieerd werd en zo gemakkelijk kon concurreren met andere landen. De financiële repressie van de huishoudens werd geaccepteerd, omdat de economie snel groeide. De inkomens stegen in een bevredigend tempo, alleen wat minder snel dan het bbp.

Commando-economie

Het Chinese model van de afgelopen decennia werkte hetzelfde. Het is het model dat ook landen als Zuid-Korea, Brazilië, de Sovjet-Unie en Duitsland hebben gevolgd: dat van de commando-economie. Er komt echter altijd een moment dat het groeimodel tegen zijn grenzen aanloopt. Als de afhankelijkheid van de investeringen en de export te groot wordt, stokt de boel onherroepelijk. Dat gebeurt als het buitenland er genoeg van krijgt al die producten te importeren of als de opgebouwde schuldenlast onhoudbaar zwaar wordt.

Dan moet de economie transformeren naar een consumptiemaatschappij. De vraag is of beleidsmakers daartoe gedongen worden door een economische crash, zoals in Japan, of dat ze die ineenstorting voor zijn en de transitie zelf al in gang zetten. In China lijkt dat laatste te gebeuren. Peking heeft Japan immers heel goed bestudeerd. De economische groei zakt nu duidelijk in, maar de lonen stijgen nog altijd in hetzelfde tempo als in de afgelopen jaren.

Balanceren

Die omvorming van het groeimodel richting binnenlandse vraag (en van industrie naar diensten) is natuurlijk een balanceeract. Waar het om draait is dat de opbrengsten van de investeringen aan de gewone burger moeten worden gegeven. De lagelonenpolitiek moet dan verlaten worden met als gevolg dat bedrijven niet langer kunnen rekenen op goedkoop kapitaal en de overheid veel minder geld kan doorsluizen naar bevriende ondernemingen.

Maar dat kan niet te snel. Chinese bedrijven torsen volgens onderzoekers van McKinsey een schuldenlast van zeker 125% van het Chinese bbp, ruim twee keer zo veel als in 2007 en meer dan waar ook in de wereld. Als die bedrijven te snel kapitaal ontzegd worden, neemt de kans dat ze allemaal omvallen snel toe. Doe je als beleidsmaker niets — bijvoorbeeld omdat je niet opkunt tegen de elite die jarenlang zo van het model heeft geprofiteerd — dan bouwt de schuldenberg zich alleen maar verder op, tot er een Minsky-moment plaatsvindt en de boel sowieso in elkaar klapt.

Niks geopolitieke onrust

In Japan kwam dat moment. Dé vraag is of China het weet te voorkomen. Lukt dat niet, dan bewijst Japan dat dit geenszins onherroepelijk leidt tot een economische ineenstorting. Dat wat wij met crisis associëren: dichtgetimmerde winkelpanden, verlaten fabrieken, grote bergen onopgehaalde vuilnis of metrostations vol zwervers, is in Japan niet ontstaan en dat hoeft ook in China niet te gebeuren. Dat betekent dan ook dat het doemscenario dat we de laatste tijd steeds vaker horen, namelijk dat van sociale ellende die onherroepelijk moet leiden tot een val van de Communistische Partij, oplaaiend nationalisme en geopolitieke onrust, allerminst een zekerheid is.

Aan deze optimistische notie houd ik me graag vast. Het enige waar ik mee zit is de vraag in hoeverre het bedrijfsleven en de overheid vanaf nu in staat zijn de gezinnen te subsidiëren. In Japan had de overheid nauwelijks schuld aan het begin van de jaren negentig. Zij kon toen zowel de huishoudens als de bedrijven uit de wind houden. In China heeft de overheid nu al een schuld van ruim 100% van het bbp. De vraag is dan of de markt Peking ziet als een Tokio of als een Athene. Griekenland klapte ineen, Japan draagt nu probleemloos een schuldenlast van 245%.

Auteur

Categorieën