Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 11 2015

.

ESB Statistiek

Welvaart en consumentenbescherming

M

eer consumentenbescherming door een toezichthouder kan
leiden tot een beperking van keuzes en een rem op de economie en welvaart. Hoe zien consumenten in dat dilemma
de rol voor een toezichthouder als de Autoriteit Financiële Markten? In
de AFM Consumentenmonitor van najaar 2014 konden 1588 ondervraagde respondenten kiezen op een zevenpuntsschaal tussen: “De AFM
moet consumenten beschermen, ook al kan dat leiden tot minder keuzes†en “De AFM moet welvaart en economie bevorderen, ook al kan
dat leiden tot risico’s voor consumentenâ€. De vraag werd voorgelegd aan
een representatieve steekproef van de Nederlandse bevolking, aan particuliere beleggers en aan recente hypotheeksluiters, allen uit hetzelfde panel. Bij het dilemma tussen bescherming en keuzemogelijkheden, zegt 58
procent dat de AFM consumenten meer moet beschermen, ook al leidt
dat tot minder keuzes, ze geven dus een score van 1, 2 of 3 op de zevenpuntsschaal. Een op de tien stelt dat de AFM juist welvaart en economie
moet bevorderen, ook al kan dat tot risico’s voor consumenten leiden, en
antwoordt dus 5, 6 of 7 op het dilemma (figuur). Statistisch gezien zijn
er significante verschillen in beantwoording van het dilemma op basis
van opleiding, bekendheid van de AFM en leeftijd. Hogeropgeleiden en
consumenten die weten wat de AFM doet, neigen meer naar AFM als
consumentenbeschermer dan lageropgeleiden of mensen die de AFM
alleen van naam kennen. Hogeropgeleid is in dit geval hbo of hoger, lageropgeleid is maximaal vmbo/lbo. Ook geldt dat jongeren vaker kiezen
voor het stimuleren van de economie, inclusief het extra risico, in vergelijking met ouderen. Dit leeftijdseffect speelt vooral bij hogeropgeleiden.

financiële markten

Geslacht, inkomen of vermogen spelen een minder grote rol bij de beantwoording. Of de respondent uit de representatieve steekproef komt, dan
wel een recente hypotheeksluiter of particuliere belegger is, maakt ook
geen verschil in beantwoording van dit dilemma. â–  Wilte Zijlstra (AFM)

Dilemma tussen consumentenbescherming en
welvaart verhogen, score op zevenpuntsschaal
De AFM moet
N
Totaal

Gem. beschermen

1588

Opleiding: laag

338

3,3

Opleiding: midden

602

3,0

opleiding: hoog

645

3,0
3,5

18-24 jaar

151

25-34 jaar

303

3,2

35-44 jaar

299

3,1

45-54 jaar

308

2,8

55 jaar en ouder

525

2,9
Bron: AFM Consumentenmonitor najaar 2014

Spaarrente blijft dalen

N

ederlandse huishoudens hebben ongeveer 280 miljard euro
aan eenvoudig opneembaar spaargeld uitstaan bij Nederlandse banken. De rente op dit spaargeld bedroeg eind vorig jaar gemiddeld 1,2 procent. In bijna drie jaar is de spaarrente gehalveerd van 2,4 naar 1,2 procent (figuur). De vraag van banken naar
middelen, het aanbod van spaargeld en de kosten van andere vormen
van financiering – bijvoorbeeld via professionele partijen op de financiële markten – beïnvloeden de spaarrente. De daling van de spaarrente
wordt veroorzaakt door een combinatie van deze factoren. Onder de
huidige economische omstandigheden is de kredietverstrekking door
banken afgezwakt, waardoor banken minder middelen nodig hebben.
Bovendien is financiering op de financiële markten over dezelfde periode relatief goedkoper geworden. De daling van de spaarrente heeft
vermoedelijk ook invloed gehad op het spaargedrag van huishoudens.
In 2013 en 2014 samen hebben huishoudens voor netto 1,8 miljard
euro aan eenvoudig opneembaar spaargeld opgenomen. Een deel van
het opgenomen spaargeld kan bijvoorbeeld gebruikt zijn voor het extra aflossen van schulden, zoals hypotheken. Ook kunnen huishoudens
andere, hoger renderende alternatieven hebben gezocht voor hun spaargeld, zoals effecten. Ook in het eurogebied als geheel is de spaarrente
afgenomen. In eerste instantie daalde de spaarrente in Nederland sneller dan in andere eurolanden, maar sinds anderhalf jaar is het verschil
tussen de Nederlandse spaarrente en het gemiddelde in het eurogebied
redelijk stabiel rondom 30 basispunten. In onze buurlanden liggen de
rentetarieven op eenvoudig opneembare spaartegoeden nog altijd be144

welvaart verhogen

3,0

monetair

duidend onder het Nederlandse niveau van 1,2 procent. In Duitsland
ontvangen huishoudens 0,5 procent rente op hun spaargeld. In België is
de rente op gelijksoortige spaarrekeningen 0,3 procent. Deze verschillen worden onder meer veroorzaakt door verschillen in de structuur van
de bankbalans en de wijze waarop banken zichzelf financieren voor hun
kredietverlenende activiteiten. De Nederlandse banken maken – over
het algemeen meer dan andere banken in het eurogebied – ook gebruik
van marktfinanciering voor hun kredietverlening. â–  Wim Goes (DNB)

Rente eenvoudig opneembare deposito’s
2,5
2,3
2,1
1,9
1,7
1,5
1,3
1,1
0,9
0,7

In procenten

2011

2012

2013
NL

2014

EMU
Bron: DNB

Jaargang 100 (4705) 12 maart 2015

Statistiek ESB

De arbeidsmarkt vijf jaar na de crisis

O

p basis van cijfers uit 2013, vijf jaar na de financiële crisis
vanaf 2008, kan de balans worden opgemaakt van de gevolgen voor de arbeidsmarkt voor de verschillende sectoren. Dit
gebeurt aan de hand van twee indicatoren: de ontwikkeling van het arbeidsvolume – een indicator voor de werkgelegenheid – en die van de
loonontwikkeling. Vanaf het begin van de crisis in 2008 is het totale arbeidsvolume gedaald met 5 procent, terwijl de beloning in deze tijd met
gemiddeld 10,7 procent is gestegen (figuur). De sectoren zijn ingedeeld
in vier groepen, afhankelijk van de ontwikkeling van het arbeidsvolume

Verandering arbeidsvolume en beloning,
2008 – 2013
Cultuur, sport en recreatie
Overheid en zorg
Zakelijke dienstverlening
Verhuur en handel van onroerend goed
Financiële dienstverlening
Informatie en communicatie
Handel, vervoer en horeca
Bouwnijverheid
Nijverheid (geen bouw) en energie
Landbouw, bosbouw en visserij
Alle economische activiteiten
-25 -20 -15 -10
Beloning
Arbeidsvolume

-5

0

5

arbeidsmarkt
en de loonontwikkeling ten opzichte van het gemiddelde van alle sectoren tezamen. Zo was de loonontwikkeling in de nijverheid, de financiële
dienstverlening, verhuur en handel van onroerend goed, en de zakelijke
dienstverlening bovengemiddeld, terwijl de ontwikkeling van het volume onder het gemiddelde bleef. Het lijkt erop dat als gevolg van de
crisis hier vooral de laagbetaalde banen zijn verdwenen. In de handel,
vervoer en horeca, en cultuur, sport en recreatie is dit juist omgekeerd,
de beloning is benedengemiddeld, terwijl de volumeontwikkeling hoger
dan het gemiddelde is. De crisis heeft hier vooral de hoogte van de lonen
aangetast. Bij de overheid en de zorg tezamen is de ontwikkeling van de
beloning vrijwel gemiddeld terwijl de ontwikkeling van het arbeidsvolume bovengemiddeld is. De toename in het arbeidsvolume kan volledig
toegeschreven worden aan de zorg. De vergrijzing heeft de zorgvraag
doen toenemen en dit heeft zich vertaald in een absolute toename in het
arbeidsvolume. Ook de fractionele beloningstoename is grotendeels toe
te schrijven aan de ontwikkeling bij de zorg. Bij de sector bouwnijverheid is zowel de beloningsontwikkeling als de ontwikkeling van het arbeidsvolume benedengemiddeld, maar vooral de sterke inkrimping van
het aantal banen toont aan dat de gevolgen van de financiële crisis bij de
bouwsector groot zijn. â–  Ben Dankmeyer (CBS)

10 15 20
In procenten
Bron: CBS

Weinig spaargeld, veel volatiliteit

I

n internationaal perspectief zijn Nederlandse huishoudens vermogend en bezitten ze veel liquide middelen; de gemiddelde hoeveelheid spaargeld is ongeveer even hoog als het gemiddelde inkomen
in Nederland. Dat betekent dat Nederlanders goed in staat zouden moeten zijn om schokken in inkomen op te vangen en hun consumptieniveau
constant te houden. Dat lijkt echter niet het geval te zijn. De consumptie
van Nederlandse huishoudens is in internationaal opzicht relatief vola-

Standaarddeviatie consumptie in procentpunten

Volatiliteit consumptie en aandeel liquide
middelen mediane huishoudens
3
Spanje

2

Finland

Portugal
Nederland
Italië
Frankrijk
Duitsland

1

België
Oostenrijk

0

0

10

20

30

groei

& conjunctuur

tiel. Over de periode 1995–2013 is de standaarddeviatie van de jaarlijkse
consumptie 2,3 procentpunt. Dat is net lager dan Spanje en Portugal,
en het dubbele van die in Duitsland, België en Frankrijk. Een mogelijke
verklaring daarvoor zou de scheefheid van de verdeling van de liquide
middelen in Nederland kunnen zijn. Het mediane huishouden bezit niet
ongeveer evenveel liquide middelen als dat het aan inkomen ontvangt
in een jaar, maar de liquide middelen bedragen slechts 16 procent van
het bruto-inkomen (ongeveer 6.500 euro). Ter vergelijking, de mediane
Duitser en Belg hebben gemiddeld 22 respectievelijk 33 procent van
hun inkomen in liquide middelen gespaard. Ook heeft 40 procent van
de huishoudens in Nederland geen of bijna geen spaargeld. Voor deze
huishoudens is het uitsmeren van tijdelijke schokken in inkomen niet
mogelijk. Internationale data ondersteunen deze verklaring voor de relatief hoge volatiliteit in Nederland. De figuur laat zien dat in landen
waarin het mediane huishouden meer liquide middelen ten opzichte
van het inkomen heeft, de volatiliteit van consumptie van huishoudens
gemiddeld lager is. Ook binnen Nederland lijkt deze verklaring aannemelijk: huishoudens die gemiddeld weinig liquide middelen hebben –
met lage inkomens en met jonge kostwinners – kennen een volatielere
consumptie dan huishoudens met een mediaan inkomen en een kostwinner van middelbare leeftijd. â–  Jasper Lukkezen (CPB)

40

Liquide middelen in procenten bruto-inkomen
Bron: ECB; Eurostat

Jaargang 100 (4705) 12 maart 2015

145

Auteurs