Tijdens de grote recessie zijn er door regeringen wereldwijd maatregelen genomen om de pijn van vraaguitval voor ondernemingen te verzachten en de lokale economie te stimuleren. De Amerikaanse regering heeft bijvoorbeeld een programma bedacht waarin oude auto’s met een subsidie konden worden ingeruild voor nieuwe auto’s. Het doel was om de pijn voor de auto-industrie te verzachten en de oploop van de werkloosheid te verminderen. De auto-industrie is qua omvang van de werkgelegenheid relatief klein, maar zeer conjunctuurgevoelig waardoor de afname van de werkgelegenheid in crises substantiëler is dan in andere sectoren.
Het programma “cash for clunkers” (officieel het Car Allowance Rebate System (CARS)) maakte het gedurende 8 weken in 2009 mogelijk om bepaalde auto’s met subsidie te ruilen voor nieuwe auto’s. Het idee was dat consumenten hun duurzame bestedingen naar voren zouden halen en dat er op die manier geen of minder uitstel van uitgaven zou plaatsvinden. De vooraf geschatte effecten waren rooskleurig: door deze maatregel zou de werkgelegenheid op peil blijven. Tevens zou de automobielsector een impuls krijgen die voor een periode van ongeveer 3 tot 5 jaar zichtbaar zou zijn. Op zich lijkt dit een relatief aantrekkelijke maatregel om de crisis in de auto-industrie te verminderen en de oploop van de werkloosheid tegen te gaan. Het programma is tijdelijk, gericht op een specifieke sector en ook op het juiste moment ingevoerd. Deze drie criteria zijn veelgenoemd om crisisbeleid te ondersteunen: temporary, targetted, timely.
En toch was het programma (financieel gezien) geen succes. Het is door verschillende onderzoekers geëvalueerd (deze bijvoorbeeld) en de conclusie is dat, hoewel er 400 tot 700 duizend auto’s extra zijn verkocht in de periode waarin de subsidie van kracht was, er geen sprake is van extra verkopen wanneer er naar de autoverkopen over een wat langere periode wordt gekeken. Daarnaast lijkt er nauwelijks sprake van een effect op de werkgelegenheid van de totale subsidie van bijna 3 miljard dollar, omdat veel auto’s door niet-Amerikaanse automakers werden geleverd.
Onderzoek dat recent is verschenen voegt een interessante dimensie aan het debat over de effectiviteit van dit programma toe. Het doel van programma was namelijk niet alleen om meer auto’s te verkopen, maar ook om het wagenpark milieuvriendelijker te maken. De auto’s die in aanmerking kwamen voor het programma waren relatief sterk milieuvervuilend, doordat ze motoren hadden die erg onzuinig waren. De nieuw aan te schaffen auto’s dienden energiezuinig te zijn en hoe zuiniger de auto, hoe hoger de subsidie (het maximumbedrag was 4.500 dollar per nieuwe auto).
Deze toevoeging aan het doel van het programma heeft potentieel twee effecten. Ten eerste kan het een impuls geven aan de verkoop van energiezuinige auto’s, zoals hybrids. Ten tweede kan het leiden tot de aankoop van kleinere auto’s. Kleinere auto’s zijn energiezuiniger, maar belangrijker nog voor het succes van het programma ze zijn goedkoper. Beide effecten zullen hebben plaatsgevonden, maar de mate waarin is belangrijk om vast te stellen. Voor het succes (in dollars) van het programma is het daarom van belang te bezien welk effect domineert. Wat blijkt? Er zijn vooral kleinere en goedkopere auto’s aangeschaft. Het populairst was de Toyota Corolla, een Japanse auto die niet in de Verenigde Staten wordt gemaakt.
De (voorlopige) balans van deze maatregel is dat er een subsidie van bijna 3 miljard dollar is verstrekt, dat er niet meer auto’s zijn verkocht in de Verenigde Staten, dat de auto’s vaak van buitenlandse makelij waren en dat er ruim 3 miljard dollar minder is besteed aan nieuwe auto’s.
De conclusie van dit alles. Het lijkt er op dat 2 doelen verenigd zijn in 1 maatregel. Dat gebeurt vaker en het gaat vaak mis. In hoeverre de toevoeging van de milieueis hiertoe heeft geleid, zal nooit helemaal duidelijk worden. Wat we wel weten is dat gezinnen die in aanmerking kwamen voor de subsidie auto’s hebben gekocht die ongeveer 5.000 dollar goedkoper waren dan hun vorige auto’s en dat het de Amerikaanse autobouwers nauwelijks heeft geholpen. Nu zouden we kunnen concluderen dat het beleid er wel toe heeft geleid dat het wagenpark in de Verenigde Staten energiezuiniger is geworden. Dat klopt, maar of dit beleid dan het meest effectief is om zo’n doel te bereiken is twijfelachtig.
Auteur
Categorieën