Ga direct naar de content

Werk voor bijstand, beleidsevaluatie en welvaartstheorie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: januari 3 2014

Gastblog door Aart Gerritsen (senior research fellow aan het Max Planck Institute for Tax Law and Public Finance).

De regering wil bijstandsgerechtigden verplichten te werken voor hun uitkering, ook al is dit vervelend werk. Dit roept nogal wat controverse op waarbij ook economen graag een duit in het zakje doen. Marcel Canoy ageert tegen de regeringsplannen en stelt dat verplichte tewerkstelling slechts geringe arbeidsaanbod effecten heeft, terwijl Frank Kalshoven op basis van anekdotisch bewijs juist het tegenovergestelde beweert. Bas van der Klaauw reageert op de ESB Blog op zowel Canoy als Kalshoven. Hij stelt dat beiden zich baseren op flinterdun empirisch bewijs, en pleit voor een gedegen empirische onderbouwing van het beleid.

Canoy, Kalshoven en van der Klaauw discussiëren over de grootte van arbeidsaanbod effecten van verplichte tewerkstelling van bijstandsgerechtigden. Ze lijken alledrie ervan uit te gaan dat de grootte van deze effecten een cruciale maatstaf is voor de wenselijkheid van verplichte tewerkstelling. Hiermee slaan ze de plank echter mis. Een empirische maatstaf kan alleen dienst doen als rechtvaardiging van beleid als hij gecombineerd wordt met een doordachte welvaartsanalyse, welke bij alledrie ontbreekt. Op grond van de welvaartsanalyse van een verplichte tewerkstelling kun je concluderen dat een dergelijke verplichting ongewenst is, ongeacht de arbeidsaanbod effecten.

Het doel van de bijstandsuitkering is om de welvaart (nut) te bevorderen van mensen met een te laag inkomen. De welvaart van mensen wordt bepaald door zowel hun netto inkomen als hun vrije tijd. Maar als bijstandsgerechtigden gedwongen worden vrije tijd op te geven in het kader van een verplichte tewerkstelling neemt hun welvaart af. Daartegenover staat een mogelijke maatschappelijke welvaartswinst door een toename van arbeidsaanbod, zoals van der Klaauw en Kalshoven benadrukken. Aangezien de bijstand minder aantrekkelijk wordt zullen bijstandsgerechtigden beter hun best doen om een baan te krijgen, wat de druk op de overheidsfinanciën verlicht.

Maar als de maatschappelijke welvaartswinst van hogere arbeidsaanbod groter wordt ingeschat dan het welvaartsverlies van de bijstandsgerechtigde, waarom niet gewoon de bijstandsuitkering verlagen?

Een verlaging van de uitkering leidt tot precies dezelfde toename van het arbeidsaanbod, bij eenzelfde daling van de welvaart van bijstandsgerechtigden. Maar daarnaast levert het ook nog eens extra belastinggeld op vanwege de lagere uitkering. Een verlaging van de uitkering is daarmee welvaartseconomisch superieur aan een werkverplichting.

Als dit de enige relevante welvaartsimplicaties zijn van de tewerkstelling van bijstandsgerechtigden, dan kan dit beleid maatschappelijk gezien nooit wenselijk zijn. Het veronderstelde positieve effect, een toename van het arbeidsaanbod, kan immers op een doelmatiger manier worden bereikt middels een verlaging van de uitkering. De grootte van empirisch gevonden arbeidsaanbod effecten doet hier niets aan af. Arbeidsaanbod effecten zijn natuurlijk wel van belang voor de hoogte van de bijstandsuitkering: hoe sterker de arbeidsaanbod reactie, hoe lager de optimale bijstandsuitkering. Maar arbeidsaanbod effecten zijn irrelevant voor de vraag of je tewerkstelling wilt verplichten.

Overigens zijn er best welvaartstheoretische argumenten te bedenken voor verplichte tewerkstelling. Werk an sich kan bevorderlijk zijn voor de welvaart van bijstandsgerechtigden. Maar zij zouden zonder verplichte tewerkstelling toch kunnen besluiten niet te werken omdat ze (1) hun eigen welvaart niet maximaliseren of (2) geen gelegenheid hebben om te werken vanwege een loonvloer, bijvoorbeeld het wettelijk minimumloon. Beide argument moeten empirisch worden onderbouwd voordat hierop beleid kan worden gebaseerd. De vereiste empirische analyse is uiteraard afhankelijk van het welvaartstheoretische argument.

Voordat bijstandsgerechtigden een werkverplichting krijgen opgelegd, zou het goed zijn als economen hun welvaartsanalyses op orde hebben. Gedegen beleid vereist niet alleen gedegen empirische onderbouwing, maar ook een gedegen welvaartstheoretische benadering.

Auteur

Categorieën