Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 19 2010

statistiek
Arbeidsmarkt

Frank Cörvers (ROA)

1994 en in 2004–2005 piekte de werkloosheid. De
immigratie was in 1994–1995 en in 2004–2005
relatief laag. Omgekeerd was de werkloosheid laag
en de immigratie hoog in 2001 en 2008. Hoewel de
werkloosheid in 2009 toenam tot 4,9%, is de immigratie ook iets toegenomen tot bijna 9 immigranten
per 1.000 inwoners. Volgens het Centraal Planbureau
stijgt de werkloosheid tot 6,5% in 2010–2011, waardoor een daling van de immigratie in het verschiet
ligt.
Immigratie per 1.000 inwoners en werkloosheid als
aandeel van de beroepsbevolking.
12
10
8
6
4
2
0
7
19 0
7
19 2
7
19 4
7
19 6
7
19 8
8
19 0
8
19 2
8
19 4
8
19 6
8
19 8
9
19 0
9
19 2
9
19 4
9
19 6
9
20 8
0
20 0
0
20 2
0
20 4
0
20 6
0
20 8
10

De omvang van de immigratie in Nederland is afhankelijk van veel verschillende
factoren. Niet alleen historische gebeurtenissen als de val van de Muur, ­ orlogen,
o
de uitbreiding van de Europese Unie en veranderingen in de Nederlandse
w
­ etgeving, maar ook de aantrekkingskracht van de hoge welvaart in Nederland
en het bijhorende relatief genereuze socialezekerheidstelsel, zijn ­ elangrijke
b
verklarende factoren. Ook is duidelijk dat de aanzuigende werking van de
Nederlandse arbeidsmarkt ten tijde van een lage werkloosheid en veel openstaande vacatures een deel van de immigratie kan verklaren. Men zou echter
kunnen verwachten dat door de veel verschillende, vaak incidentele factoren
die de omvang van de immigratie beïnvloeden, het verband tussen de aanzuigende werking van de Nederlandse arbeidsmarkt en de toe- en afname van de
immigratie nauwelijks zichtbaar is in de statistieken. Uit de bijgaande figuur
blijkt het tegendeel. Dit ondanks dat immigratie hier de totale immigratie is; dat
wil zeggen niet alleen arbeidsmigratie, maar ook asielmigratie, gezinsmigratie,
studie­ igratie en overige migratie. De laatste bekende cijfers over migratie­
m
motieven van het CBS laten zien dat arbeid in 2007 voor het eerst het belangrijkste migratiemotief is: met 40% van de totale immigratie werd de arbeidsmigratie toen belangrijker dan de gezinsmigratie.
In de jaren zeventig nam de werkloosheid geleidelijk aan toe, met een scherpe
stijging aan het begin van de jaren tachtig tot boven de 10% in 1983 en 1984.
De immigratie bereikte in die jaren een dieptepunt met minder dan 5 immigranten per 1.000 inwoners. Vervolgens nam de werkloosheid af tot aan het begin
van de negentiger jaren, terwijl de immigratie geleidelijk aan weer toenam. In

19

Immigratie en werkloosheid

Werkloosheid (in % van beroepsbevolking)

Immigratie (in ‰ van bevolking)

Bron: ROA; CBS; CPB

Monetaire Zaken

Dirk van der Wal (DNB)

Hypotheken met korte rentevaste looptijd in trek
Consumenten kunnen grofweg kiezen uit drie hypotheken met als invalshoek
de aanpasbaarheid van het rentetarief: woninghypotheken met een variabele
rente, met een korte rentevaste periode en met een lange rentevaste periode.
De rentevaste periode staat los van de totale looptijd van het hypotheekcontract
van meestal 30 jaar. Nu blijkt dat consumenten bij het afsluiten van een nieuwe
hypotheek steeds meer kiezen voor een korte rentevaste looptijd tot 5 jaar en
voor hypotheken met een variabele rente. Het aandeel van deze hypotheken in
het totaal steeg gestaag van 30% begin 2008 tot 56% begin 2010 (figuur).
Deze groei ging ten koste van nieuwe hypotheken met een rentevaste periode
van 5 jaar en langer. Onder invloed van de officiële renteverlagingen door de
Europese Centrale Bank hebben de variabele rentetarieven en de tarieven tot
5 jaar rentevast een duidelijke daling ondergaan. Zo zakte de korte hypotheekrente van gemiddeld 5,8 procent in oktober 2008 tot gemiddeld 4,4 procent in
januari 2010 (figuur). Daarentegen vertoonde de rente op hypotheken met een
rentelooptijd van 5 jaar en langer een veel kleinere daling, van 5,5 procent tot
5,2 procent. De afgelopen twee jaar kan worden verdeeld in een periode waarin
de rentetarieven op beide hypotheekvormen dicht bij elkaar lagen en een periode
waarin beide tarieven uiteen gingen lopen. In de eerste periode, tussen januari
en september 2008 kozen twee van de drie consumenten voor een hypotheek
met een rentevaste looptijd van 5 jaar en langer. In de periode daarna, tussen
oktober 2008 en januari 2010, koos een op de twee huishoudens al voor een
hypotheek met een korte rentevaste looptijd of voor een met een variabele rente.
Omdat de banken bij nieuwe hypotheekcontracten een marktaandeel hebben van
ruim 81% mag worden verondersteld dat de verschoven consumentenvoorkeur
voor de hele hypotheekmarkt geldt.

176

ESB

95(4581) 19 maart 2010

Rente en rentelooptijd van nieuwe woninghypotheken.
(in procenten).
7,5

%

%

75

7,0

70

6,5

65

6,0

60

5,5

55

5,0

50

4,5

45

4,0

40

3,5

35

3,0

30

2,5

25
O N D J F M A M J J A S O N D J F M A M J J A S O N D J

2007

2008

2009

2010

0-5 jaar inclusief variabel
5 jaar en langer
Aandeel 0-5 jaar in totaal (rechteras)

Bron: DNB

De bij banken uitstaande woninghypotheken blijven
groeien. Eind januari 2010 bedroeg het totaal 538
miljard euro. Dat is een toename van 3,4 procent ten
opzichte van een jaar geleden. In de hypotheekgroei
komt onder meer de grote prijsstijging van huizen
rond de millenniumwisseling tot uiting. Ondanks
recente prijsdalingen moet bij een verhuizing een
nieuwe koper voor het zelfde huis vaak een hogere
hypotheek afsluiten dan de verkoper in het verleden
deed. Daardoor stijgt de totale hypotheekschuld van
huishoudens.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Financiële Markten

Kris Marx (AFM)

De weg omhoog
Bijgaande figuur geeft de hoeveelheid kapitaal
weer die door een levensverzekering wordt gedekt
als percentage van het geheel van nieuw gesloten
hypotheken. Het betreft hier gemengde levensverzekeringen, zowel op beleggingsbasis als op basis van
garantie. Losse overlijdensrisicodekkingen zonder
uitkering bij leven zijn hierin niet meegenomen. Op
de nieuw gesloten hypotheken kunnen alle mogelijke

Verzekerde kapitalen levensverzekeringen ten opzichte
van de hoogte van de hypotheek.
50 %
45
40
35
30
25
20
15
10
5
9

9

-’0
07

8

-’0
01

8

-’0
07

7

-’0
01

7

-’0
07

6

-’0
01

6

-’0
07

5

-’0

-’0
07

01

4

5
-’0

01

4

-’0
07

3

-’0
01

-’0

-’0
01

07

3

0

Verzekerd kapitaal levensverzekering ten opzichte van de
hoogte van de hypotheek

vormen van aflossing van toepassing zijn, ook bijvoorbeeld annuïtair, lineair of
een beleggingsdepot.
Het verzekerde kapitaal ten opzichte van het gehele volume van nieuw gesloten
hypo­heken daalde tot begin 2006 steeds verder en vertoont daarna weer een
t
opgaande lijn. Hoe lager het percentage, hoe groter het gedeelte van de afgesloten hypotheken waar een andere of geen vorm van aflossing tegenover staat.
Het totaal aantal levensverzekeringen gekoppeld aan de hypotheek neemt
gestaag af. Werden er in heel 2003 nog ruim 200.000 polissen afgesloten, in
2008 daalde dit aantal tot ruim 140.000. Het aantal nieuwe eerste hypotheken
dat is gesloten vertoont een ander beeld: de daling zet zich hier pas in vanaf het
hoogtepunt, ruim 110.000, in het tweede kwartaal 2006 naar ruim 41.000 in
het eerste kwartaal van 2009. De omzet in aantal polissen begon dus eerder
te dalen dan de omzet in aantal hypotheken. Mede als gevolg hiervan is het
gedeelte aflossingsvrij gesloten hypotheken in die tijd fors toegenomen.
Het aantal nieuwe hypotheken is in 2008 en 2009 verder gedaald en daarbij zijn
ook de acceptatienormen, zoals het maximaal aflossingsvrije gedeelte, voor deze
nieuwe hypotheken bij banken aangescherpt. De combinatie van minder hypotheken en minder polissen maakt het wel mogelijk dat het dekkingspercentage
blijft toenemen. Bijkomstige factor is nog dat in 2008 banksparen is geïntroduceerd. Dit product zou gedeeltelijk de levensverzekering kunnen vervangen als
aflossings­ ogelijkheid. Tot nu toe lijkt deze nieuwe hypotheekvorm echter marktm
breed meer ten koste te gaan van aflossingsvrije hypotheken dan van hypotheken
met een levensverzekering.

Bron: DNB; CVS; Kadaster

Economie en Samenleving

Peter Risseeuw (SEO Economisch Onderzoek)

Museumbezoekende huishoudens in 2007.
2.500.000

2.000.000

1.500.000

1.000.000

500.000

0

Huishoudens met kinderen

Huishoudens zonder kinderen

Wel museumbezoek
Bezoek aan kindgericht museum
Geen museumbezoek

Bron: CBS; TNS Nipo; bewerkt

Kinderen in het museum
In 2007 besloot de minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap op verzoek van de Tweede Kamer dat
musea in Nederland in principe gratis toegankelijk
zouden moeten worden voor kinderen tot en met
twaalf jaar. Aan dit besluit lag een niet uitgesproken
doelstelling ten grondslag om meer kinderen in het
museum te krijgen. Musea zouden gecompenseerd
worden voor gederfde inkomsten en te maken
kosten. In 2009 is dit besluit door dezelfde minister
weer ingetrokken.

De aanwezigheid van kinderen in een huishouden is sterk negatief gecorreleerd
aan museumbezoek. Van de ruim zeven miljoen huishoudens in Nederland zijn
er 65% zonder, en 35% met kinderen tot en met twaalf jaar. De cijfers hebben
betrekking op het jaar 2007.
Bij de huishoudens zonder kinderen houden museumbezoekers, dat wil zeggen
huishoudens die het afgelopen jaar minimaal een keer naar een museum geweest
zijn, 2,2 miljoen, ofwel 47%, en niet-bezoekers, 2,4 miljoen, ofwel 53%, elkaar
vrijwel in evenwicht. Bij de huishoudens met kinderen is de verdeling anders:
31%, ofwel 0,8 miljoen huishoudens, gaat naar het museum, en 69%, ofwel 1,7
miljoen huishoudens, doet dat niet.
Van de huishoudens met kinderen die niet naar het museum gaan, geeft 57%
aan dat de toegangsprijs een belemmerende factor is. De rest gaat niet naar het
museum om andere redenen, zoals het hebben van geen zin en te druk zijn. De
vraag is bovendien of de prijs een echte belemmering is: van de huishoudens die
wel naar het museum gaan, zegt ook 42% problemen met de toegangsprijs te
hebben.
In 2007 zijn er 2,3 miljoen museumbezoeken afgelegd door kinderen. Ruim de
helft hiervan, 55%, betreft een bezoek aan een museum met een voor ­ inderen
k
hoge aantrekkelijkheid. Bij de overige bezoeken is een museum met een meer
educatief verantwoord karakter het doel.
Er is dus volop ruimte om meer ­ inderen naar het museum te krijgen. Het wegk
nemen van een niet-bestaande financiële drempel is niet de meest aangewezen
manier. Als musea meer ­ inderen over de vloer willen, moeten ze het leuker
k
maken, maar niet noodzakelijkerwijs goedkoper.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders

te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

ESB

95(4581) 19 maart 2010

177

Auteurs