Ontwaarding van cultuur
Aute ur(s ):
Reitsma, A. (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4318, pagina 569, 13 juli 2001 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
In de afgelopen weken verscheen in de kranten een groot aantal artikelen over de wensen en de werkelijkheid ten aanzien van het
cultuurbeleid in Nederland. Aanzet tot dat debat was de stelling dat het cultuurbereik in ons land bedroevend was 1. Dit zou vooral
komen doordat tijdsbesteding aan cultuur, in de concurrentie met andere vormen van vrijetijdsbesteding, de slag verloor. Datgene wat
geboden wordt door commerciële zenders, “kortstondige kicks, effectbejag en spektakel” 2, zou het gaan winnen van minder
toegankelijke culturele uitingen.
De zorg over een geringe participatie in het culturele leven wordt breed gedragen. Oplossingen worden aangedragen in de vorm van een
vaste norm voor cultuursubsidie (één procent van het bbp) en cultuur-educatie om de oriëntatie van jongsaf op een vrijetijdsindustrie
tegen te gaan, in een betere verdeling van arbeid om meer tijd te maken voor cultureel genot, in bescherming van het publiek domein
tegen commerciële belangen, enzovoort. Grote oplossingen, die allen een uitgangspunt hanteren over cultuur, dat zich onderscheidt van
wat in het land der commercie als cultuur wordt opgevat.
Er zijn ook minder zorgelijke stemmen. Ad Melkert is een exponent van degenen die menen dat cultuur wel degelijk leeft onder den volke,
maar wellicht niet wordt genoten via de gebaande paden van het museumbezoek. Hij ziet de cultuur op straat liggen, voor het grijpen in
nieuwe discoritmes, nieuwe kledingsensaties, uitvindingen op internet. De participatie in al die noviteiten is groot. De culturele
verbreding is overal en Melkert ziet mogelijkheden voor de overheid om de participatie te vergroten door het stimuleren van culturele
uitwisselingen 3. Hij noemt als voorbeelden die nu al plaatsvinden het meeschrijven door Nederlandse leraren aan geschiedenisboeken
voor voormalig communistische landen en een initiatief van het Prins Claus-fonds, dat door middel van internet metropolen uit heel de
wereld in een creatief netwerk aan elkaar knoopt.
Ergens in dit veld bevindt zich de wens om als onderdeel van de mdw-operatie mogelijkheden voor meer vraagsturing in de cultuur te
onderzoeken. Nu al worden op vmbo-scholen zogenaamde CKV-bonnen uitgedeeld, vouchers voor Cultureel Kunstzinnige Vorming.
Deze kunnen worden ingeruild bij musea, bioscopen en theaters. Binnenkort ontvangen ook basisscholen geld hiervoor. In Amsterdam
loopt een experiment met een stadspas, die korting geeft in musea en andere instellingen.
Maar hoe moeten we nadenken over vraagsturing in de cultuur, terwijl tegelijk dat wat gesubsidieerd wordt, en dus via vouchers
gevraagd kan worden, zich bevindt binnen de grenzen van hoe de overheid cultuur opvat? Hoe moeten we nadenken over meer
participatie in de cultuurbeleving, als dat wat als participatie geldt, reeds is bepaald? Anders gezegd: niet wat de vrager wil is het
uitgangspunt, maar wat de overheid wenst te subsidiëren, is de kern. Daarmee bepaalt de overheid onwillekeurig welk aanbod wordt
gestimuleerd en is werkelijke vraagsturing zonder paternalisme een illusie.
Alhoewel dat probleem lijkt te worden verkleind wanneer je cultuur opvat zoals Ad Melkert dat doet, kan ook zijn interpretatie niet zonder
afbakening. Het valt niet te verwachten dat wat door velen als ‘lage cultuur’ wordt genoten, en daardoor zelfdragend is, door de overheid
wordt gesubsidieerd.
Nu heb ik daar op zich geen enkele moeite mee. De gedachte dat vmbo-leerlingen met hun CKV-bonnen naar de film Pearl Harbor gaan,
stuit me tegen de borst.
Rudi Fuchs zei ooit dat kunst dat is, wat nog nooit gezien is. Kunst en cultuur verleggen het kennen. En omdat de boer niet vreet wat hij
niet kent, terwijl het toch heel wel denkbaar is dat hij het lekker vindt, mag de overheid voor mij best, vanuit een ‘merit good’-gedachte, de
mensen voorhouden wat kunst is, wat cultuur is.
Als een commercieel goed reeds vanzelf wordt aangeboden, omdat mensen daarvoor klaarblijkelijk afdoende betalingsbereidheid
onthullen, ontbreekt die reden voor subsidiëring zodat de bemoeienis van de overheid met cultuur niet tot hier hoeft te reiken en zich kan
concentreren op wat niet zelfdragend is.
Toch zit daar een probleem. Het is immers niet gezegd dat de mensheid niet beter af is, wanneer dat wat reeds zelfdragend is, in nog
grotere hoeveelheid wordt aangeboden. Dat het commerciële circuit gesubsidieerd wordt zodat nog meer mensen van kicks en spektakel
kunnen genieten omdat dit voor hén waarde toevoegt. Uit de sombere verhalen over het cultuurbereik mogen we immers destilleren dat
het optimum langs de algehele nutscurve van Nêerlands’ bevolking in deze richting is verschoven.
Wie tegen die achtergrond meer vraagsturing in de cultuur wil onderzoeken, komt er mogelijk bij uit dat niet alleen de oude
aanbodsturing door subsidiëring van instellingen wordt losgelaten, maar dat met die insteek ook de notie van wat cultuur is en wat
waarde toevoegt, in nog sterkere mate wordt losgelaten.
Is ontwaarding van cultuur dan wellicht het hoogste goed
1 A. van den Broek en J. de Haan, Cultuur verliest slag om vrije tijd, NRC Handelsblad, 10 mei 2001.
2 F. Halsema en P. Rosenmöller, Kunst is is hét middel tegen afstomping, NRC Handelsblad, 7 juni 2001.
3 A. Melkert, De cultuur ligt voor het oprapen, NRC Handelsblad, 31 mei 2001.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)
Auteur
Categorieën