Ga direct naar de content

De genen daargelaten

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 23 2001

De genen daargelaten
Aute ur(s ):
Plug, E.J.S. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij `Scholar’; Faculteit der Economische Wetenschappen en Econometrie aan de Universiteit van Amsterdam. Met dank
aan Bas Jacob s en Hessel Oosterb eek voor commentaar op een eerdere versie.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4301, pagina 267, 23 maart 2001 (datum)
Rubrie k :
Thema
Tre fw oord(e n):
inkomensmobiliteit

Het verband tussen het inkomen van ouders en kinderen kan mede bepaald zijn door genetische factoren. Wanneer daarvoor
gecorrigeerd wordt, zwakt het verband af. Het geldt echter nog steeds.
In Treatise on the family geeft nobelprijswinnaar Gary Becker een eenvoudige economische verklaring waarom intergenerationele
inkomensverschillen via het onderwijs worden doorgegeven. Voor kinderen die opgroeien in arme gezinnen ontbreekt het geld om het
volgen van hoger onderwijs te bekostigen 1. Marktfalen voorkomt dat ouders met weinig geld de studie van hun kinderen kunnen
financieren. Hoe kunnen ouders ontsnappen aan deze financiële impasse?
Met sparen zouden anticiperende ouders zich extra financiële armslag kunnen verschaffen zodra het kind ouder is en gaat studeren. Voor
arme ouders met jonge kinderen lijkt dit onmogelijk omdat zij uit pure noodzaak al hun verdiensten consumeren. Als een systeem van
studiefinanciering ontbreekt of gebrekkig functioneert lijkt ook het lenen van geld om de studie van het kind te bekostigen uitgesloten.
Banken verstrekken arme ouders geen lening met uitsluitend de opleiding van het kind als onderpand.
Kortom, als de kapitaalmarkt faalt wordt de mobiliteit van inkomen tussen generaties veroorzaakt doordat vooral arme gezinnen de studie
van hun kinderen niet kunnen bekostigen.
Causaal verband?
In deze esb schatten Cörvers en De Loo in het artikel Inkomensmobiliteit tussen generaties het verband tussen inkomen van ouder en
kind voor Nederland en vinden een positieve correlatie: de inkomenselasticiteit tussen twee generaties is gelijk aan 0,2 2. Dit is niet per se
het gelijk van Becker.
De schatting van het verband tussen de inkomens duidt op een correlatie, maar is er ook een causaal verband?. Het is mogelijk dat de
intergenerationele mobiliteit niet veroorzaakt wordt door een gebrek aan ouderlijk inkomen, maar door een gebrek aan intelligentie.
Althans, dat is de visie die Herrnstein en Murray uiten in hun omstreden boek The Bell curve 3. Zij menen dat intelligentie met name via
genen van ouder op kind wordt overgedragen en dat een gebrek aan intelligentie van zowel ouder als kind leidt tot minder opleiding en
een lager inkomen.
Daarbij is intelligentie natuurlijk niet het enige talent. Ook motivatie, creativiteit, doorzettingsvermogen en leiderschap zijn talenten die
via omgeving en genetische kanalen van ouder op kind worden overgedragen waardoor structurele intergenerationele verschillen in
opleiding en inkomen kunnen ontstaan. Als onderzoek naar de intergenerationele mobiliteit van inkomen geen rekening houdt met deze
talenten, is het mogelijk dat het ouderlijk inkomen ten onrechte wordt aangewezen als het verantwoordelijke transmissie-mechanisme.
Cörvers en De Loo onderkennen dit belang en achten aanvullend onderzoek wenselijk.
De rol van het ouderlijk inkomen
Is het mogelijk de rol van het ouderlijk inkomen te isoleren? In twee recente onderzoeken heb ik een poging daartoe gedaan. In beide
onderzoeken wordt niet de relatie tussen het inkomen van ouder en kind maar het inkomen van de ouder en de opleiding van het kind
geanalyseerd. Op deze manier wordt expliciet gekeken hoe inkomensverschillen via het onderwijs worden doorgegeven. Bovendien
worden inkomenseffecten gecorrigeerd voor genetische overdrachten tussen generaties zodat de ‘ware’ rol van het ouderlijk inkomen
belicht wordt.
Adoptiekinderen
Idealiter is de rol van het ouderlijk inkomen het best te analyseren als genetische effecten buiten beschouwing worden gelaten. Dit geldt
in zekere mate voor geadopteerde kinderen. Zij worden opgevoed door ouders waarmee ze geen enkele genetische relatie hebben.
Zonder verder in te gaan op de onderzoeksmethode leert een empirische analyse ons dat voor een groep van 545 geadopteerde kinderen
(uit Wisconsin, Amerika) het opleidingsniveau positief samenhangt met het ouderlijk inkomen. Het effect is klein maar significant en niet

onbelangrijk 4.
Hoewel Becker’s gelijk met dit resultaat wel wordt onderschreven is enige voorzichtigheid geboden als het gaat om het belang van het
ouderlijk inkomen bij de studiekeuze van het kind in Nederland. Dit is namelijk een Amerikaans resultaat en dat niet zonder meer van
toepassing is op Nederland. Het is mogelijk dat door hogere studiekosten in Amerika de invloed van het ouderlijk inkomen groter is.
Bovendien is het resultaat verkregen met een vrij selectieve groep van adoptieouders en kinderen. Het effect zou echter sterker kunnen
zijn voor biologische kinderen. Case, Fin en McLanahan melden namelijk dat ouders ten opzichte van biologische kinderen minder tijd en
geld investeren in geadopteerde kinderen 5. Dus als geld er toe doet voor geadopteerde kinderen, geldt het zeker voor biologische
kinderen.
Willekeurig inkomen.
Ook met willekeurige fluctuaties in het ouderlijk inkomen hebben kinderen geen enkele genetische relatie. Bij wijze van voorbeeld: het
falen of het succes van een bedrijf beïnvloedt de hoogte van het loon via onder andere winstuitkeringen en is zelden toe te schrijven aan
de vaardigheden van een enkele werknemer. Als vervolgens blijkt dat deze vorm van inkomensvariatie een effect heeft op de
opleidingskeuze van het kind is redelijkerwijs aan te nemen dat geld een rol speelt. Gebruikmakend van een Brabantse dataset wordt eerst
dat deel van het ouderlijk inkomen gemeten dat is toe te schrijven aan het succes en falen van bedrijven 6. Vervolgens wordt de
opleidingsduur van het kind geregresseerd op deze willekeurige inkomenscomponent. Het inkomenseffect blijkt positief. Voor zonen is
dit effect statistisch niet significant; voor dochters wel 7. Het is mij niet geheel duidelijk waarom dit zo is. Het zou kunnen dat ouders een
onderscheid maken tussen zonen en dochters en minder willen investeren in de opleiding van dochters. En andere mogelijkheid is dat
dochters en zonen verschillen en dat voor haar consumptiemotieven belangrijker zijn bij de studiekeuze. In beide situaties reageert zij
gevoeliger op een falende kapitaalmarkt.
Met de aanname dat het rendement van een opleiding ongeveer gelijk is aan een loonstijging van vijf procent (tien procent) voor elk
extra gevolgd schooljaar, is de intergenerationele inkomenselasticiteit gelijk aan 0.01 (0.02) voor zonen en 0.03 (0.06) voor dochters 8.
Beide effecten laten zich echter slecht vergelijken met de resultaten van Cörvers en De Loo. Omdat het nu gaat om genetisch
gecorrigeerde inkomenseffecten die uitsluitend via het onderwijs worden doorgegeven, vormen deze resultaten een ondergrens voor de
gevonden waarden in de analyse van Cörvers en De Loo. Bovendien gaat het hier om een selectieve populatie uit 1992; de eerder
genoemde Brabantse dataset.
Tot besluit
Wat zijn de politieke implicaties van de gevonden resultaten? In Nederland speelt de hoogte van het ouderlijk inkomen een bescheiden
maar geen verwaarloosbare rol als het gaat om de financiering van de studie van kinderen. Als zodanig blijkt naast verschillen in talent
marktfalen verantwoordelijk voor ongelijke kansen in het onderwijs.
Met marktfalen als motief voor overheidsbemoeienis is op het eerste gezicht een interventie gerechtvaardigd. Op het ogenblik bestaat de
Nederlandse studiefinanciering uit grofweg drie onderdelen: de basisbeurs, de aanvullende beurs, en de mogelijkheid tot lenen. Met de
laatste twee instrumenten worden met name de kapitaalmarktimperfecties, zoals ervaren door studenten uit arme gezinnen, bestreden. Het
feit dat momenteel in Nederland de studiekosten slechts in geringe mate de studiekeuze bepalen kan erop duiden dat het falen van de
kapitaalmarkt in Nederland reeds redelijk adequaat wordt aangepakt. De vraag blijft of het nog beter kan? Waarschijnlijk niet. De
resultaten tonen dat de financiële beïnvloedingsmogelijkheid van de overheid niet overschat moet worden als het gaat om bestrijding
van de nog bestaande kapitaalmarktimperfecties.
Blijft het argument dat verschillen in talent verantwoordelijk zijn voor ongelijke kansen in het onderwijs. En daar blijven we mee zitten.
Tenzij talenten worden belast. De mogelijkheden van een talentenbelasting – naar een idee van Tinbergen – worden geanalyseerd in een
ander artikel 9.

1 G. Becker, A treatise on the family, Cambridge, Harvard University Press, 1981.
2 De berekeningen van Cörvers en De Loo kennen zowel een economische als statistische betekenis. In hun artikel Inkomensmobiliteit
tussen generaties in deze ESB wordt de economische betekenis belicht. Op de webpagina (http://www.economie.nl) wordt gekeken
naar de statistische betekenis.
3 R.J. Herrnstein en C. Murray. The Bell curve: intelligence and class structure in American life. The Free Press, New York, 1994.
4 Zie E. Plug en W. Vijverberg, Schooling, family background and adoption: does family income matter?, IZA discussion paper 146,
2000.
5 A. Case, I. Lin Fen en S. McLanahan, How hungry is the selfish gene? Economic Journal, 2000, blz. 781-804.
6 De dataset is uit 1992. Het betreft een groep Brabanders, allen ongeveer 53 jaar oud, met partner en kinderen met een gemiddelde
leeftijd van ruim 24 jaar)
7 E. Plug, Is schooling a family thing? Effects of grandparents, parents, brothers and sisters on the school choices of boys and girls,
Targeted Socio-Economic Research Schooling, Training and Transition (TSER SST) working paper series WP1599, 1999.
8 J. Levin en E. Plug, Instrumenting education and the returns to schooling in the Netherlands, Labour Economics, 1999, blz. 521-534.

9 Dit artikel, van de hand van J. Hartog, E.J.S. Plug en B.M.S. van Praag. verschijnt binnenkort in ESB.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur