Ga direct naar de content

De arbeid van de toekomst

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 2001

De arbeid van de toekomst
Aute ur(s ):
Butter, F.A.G., den (auteur)
Vrije Universiteit Amsterdam en Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4293, pagina 111, 2 februari 2001 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):
visies

Onlangs verscheen een dikke bundel essays over technologie en de arbeid van de toekomst. Inzichten uit de neo-klassieke
arbeidseconomie ontbreken echter.
De dikke, ruim vijfhonderd pagina’s tellende bundel met essays gaat over de plaats die werk in het leven en de maatschappij van de
toekomst gaat innemen. De @ in de titel illustreert dat daarbij aan de informatie- en communicatietechnologie (ict) een grote rol wordt
toegedacht. Het is een gezamenlijk project van ingenieurs en sociale wetenschappers, namelijk van de Stichting Toekomstbeeld der
Techniek, het Nederlands Forum voor Techniek en Wetenschap en de Sociaal Wetenschappelijke Raad van de Koninklijke Akademie
van Wetenschappen 1.
Diversiteit
Daarbij was het, aldus het nawoord over de opzet van de studie, nadrukkelijk niet de bedoeling om een coherent toekomstbeeld te
ontwikkelen. Er is niet gestreefd om een synthese van inzichten te geven waarin alles met alles wordt verbonden. Daarentegen is, aldus
de initiatiefnemers van het project, juist geprobeerd om binnen de doelstelling van conceptuele vernieuwing vooral de diversiteit aan
benaderingswijzen naar voren te laten komen, die immers ieder hun eigen merites hebben. Niet voor niets siert dan ook de Toren van
Babel de kaft van het boek.
Vier thema’s
De essays in de bundel zijn geordend naar vier mega-onderwerpen, namelijk economie, technologie, arbeid, en bestuur en beleid. Ieder
deel wordt voorafgegaan door een proloog en wordt besloten met een compilatie, beide van de hand van redactrice Rifka Weehuizen.
Ofschoon zich onder de auteurs een aantal economen van naam en faam bevindt (Bart Nooteboom, Peter Nijkamp en Luc Soete) vormt de
economie zeker niet de disciplinaire hoofdstroom van de essays. De toekomstbeelden in dit boek komen juist voort uit een brede waaier
van disciplinaire benaderingen. Zo wordt veelvuldig gerefereerd aan de ideeën van de nieuwe goeroes van de sociologie en
bestuurskunde, Anthony Giddens (van de derde weg) en Ulrich Beck (van de risicomaatschappij). De bijdrage van Romke van der Veen
plaatst deze ideeën over de toekomst van de verzorgingsstaat nog eens grondig in hun perspectief.
Daarnaast wordt menigmaal verwezen, overigens in ontkennende zin, naar de denkbeelden van Jeremy Rifkin over The end of work en in
het kielzog daarvan naar andere auteurs die aansprekende boeken geschreven hebben over het einde van verschillende disciplinaire
benaderingen, het einde van de wetenschap, of het einde van de geschiedenis. Vanuit deze opzet is het begrijpelijk dat de essays in de
bundel een nogal schetsmatige en impressionistische indruk achterlaten. Veel van de in het boek ge(re)produceerde denkbeelden zouden
ook met het epiteton ‘postmodern’ kunnen worden aangeduid.
In ieder geval laten de essays zich zeer vlot lezen en bevatten veel wetenswaardigs. Het is duidelijk dat de auteurs er plezier in hebben
om over de toekomst na te denken, wanneer ze daarbij hun fantasie de vrije loop mogen laten gaan en niet gehinderd worden door de
strenge wetenschappelijke spelregels van empirische toetsbaarheid. Zo ziet Wim van de Donk de duizenden skaters die op vrijdagavond,
bellend met hun mobiele telefoontjes, onder politiebegeleiding door het centrum van Parijs trekken, als voorbode van de veranderende
machtsverhoudingen in economie en bestuur van onze samenleving.
Technologie
In het technologiedebat wordt de sociaal-constructivistische positie als de meest genuanceerde beschouwd, aangezien deze de
dialectische wisselwerking tussen technologische ontwikkelingen en sociale instituties beklemtoont. Technologische ontwikkeling en
sociale veranderingen zijn immers niet los van elkaar te zien. Soms wordt de abstractiegraad van de betoogtrant echter wel wat erg hoog
en laten auteurs zich op sleeptouw nemen door associaties die op het eerste gezicht verrassend lijken maar bij nader inzien wel erg naar
retoriek neigen. Een voorbeeld is het essay van Jaap van Till over Reversie: Internet als paradigma voor economie en organisatie,
waarin wordt beschreven hoe de steeds grotere dichtheid van informatie- en telecommunicatie-netwerken in het westen tot een ‘glasnost
via glasvezels’ zal leiden.
Bestuur

Ontegenzeggelijk is deze verzameling essays prikkelend, maar aan het eind resulteert uiteraard geen scherpomlijnd en eenduidig
toekomstbeeld. Zo wordt het bestuurskundige toekomstbeeld samengevat met de observatie dat de benutting van de
informatietechnologie in bestuur en beleid tot een ‘infocratie’ leiden die in extreme vorm het scenario van een ‘Big Brother’ heeft die alles
in de gaten houdt en daarmee een ongekende informatiemacht heeft. Volgens de samenvatting behoort het tegenovergestelde scenario
van een ‘Soft Sister’ echter even goed tot de mogelijkheden. Daarbij gaat het om een ‘benevolente overheid die met behulp van ict zaken
voor de burger bijhoudt, hem helpt en informeert en ondersteunt met haar alwetendheid’ (citaat op blz. 455). De parallel met de
tegenstelling tussen goed bestuur en slecht bestuur ligt hier voor de hand, zij het dat ik een overheid als Soft Sister niet volledig met
goed bestuur zou willen gelijkstellen.
De opzet van het project maakt dat het boek geen strakke vraagstelling of verhaallijn kent. Het doel van de toekomstverkenning is niet
zozeer om meer zicht op de toekomst te krijgen maar vooral om eens goed na te denken over het denken zelf. Daarbij biedt een
toekomstverkenning, aldus de verwijzing naar het WRR-rapport ‘Tweedeling in perspectief’ uit 1996, de mogelijkheid na te denken over
de vraag of de geïnstitutionaliseerde concepten en praktijken van wetenschap en beleid nog wel in staat zijn om de eigentijdse
werkelijkheid boven tafel te krijgen.
Arbeid
Bij deze hoogdravende en gewaardeerde doelstelling blijft buiten beeld welke toekomst er nu in concreto voor de arbeid in het verschiet
ligt en welke rol daarbij voor het beleid is weggelegd. Welke lering kan, om maar iets te noemen, een arbeidseconoom uit deze
beschouwingen over werk van de toekomst trekken? En met welke vormen van marktfalen op de arbeidsmarkt krijgt de overheid in de
toekomst te maken? In geen enkele van de essays komt men namelijk het gedachtegoed van de moderne arbeidseconomie tegen. Een
belangrijke reden daarvan is dat de neo-klassieke economie wat buiten de deur is gebleven. Gesteld wordt dat twee alternatieve
stromingen binnen de economie meer potentieel voor de toekomst hebben, namelijk de nieuwe institutionele economie en de
evolutionaire economie (blz. 26). Deze beide denkrichtingen treden inderdaad in het toekomstbeeld dat het boek over de relatie tussen
werk en economie schetst, op de voorgrond. Toch is het buitensluiten van de neo-klassieke economie jammer, te meer daar tegenwoordig
juist sprake is van pogingen om tot een synthese tussen neo-klassieke en evolutionaire economie te komen.
Zo worden in rationele keuzemodellen allerhande leereffecten beschreven die pad-afhankelijkheden verklaren en voorspellingen doen
over overgangen van oude naar nieuwe technologieën, dan wel een ‘lock-in’ (technologieval) in de oude technologie beschrijven 2. En
van de strijdigheid tussen de neo-klassieke en institutionele economie is al in het geheel geen sprake 3.
Economie
Bovendien laat een aantal van de recente preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde zien dat de
ontwikkelingen in de ‘Nieuwe economie’ en de invloed van ict op arbeid en de economische bedrijvigheid zich zeer goed laten duiden met
het traditionele economische gedachtegoed. Het wat eenzijdige economische perspectief heeft tot gevolg dat het boek eigenlijk weinig
inzicht biedt in de ‘toekomst van arbeid’. Vanuit beleidsoogpunt relevante ontwikkelingen zoals de mate waarin technologische
vernieuwingen en structurele veranderingen tot herallocatie van banen leiden, de ontwikkeling van arbeidsparticipatie en
arbeidsproductiviteit, en de toekomst van sociale zekerheid (denk aan ziektewet en WAO) blijven in het boek onbesproken. Evenzeer is
er nauwelijks aandacht voor de wijze waarop loopbanen zullen veranderen, voor de arbeidsdeelname van ouderen en voor de invloed
van immigratie op de arbeidsmarkt.
Zingevingsargument
Daarentegen geeft het boek vooral een beeld van de ‘arbeid van de toekomst’. Verschillende auteurs schetsen, soms via introspectie
(bijvoorbeeld Krijn van Beek, die op vrijdagnacht zijn bijdrage aan het boek schrijft, maar daar niet over klaagt omdat hij dit werk graag
doet) hoe werk dat volgens de traditionele arbeidsaanbodtheorie nog als een last wordt gezien in de toekomst vooral als een lust dient te
worden opgevat en een positieve bijdrage zal leveren aan de welvaartsbeleving. Dit is wat wel het zingevingsargument van de
arbeidsparticipatie wordt genoemd. De redenering luidt dat wanneer werk door grote groepen in de samenleving steeds meer als zinvol
wordt ervaren, dat positief zal uitpakken voor het individuele arbeidsaanbod. Deze zingeving op microniveau is daarmee ook gunstig
voor de maatschappelijke welvaart op macroniveau omdat zo een groter draagvlak voor de collectieve voorzieningen ontstaat en omdat
door een toename van de arbeidsparticipatie de sociale cohesie wordt bevorderd. De vraag is echter hoe groot de bevolkingsgroep zal
zijn waarvoor werk in de toekomst inderdaad min of meer het karakter van een gewaardeerde vrijetijdsbesteding zal krijgen. De bundel
schetst hierover in ieder geval een optimistisch toekomstbeeld

1 R.M. Weehuizen (red.), Toekomst@werk.nl, Reflecties op economie, technologie en arbeid, Stichting Toekomstbeeld der Techniek,
Den Haag, 2000, 532 blz., f 145
2 Zie bijvoorbeeld P. Mulder, H.L.F. de Groot en M.W. Hofkes, Economic growth and technological change. A comparison of insights
from a neo-classical and evolutionary perspective, IVM werkdocument D-99/04, Instituut voor Milieuvraagstukken, Amsterdam, 1999.
3 Zie bijvoorbeeld C.A. Hazeu, Institutionele economie: een optiek op organisatie- en sturingsvraagstukken, Uitgeverij Coutinho,
Bussum, 2000.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur