Ga direct naar de content

Een optie op crisis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 2001

Een optie op crisis
Aute ur(s ):
Linde, C., van der (auteur)
Hoogleraar internationale politieke economie en internationale oliemarkten, Universiteit Leiden, en senior research fellow, Instituut Clingendael.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4293, pagina 99, 2 februari 2001 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

De grote prijsfluctuaties op de internationale oliemarkt in de laatste drie jaar, van twaalf naar veertien US-dollar per vat in 1998/99 tot
gemiddeld $28 per vat in 2000 en het verrassend eensgezind optreden van de OPEC, hebben het oliecrisisbeleid weer actueel gemaakt.
In 1998 bevonden de voorraden in de OESO-landen zich nog ver boven het wettelijk verplichte minimum van negentig dagen nettoimport en binnenlands verbruik. In Nederland waren de voorraden opgelopen tot ongeveer 135 dagen. Juist in deze periode werd een
herziening van de Wet voorraadvorming aardolieproducten voorbereid. Het lijkt erop dat de toenmalige marktomstandigheden het
huidige wetsvoorstel sterk hebben beïnvloed. De herziening was nodig door wijzigingen in 1993 in de douaneregelgeving in het kader
van de Europese interne markt, maar heeft geresulteerd in een bredere heroverweging van het oliecrisisbeleid. Hierbij is “markt waar
mogelijk, overheid waar nodig” als uitgangspunt gekozen 1. De heroverweging is deels ingegeven door de toenmalige inschatting dat
de risico’s van een voorzieningscrisis zouden zijn verminderd, dat een prijscrisis maar geringe macro-economische effecten op de
Nederlandse economie zou hebben en dat de kosten van het Nederlandse beleid te hoog waren.
Met het wetsvoorstel Wet voorraadvorming aardolieproducten 2001 wil de Nederlandse regering “zo doelmatig mogelijk” aan de
internationale verplichtingen en afspraken kunnen voldoen in de verbanden van de Europese Unie en het Internationaal Energie
Agentschap (IEA). Deze doelmatigheid schuilt in het mogelijk maken van het aanwenden van bedrijfsvoorraden ter dekking van de
nationale voorraadverplichtingen. Dat is een opmerkelijke verandering, omdat juist de daling van de werkvoorraden in 2000 werd gezien
als een risicofactor voor de huidige winter. De recente knelpunten in de raffinagesector en de lange periode van ‘backwardation’ van de
ruwe olieprijs veroorzaakten een daling van de voorraden beneden het gebruikelijke seizoensniveau 2. Deze lage voorraden werden door
zowel de VS als de EU aangevoerd als argument om de OPEC over te halen in 2000 meer te produceren en recentelijk om de OPEC ervan
te overtuigen de productie niet te beperken. Daarbij komt dat ook in de olie-industrie in toenemende mate wordt gewerkt met ‘just-in-time’
voorraadbeheer.
De idee is dat voorraadplichtigen een optie of ‘ticket’ kunnen kopen op de aanwezige werkvoorraden van grote oliemaatschappijen. Daar
een voorzieningscrisis echter gepaard gaat met hoge prijzen en het interen op voorraden, zullen de kosten van zo’n ticket zeer snel hoog
oplopen. Bovendien is de gemiddelde lengte van een prijsstijging langer dan de looptijd van een ticket. Voor de internationale
oliemaatschappijen is het een fijn financieringsmiddel van de duurder geworden werkvoorraden, maar voor de andere voorraadplichtigen
zoals de brandstoffenhandel en het COVA (Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten) en daarmee de consument, is het een
dure aangelegenheid. Daarnaast is het de vraag of een crisisbeleid afhankelijk moet zijn van wispelturige handel in nog meer opties.
Verder is het vreemd dat de regering enerzijds meer wil vertrouwen op de markt, terwijl het kenmerk van een crisis is dat de marktwerking
ernstig verstoord is en anderzijds, dat door de veranderingen in de voorraadverplichting voor producenten, het cova in de nieuwe
situatie in plaats van 65-70 procent van de nationale voorraadverplichting nu 85 procent zou moeten gaan aanhouden. Dat betekent juist
meer overheid ten opzichte van de huidige situatie en een hogere rekening voor de consumenten. Het marktelement zit kennelijk in de
mogelijkheid om aan de voorraadverplichting te voldoen, ook door COVA, door middel van een optie op de aanwezige werkvoorraden
van internationale oliemaatschappijen. Onder de huidige wet moet de voorraadplicht nog gedekt worden door het in eigendom hebben
van fysieke olie. De prijs van een ticket bij een overvloedig bevoorraadde markt zal inderdaad laag kunnen zijn. De ticketprijs, en dus de
kosten van de voorraadverplichting tijdens krappe markt of een periode van politiek geïnspireerde aanvoeronzekerheid, zullen echter zeer
hoog zijn. Dat was zeker het geval in 2000.
Ernstiger is dat deze versobering van het huidige beleid gepaard gaat “(…) met een mindere mate, maar wel acceptabel niveau, van
voorzieningszekerheid” 3. Het IEA betreurt de Nederlandse stap, juist nu andere landen de Nederlandse en Duitse modellen lijken te
verkiezen boven de systemen die zij nu hanteren.
In het licht van toenemende afhankelijkheid van olie uit het Perzische Golfgebied, ook als het Kaspische Zee-gebied ten volle tot
ontwikkeling kan worden gebracht, blijven er niet alleen vele economische onzekerheden in de aanvoer van olie, maar vooral ook
politieke. Hoewel de olieproducerende landen zeer afhankelijk zijn van inkomsten uit olie, laten zij zich in de productie van olie niet altijd
leiden door hun economische belangen. Het wetsvoorstel Wva 2001 is nu al aan herziening toe

1 Herziening oliecrisisbeleid, Brief aan Tweede Kamer van Minister Jorritsma, 30 mei 2000, blz. 2.

2 Backwardation betekent dat de huidige prijs hoger is dan de toekomstige prijs.
3 Notitie bij de in voetnoot 1 genoemde brief, 30 mei 2000, blz.14.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur