statistiek
Arbeidsmarkt
Lex Borghans en Bart Golsteyn (Universiteit Maastricht)
IQ-metingen hangen af van persoonlijkheid
Een bal en een pet kosten samen 1,10 euro. De bal kost 1,00 euro meer dan
de pet. Hoeveel kost de pet? Shane Frederick gebruikte deze en vergelijkbare
vragen om de cognitieve vaardigheden van studenten te meten. Hoewel het
eigenlijk om een eenvoudig rekensommetje gaat bleek ongeveer de helft van
de Harvard-studenten het juiste antwoord 5 cent niet te geven. Zeven van deze
vragen zijn ook voorgelegd aan afgestudeerden in Nederland. De tabel geeft op
basis hiervan een rangorde van opleidingstypen. De lijst weerspiegelt de vooroordelen die er over opleidingen bestaan. De technische opleidingen staan aan
de top, iets hoger dan de gemiddelde score van studenten van MIT van 5,2.
Economiestudenten scoren ook hoog en universitaire studies zoals WO Letteren
en sociaal-cultureel blijken in de middenmoot van het hbo te staan. Hun score
is echter vrijwel gelijk aan de gemiddelde score van 3,3 van studenten van de
University of Michigan. Interessant is ook de tijd die studenten besteden aan
het beantwoorden van de vragen. Men zou verwachten dat studenten met meer
cognitieve vaardigheden minder tijd nodig hebben om de vragen te beantwoorden. Dit blijkt niet zo te zijn. Juist studenten die hoger scoren op de test blijken
over het algemeen langer na te denken en deze grotere inspanning is een van de
redenen voor het grotere succes. De IQ-maat van Frederick blijkt dus niet alleen
pure cognitie te meten maar ook niet-cognitieve persoonlijkheidskenmerken die
samenhangen met langer nadenken. Voorbeelden hiervan zijn doorzettingvermogen, motivatie of het onderdrukken van het geven van impulsieve antwoorden. Een recent artikel van Borghans, Golsteyn en Heckman laat zien dat veel
IQ-testen een dergelijke vertekening geven. Een interessante vraag is of ook
internationaal vergelijkende testscores vertekend
worden door de houding van leerlingen.
Opleiding
WO Techniek en Natuur
WO Medisch
WO Economie en econometrie
WO Bedrijfskunde
HBO Techniek en Natuur
WO Accountancy en belastingen
WO Rechten en bestuurskunde
WO Letteren en sociaal-cultureel
HBO Economie
MBO Techniek
HBO Paramedisch
HBO Onderwijs en sociaal-cultureel
MBO Economie
MBO Gezondheidszorg
MBO Dienstverlening en welzijn
Aantal juist
beantwoorde
vragen
(maximaal 7)
5,6
4,6
4,6
4,6
4,1
4,1
3,4
3,3
3,2
2,5
2,5
2,4
1,7
1,4
1,2
Tijd
(sec.)
Aantal
ondervraagden
310
339
304
326
333
308
336
335
316
320
319
308
277
304
274
281
153
115
62
521
17
143
491
711
206
378
1197
304
98
263
Bron: Borghans, L., B. Golsteyn en J. Heckman (2008) IQ,
achievement and personality. Werkdocument
Monetaire Zaken
Eric Klaaijsen (Divisie Statistiek en informatie, DNB)
Daling uitstaand schuldpapier van SPV’s
ESB
94(4551) 9 januari 2009
300
250
200
150
100
50
0
08
pSe 8
0
rtM 7
0
pSe 7
0
rtM 06
pSe 6
0
rtM 5
0
pSe 5
0
rtM 4
0
pSe 4
0
rtM 3
0
pSe
03
rtM 2
0
pSe 2
0
rtM 01
pSe 1
0
rtM 0
0
pSe 0
0
rt-
16
Uitstaand schuldpapier van Nederlandse SPV’s
(in miljarden euro’s).
M
In de afgelopen jaren is er veel gesecuritiseerd. Bij een securitisatie draagt een
kredietverstrekker leningen of de kredietrisico’s daarvan over aan een speciaal
daarvoor opgerichte instelling, een zogeheten special purpose vehicle (SPV). Ter
financiering daarvan geeft de SPV schuldpapier uit. Aldus worden illiquide vorderingen, zoals hypotheken en bedrijfskredieten, gebundeld en omgezet in verhandelbare effecten. Vervolgens wordt dit schuldpapier, asset-backed securities of bij
hypotheken mortgage-backed securities genoemd, doorverkocht aan beleggers.
Ook Nederland was een van de landen waar deze financiële innovatie plaatsvond.
Dit hield verband met de vele hypotheken die tot voor kort werden afgesloten,
waardoor financiële instellingen meer financieringsmiddelen nodig hadden om
deze te kunnen verstrekken. Aan de andere kant bestond bij beleggers een grote
vraag naar gesecuritiseerde hypotheekleningen, vanwege het hogere rendement
hiervan in verhouding tot het ingeschatte kredietwaardigheidsniveau.
Door de kredietcrisis, die is begonnen met terugbetalingsproblemen in de
Verenigde Staten van de gesecuritiseerde subprime hypotheken, is de belangstelling van beleggers voor gesecuritiseerde producten sterk verminderd. Dat er desondanks nog vele emissies van vooral mortgage-backed securities in Nederland
plaatsvonden, had met name te maken met het creëren van beleenbare activa
om in tijden van liquiditeitskrapte voldoende te kunnen lenen van de ECB. De
door SPV’s uitgegeven effecten werden in dit geval door de banken zelf gekocht.
Deze effecten komen namelijk voor onderpand in aanmerking, wat niet geldt
voor de hypotheken zelf omdat deze minder liquide zijn. Hoofdzakelijk om deze
reden werd in 2007 door Nederlandse SPV’s zelfs voor een recordbedrag van
131 miljard euro aan schuldpapier geëmitteerd. Ook in de eerste drie kwartalen
van 2008 werd nog gesecuritiseerd, maar met een bedrag van 27 miljard euro
Mortgage-backed securities
Asset-backed securities
Totaal
Bron: DNB
was dat beduidend minder dan de afgelopen jaren.
Bovendien waren ook deze securitisaties hoofdzakelijk bedoeld voor de creatie van onderpand.
In het derde kwartaal van 2008 werd slechts voor
0,4 miljard euro gesecuritiseerd, terwijl voor 5,8
miljard euro op schuldpapier van SPV’s werd afgelost. Daardoor was in het derde kwartaal van 2008
voor het eerst sinds vier jaar sprake van een daling
van het uitstaande schuldpapier van SPV’s met 5,4
miljard euro tot 275 miljard euro (figuur).
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Financiële Markten
Teunis Brosens (AFM)
De waardering van de huizenprijs
Er zijn vele manieren om te meten of de huizenprijzen over- of ondergewaardeerd zijn. Iedere methode
heeft zijn eigen voor- en nadelen. In onderstaande
figuur zijn voor een aantal landen de huizenprijzen
afgezet tegen de huren, en tegen het inkomen per
hoofd. De vergelijking met de huur zegt iets over de
afweging om te kopen of te huren. Hoe hoger deze
ratio boven het langetermijngemiddelde (in de figuur
Verhouding tussen huizenprijzen en huren en inkomen
(index, gemiddelde 1970-2007=100).
200
Huren
150
100
50
0
1991
1993
1995
1997
1999
2001
2003
2005
2007
Inkomen
150
100
50
1991
1993
1995
Nederland
1997
1999
2001
Japan
VS
2003
2005
2007
is het gemiddelde sinds 1970 op 100 gesteld), hoe minder aantrekkelijk het is
om te kopen. Dit oefent neerwaartse druk uit op de huizenprijs. De verhouding
tussen huizenprijzen en inkomens zegt iets over de betaalbaarheid van huizen.
Hoe hoger deze ratio, hoe moeilijker betaalbaar huizen zijn. Dit vermindert de
vraag, wat eveneens de huizenprijs neerwaarts beïnvloedt.
Natuurlijk spelen zowel tussen landen als in de tijd allerlei relevante factoren een
rol, die het beeld kunnen vertekenen. Zo spelen onder andere de rentestanden
en fiscale behandeling van hypotheken een rol. Ook gaan achter de gemiddelden grote verschillen schuil. Zo is de huizenmarkt in de Randstad anders dan in
Zeeland of Oost-Groningen. En gezinnen met een modaal inkomen bewegen zich
in een ander segment van de huizenmarkt dan yuppen zonder kinderen.
Desondanks zijn er trends te ontwaren. Zo is goed te zien dat de Ierse huizenmarkt van een relatief laag niveau kwam, een zeer sterke boom heeft doorgemaakt, en vergeleken met andere landen vroeg gepiekt heeft. In 2007 was de
weg naar beneden al ingeslagen. Opvallend is verder dat, gerekend naar deze
maatstaven, de overwaardering op de Amerikaanse huizenmarkt relatief meevalt.
Maar hieronder gaan grote regionale verschillen schuil: in staten als Florida en
Californië is de huizenprijs veel harder gestegen. De Japanse huizenmarkt zit al
15 jaar in een gestage neergang na een hausse in de jaren tachtig. In Nederland
waren van begin jaren tachtig tot halverwege de jaren negentig de prijzen relatief
laag. Daarna begonnen ze te stijgen. De Nederlandse verhouding tussen huizenprijzen en huren behoort nu tot de hoogste in Europa.
0
Spanje
Ierland
Bron: OESO
Economie en Samenleving
SEO economisch onderzoek
WSW-gesubsidieerde arbeidsplaatsen naar type
w
 erkplek.
100%
90%
80%
70%
60%
50%
40%
30%
20%
10%
0%
5
10
15
20
Intern geplaatst
25
30
35
Werken op locatie
40
45
50
55
60
65
Extern geplaatst
Bron: Berg, M. van den en P. Risseeuw (2008) Sectoren bedrijfsinformatie sociale werkgelegenheid en
arbeidsintegratie 2007 – bedrijfsvergelijkend onderzoek
Cedris. SEO rapport nr 2008-58
Sociale werkvoorziening en regulier werk
SW-bedrijven voeren de Wet Sociale Werkvoorziening
(WSW) uit. Ze bieden een passende werkplek aan
mensen die zich niet zelfstandig kunnen redden op
de arbeidsmarkt. In Nederland gaat het om 120.000
mensen (WSW’ers) die via 90 SW-bedrijven aan
werk worden geholpen. Daarvoor is een rijkssubsidie
van 2,3 miljard euro per jaar beschikbaar.
SW-bedrijven hebben als doel om zo veel mogelijk banen in een zo regulier
mogelijke arbeidsomgeving te creëren. Sinds 2004 hanteren de SW-bedrijven
daarvoor de 3 × 1/3 regel. Op termijn dient een derde van de WSW’ers bij een
reguliere werkgever te werken. Voor nog een derde moet een werkplek gevonden
worden op locatie bij een reguliere werkgever maar onder supervisie van het
SW-bedrijf. Het laatste derde deel blijft binnen het SW-bedrijf. Tussen 2005
en 2007 steeg het aantal extern geplaatste WSW’ers van 19 naar 25 procent.
Het aandeel WSW’ers werkzaam bij een regulier bedrijf onder toezicht van het
SW-bedrijf groeide in diezelfde periode van 14 naar 20 procent. Uiteindelijk
moeten beide aandelen op 33 procent uitkomen. Zover is het nog niet, maar het
gaat wel de goede kant uit.
De figuur geeft voor het jaar 2007 de verdeling weer naar type werkplek in 65
individuele SW-bedrijven. De gegevens zijn verkregen uit een enquête onder de
SW-bedrijven. In de figuur staan de bedrijven aflopend gerangschikt naar hoogte
van het percentage intern geplaatsten. Het aandeel extern geplaatsten varieert
tussen 8 en 62 procent. Een op de acht bedrijven haalt de doelstelling van 33
procent wat betreft externe plaatsing. Nog eens een op de acht zit er dichtbij.
Werken op locatie onder toezicht van het SW-bedrijf varieert tussen 0 en 47
procent. Het aandeel intern geplaatsten varieert van 13 tot 88 procent.
In januari 2008 is de WSW aangepast. In de gewijzigde wet krijgen de gemeenten de regie bij de uitvoering. De SW-bedrijven verliezen daarbij de voorkeurspositie die ze nu nog hebben. De mate waarin ze de doelstelling van 3 × 1/3
realiseren kan voor de gemeente een criterium zijn bij het aanwijzen wie de WSW
in het eigen werkgebied zal uitvoeren.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
94(4551) 9 januari 2009
17
Auteurs
Categorieën