mening
Waarom de Balkenende-norm faalt
De Balkenende-norm komt erop neer dat de jaarlijkse beloning
van werknemers in de publieke sector, waaronder universtaire
onderzoekers, niet boven die van de premier mag uitstijgen. In de
praktijk is deze norm in veel gevallen niet houdbaar en verdedigÂ
baar. Een verklaring hiervoor is de hypothese van het permanente
inkomen van de Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar
Milton Friedman (1957). Volgens deze hypothese is voor iemand
niet zozeer het huidige inkomen van belang, maar vooral het
verwachte inkomen over een lange periode. In de praktijk gaat
het dan om bijvoorbeeld het gemiddelde inkomen over een groot
aantal jaren. Nu is een premier in dit land, in principe, vier jaren
in functie; dus een heel korte periode vergeleken met een heel
werkzaam leven. In deze periode verdient een premier een zeker
salaris. Echter na afloop van het premierschap kan een premier
veel meer verdienen. Voorbeelden hiervan zijn voormalig premier
Kok en in het buitenland ex-president Clinton. Er zijn veel meer
voorbeelden van werknemers uit de publieke sector die tijdeÂ
lijk genoegen nemen met een betrekkelijk laag overheidssalaris
maar eigenlijk wel weten dat men na deze periode een veel hoger
inkomen kan genieten. Deze werknemers hebben dus misschien
een tijdelijk relatief laag salaris, maar een hoog permanent
inkomen.
Een tweede verklaring voor het falen van de Balkenende-norm
is dat de baan van premier een unieke baan is en dat er geen
arbeidsmarkt voor premiers bestaat. Zijn of haar salaris is dus
geen onderdeel van een prikkelsysteem voor hoogwaardige profesÂ
sionals. De voorstanders van een maximum salaris in de publieke
sector zouden ook het salaris van het staatshoofd koningin
Beatrix, ongetwijfeld de ultieme dienares van de publieke zaak,
als norm kunnen nemen. Dan krijgt men mogelijk discussie over
de Beatrix-norm. Maar ook haar baan is uniek en geen onderdeel
van een markt voor staatshoofden. Trouwens, gegeven de hoogte
van haar netto-inkomen is er vrijwel geen probleem meer. Echter,
het jaarlijkse salaris van de premier, dat relatief laag is en niet
gebaseerd op een marktmechanisme, fungeert nu als drempel in
de markt van hogeropgeleide professionals. Dus zal deze markt
suboptimaal functioneren. Dat er een markt voor hoogopgeleide
professionals bestaat, is treffend verwoord door voormalig premier
Kok. Een interessant gegeven hierbij is dat Kok, na zijn premierÂ
schap en als commisaris van ING, sprak van een duivels dilemma
in het kader van een beloningsbeleid als: “hoge functies, waarvoor
men toptalent nodig heeft, moeten adequaat hoog worden beloond
anders loopt mogelijk het talent uit Nederland weg†(NRC, 2004).
Gegeven een algemene en internationale markt voor hogeropgeleiÂ
den zijn er dus goede alternatieve banen voor de hoogopgeleiden
in de publieke sector en dus zal men een adequaat beloningsÂ
systeem moeten ontwikkelen om kundige werknemers in deze
sector te behouden.
Men kan zich afvragen wat dit nu te maken heeft met de beloning
voor goed onderzoek en goede onderzoekers. Goed onderzoek kost
veel tijd; om een goed onderzoeker te worden moet men vele jaren
hard werken aan een bepaald onderwerp, meestal tien tot twintig
jaren. Het salaris van postdoctorale jonge onderzoekers, andere
excellente jonge en senior onderzoekers is echter door politici uit
796
ESB
93(4550) 19 december 2008
de publieke sector bewust laag gehouden. Voor deze groep onderÂ
zoekers is er dus geen groot verschil tussen het salaris en het perÂ
manent inkomen. Ten eerste investeren zij niet enkele maar vele
jaren in hun carrière. Daarnaast maken weinig toponderzoekers,
die voor Nederland vaak unieke kwaliteiten hebben, gebruik van
een overgang naar het beter betaalde bedrijfsleven in Nederland.
Er bestaat echter wel een internationale markt voor deze toponÂ
derzoekers. Op de lange termijn zal het huidige salarisbeleid ertoe
leiden dat minder talent voor de onderzoeksector zal kiezen, of het
zal leiden tot een vertrek van onderzoekers naar landen waar de
beloning hoger is. Beide ontwikkelingen zijn zeer ongewenst in de
huidige kenniseconomie. Twee voorbeelden van hoe het ook kan:
in Singapore verdienen hoge ambtenaren 300.000 tot 400.000
dollar en in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten zijn de
salarissen van zowel beginnende als ervaren goede onderzoekers
recent veel hoger geworden dan in Nederland.
Een goed beloningssysteem vereist een goede analyse. In een
recent rapport van de International Labour Organization in Genève
werd empirisch onderzocht dat extreme beloningsverschillen
contra roductief kunnen zijn en schadelijk voor de economie (ILO,
p
2008). Mogelijk extreme beloningen in de financiële sector leiden
niet noodzakelijk tot betere werkprestaties. Echter, extreme beloÂ
ningen zijn heel wat anders dan een salarisverhoging van 50 tot
75 procent voor toponderzoekers, zoals in het Verenigd Koninkrijk,
en voor topuitvoerders in de klassieke orkesten. In beide gebieden
bestaat er een internationale markt. Een beleid dat lieden wil
behouden die tot de top behoren moet hiermee rekening houden.
Verder, voor degenen wie het vooral gaat om een rechtvaardige
inkomensverdeling, heeft Jan Tinbergen (1975) behartigenswaarÂ
dige dingen geschreven in zijn boek Income distribution.
De conclusie is onvermijdelijk: de Balkenende-norm faalt in de
praktijk.
Literatuur
Friedman, M. (1957) A theory of the consumption function. Princeton, NJ: NBER.
NRC (2004) Kok over ‘duivels dilemma’, NRC-Handelsblad, 28 april.
ILO (2008) World of work report 2008, global income inequality gap is vast and
increasing. Genève: International Labour Organisation.
Tinbergen, J. (1975) Income distribution: analysis and policy. Amsterdam: NorthHolland.
Herman van Dijk
Directeur van het Tinbergen Instituut
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.