Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 5 2008

statistiek
Economie en samenleving
De uitzendbaan als opstap
Tussen 2001 en 2005 stonden jaarlijks, afhankelijk van de conjunctuur, vijf- tot
zevenhonderdduizend niet-werkende werkzoekenden ingeschreven bij de Centra
voor Werk en Inkomen(CWI). Jaarlijks vinden ongeveer 350.000 daarvan een
baan. Werk hervatten kan in een uitzendbaan of in direct dienstverband met een
vast of tijdelijk arbeidscontract bij een werkgever. Circa één op de drie werkher­
vattingen door werkzoekenden is in een uitzendbaan.
Op basis van gekoppelde administratieve bestanden van het CWI, het UWV
en het CBS is het mogelijk om de eerste dertig maanden na werkhervatting
te volgen. Daarbij zijn de verschillen tussen de ervaringen van starters in een
uitzendbaan en starters in direct dienstverband interessant. Uit de figuur blijkt
dat de meeste baanvinders tweeënhalf jaar na werkhervatting nog steeds aan het
werk zijn (niet noodzakelijk in dezelfde baan als bij de werkhervatting). 80% van
de starters in direct dienstverband heeft na een half jaar nog een baan; na twee­
ënhalf jaar is dat nog steeds 70%. Van de starters in een uitzendbaan is na een
half jaar 70% aan het werk en 60% na tweeënhalf jaar. De verschillen zijn niet
dramatisch groot. Ook blijkt dat 37% van de werkhervatters in een uitzendbaan
hooguit een maand bij CWI stonden ingeschreven tegen 25% van de werkhervat­
ters in directe dienst. Ook in de maanden nadien komen snelle werkhervatters
vaker in een uitzendbaan terecht. Tegenover de wat lagere werkkansen over tijd
staat voor starters in een uitzendbaan het voordeel van de kortere zoekperiode
in het begin. Er is relatief veel baanmobiliteit na werkhervatting, gemiddeld drie
banen in dertig maanden. Opvallend veel starters in een uitzendbaan werken na
verloop van tijd bij dezelfde of een andere werkgever in direct dienstverband.

SEO Economisch onderzoek

In de figuur is voor de starters in een uitzendbaan
aangegeven welk deel er na verloop van tijd is
overgestapt naar een direct dienstverband. Dat zijn
er steeds meer. Na dertig maanden werkt driekwart
in direct dienstverband. De uitzendbaan is voor veel
werkzoekenden een opstap naar regulier werk.

Nog werkend na werkhervatting vanuit een
­CWI-inschrijving, 2001–2005.
90

%

80
70
60
50
40
30
20
10
0
na 6 maanden

na 12 maanden na 18 maanden na 30 maanden

Start direct dienstverband, daarna overstap naar uitzendbaan
Start direct dienstverband, daarna direct dienstverband
Start uitzendbaan, daarna uitzendbaan
Start uitzendbaan, daarna overstap direct dienstverband

Bron: A. Heyma en C. van Klaveren, “Uitzendbaan versus direct
dienstverband: vergelijking loopbanen CWI- cliëntenâ€, SEO
rapport nr. 2008-12

Monetaire zaken
Het gevoel van inflatie
Sinds de introductie van de euro heeft het begrip gevoelsinflatie bekendheid
verworven onder de Nederlandse bevolking. Zoals het woord al doet vermoeden
geeft het een beeld van hoe mensen de prijsveranderingen in de afgelopen
twaalf maanden hebben ervaren. In tegenstelling tot de traditionele inflatie­
maatstaven, wordt de gevoelsinflatie niet bepaald aan de hand van gemeten
prijsveranderingen. In plaats daarvan is het een resultaat van een enquête waarin
mensen wordt gevraagd in welke mate de prijzen naar hun idee in het afgelo­
pen jaar zijn gedaald of gestegen. Gevoelsinflatie is daarmee een kwalitatieve
in plaats van een kwantitatieve maatstaf. Gevoelsinflatie beïnvloedt de reële
economie onder andere via het consumentenvertrouwen, wat op zijn beurt de
consumentenbestedingen beïnvloedt. Ook kan een hoge gevoelsinflatie leiden tot
hogere looneisen, die via een loon-prijsspiraal de inflatie kunnen opdrijven.
De bijgevoegde figuur toont de gevoelsinflatie en de consumentenprijsindex
(cpi). Hoewel het niveau van de gevoelsinflatie op zich niets zegt over het infla­
tieniveau, is in de figuur duidelijk te zien dat de bewegingen van de cpi en de
gevoelsinflatie voor de invoering van de euro een grote samenhang vertoonden.
De introductie van de euro heeft deze relatie verstoord, waarbij de gevoelsinflatie
sterk opliep bij een dalende cpi. Na een aantal jaar van verhoogde gevoelsinflatie
daalde deze in de afgelopen jaren weer en leek de relatie tussen gevoelsinflatie
en cpi zich te normaliseren. Met het recente oplopen van de inflatie is echter ook
de gevoelsinflatie weer sterk opgelopen.
Dit kan specifieke oorzaken hebben, zoals het feit dat prijzen van frequent
gekochte artikelen sterker meetellen bij het bepalen van de gevoelsinflatie. Het
oplopen van de inflatie wordt momenteel sterk veroorzaakt door hoge prijzen van
voedsel en energie, beide veel gekochte producten. Ook bestaat er een verband

528

ESB

93(4542) 5 september 2008

Steven Jonk (DNB)

Inflatie en gevoelsinflatie.
6

100

5

80

4

60

3

40

2

20

1

0

0

-20
90

92

94

96

98

00

02

04

06

08

Cpi (%-mutaties)
Gevoelsinflatie (saldo pos. en neg. antwoorden), schaal rechts
Toelichting: Verticale lijn: invoering chartale euro.

Bron: Europese Commissie en CBS

tussen de media-aandacht voor inflatie en de hoogte
van de gevoelsinflatie. De toegenomen media-aan­
dacht kan echter ook een gevolg zijn van de hogere
gevoelsinflatie. Het is ook mogelijk dat de commotie
over de inflatie rond de euro-invoering ertoe heeft
geleid dat mensen gemiddeld sterker reageren op
vragen over inflatie, terwijl hun gedragsreactie op de
feitelijke prijsveranderingen niet veranderd is. In dit
geval ontstaat er een nieuwe relatie tussen gevoels­
inflatie en cpi, waarbij het niveau van gevoelsinflatie
permanent hoger is.

Financiële markten

Sander Hoek (FDA)

Herstel dollar niet duurzaam
De dollar is in de eerste weken van augustus duidelijk
geapprecieerd, nadat deze in de jaren ervoor schijn­
baar onstuitbaar deprecieerde. Het hernieuwde elan
van de dollar wordt grotendeels toegeschreven aan de
verschuivende inschatting van de economische ver­
wachtingen van de VS en de eurozone. Aanvankelijk
werd voor de VS een flinke, door de kredietcrisis
veroorzaakte, recessie voorzien terwijl de eurozone,
Dollar per euro (Stijging is depreciatie van de dollar).
1,6

$

1,5
1,4
1,3
1,2
1,1
1,0
0,9
0,8
1998

2000

2002

2004

2006

2008

Bron: FDA

waar verhoudingsgewijs minder kwetsbaarheden in huizenmarkten en schulden van
huishoudens aanwezig zijn, beter overeind zou blijven. De Amerikaanse Federal
Reserve verlaagde in het afgelopen jaar de korte rente dan ook vrij agressief, terwijl
de ECB onlangs de rente nog verhoogde. Nu blijkt geleidelijk dat ook de eurozone
niet geheel immuun is voor een verslechtering van de economische omstandighe­
den, terwijl de Amerikaanse economie, gelet op de groei in het tweede kwartaal,
zelfs veerkrachtiger wordt ingeschat dan eerder gedacht. Dit zou weer een verla­
ging van de Europese rente binnen bereik brengen, terwijl de Amerikaanse korte
rente, vanaf het huidige lage niveau, alleen nog maar omhoog kan. Per saldo lever­
den de verschuiving in economische perceptie en verwachte renteverschillen een
steun aan de dollar. Terwijl op deze inschatting van de kortetermijngroei veel valt
af te dingen (zo is de Amerikaanse economie onderliggend zeker niet zo krachtig
als de tweedekwartaalcijfers suggereren), kan zeker op basis van dergelijke relatief
kortetermijnargumentatie geen trendbreuk van de langdurige trendmatige depreci­
atie van de dollar worden verklaard. Structureel blijft de dollar uitermate kwetsbaar
vanwege de onevenwichtige mondiale financieringsverhoudingen. Het tekort op de
Amerikaanse lopende rekening is groot en hardnekkig en de verbetering die je zou
mogen verwachten onder invloed van een wat zwakkere Amerikaanse binnenlandse
vraag en de sterke export is slechts mondjesmaat. Sterker nog: tezamen met een
voorzien fors hoger overheidstekort is zelfs sprake van een toenemende afhanke­
lijkheid van externe financiering, terwijl de traditionele financiers, overschotlanden
zoals China en het Midden-Oosten, de in de afgelopen jaren ingezette diversifi­
catie van hun reserves ook intensiveren. Dit impliceert een voortdurende druk op
de Amerikaanse dollar. De recente appreciatie van de Amerikaanse munt is ons
inziens dan ook niet structureel.

Internationaal

Emiel Afman en Sylvia Teunissen (Ministerie van financiËn)

ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product
tussen 2000 en 2007 voor de landen van de eurozone.
60

%

50
40
30
20
10

Griekenland

Ierland

Luxemburg

Arbeidskosten per eenheid product
Arbeidskosten per werknemer

Spanje

Nederland

Portugal

Belgie

Frankrijk

Finland

Oostenrijk

-30

Duitsland

-20

Italie

0
-10

Productiviteit

Bron: Eigen bewerking op basis van data Eurostat

Divergentie in EMU
De combinatie van een snel afkoelende wereldeco­
nomie en de appreciatie van de euro zet de uitvoer
vanuit de eurozone onder druk. Sommige EMUlidstaten hebben hier beduidend meer last van dan
andere. Terwijl Spanje en Portugal met groeiende
tekorten op de handelsbalans te kampen hebben,
heeft Duitsland haar ruime overschot in stand weten
te houden. Deze divergentie van de netto-uitvoer­
posities van de eurolanden wordt mede ingegeven
door de ontwikkeling van hun relatieve concurrentie­

vermogen. De relatieve concurrentiekracht binnen de eurozone hangt in belang­
rijke mate af van de arbeidskosten per eenheid product. Deze worden bepaald
door loonkosten en productiviteit. Als de loonkosten sneller stijgen dan de
productiviteit, stijgen de arbeidskosten per eenheid product. De figuur toont de
ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product tussen 2000 en 2007
voor de landen van de eurozone.
De ontwikkeling van de arbeidskosten per eenheid product is sterk uiteen
gelopen. Duitsland en Oostenrijk hebben een zeer gematigde loonontwikke­
ling doorgemaakt, waardoor hun arbeidskosten per eenheid product nauwelijks
stegen. Hoewel Ierland en Griekenland een hoge productiviteitsgroei kenden,
stegen de arbeidskosten aanzienlijk sneller, waardoor ook de arbeidskosten
per eenheid product sterk toenamen. Hierdoor is de concurrentiepositie van
Duitsland en Oostenrijk verbeterd ten koste van Ierland en Griekenland.
De divergerende loonontwikkeling in de eurozone hangt nauw samen met de
inflatieverschillen. In een aantal zuidelijke EMU-listaten bestaat bijvoorbeeld
nog automatische indexering van lonen, en vertaalt de relatief hoge inflatie zich
direct in forse loonverhogingen.
De verschillen in relatieve concurrentiekracht hebben gevolgen voor de saldi
op de lopende rekening. Landen met een relatief zwakke concurrentiepositie
hebben over het algemeen een negatieve handelsbalans. De gemeenschappelijke
munt verhindert dat deze onevenwichtigheid op termijn door een wisselkoers­
depreciatie wordt opgelost. Hierdoor resteert een verlaging van de relatieve
arbeidskosten per eenheid product als belangrijkste aanpassingskanaal, hetzij via
lonen, hetzij via productiviteitsverbetering.

ESB

93(4542) 5 september 2008

529

Auteurs