column
Wiemer Salverda
Managing director van AIAS van de Universiteit van
Amsterdam
De onderkant is zonder twijfel analytisch het
meest interessante deel van de arbeidsmarkt.
Alles komt hier samen: uitkeringen, minimumloon, ontslagbescherming, onderwijs, vakbondslidmaatschap, personeelsverloop, enzovoort.
Althans in theorie, maar ook in de praktijk?
Heeft de onderkant wel zo vaak recht op ontslagbescherming of op een uitkering? Wat stelt de
bescherming van het minimumloon voor als zelfs
volgens het CPB “de rol van het wettelijk minimumloon (lijkt) te zijn uitgespeeld als effectieve
bodem voor de onderkant van het loongebouw�
Het minimumloon is nagenoeg weggevaagd. Van
1979 tot 2005 daalde het reëel met achttien
procent; zo bleef het 33 procent achter bij het
mediane uurloon, 45 procent bij de topdeciel van
de lonen. Het is te gemakkelijk dit toe te schrijven
aan uiteenlopende productiviteit. Integendeel,
de arbeidsproductiviteit steeg meer in de laagbetaalde detailhandel dan in de hoogbetaalde financiële diensten. De Nederlandse bevolking maakt
nu relatief meer laagbetaalde uren en minder
beterbetaalde uren dan aan het eind van de jaren
zeventig. Dat is een verontrustende ontwikkeling,
en het gestegen onderwijsniveau van de bevolking
zou het tegenovergestelde doen verwachten. Het
midden van de loonverdeling krimpt aanmerkelijk.
De stijgende onderkant en het dalende midden
stellen het arbeidsmarktbeleid voor fundamentele
problemen als het daar geen rekening mee houdt.
Laagbetaald werk is nu per saldo part-time: het
part-time aandeel groeide van 25 naar 70 procent. Het wordt overwegend verricht door secondaire verdieners, zoals studenten en huisvrouwen.
Beide groepen hebben een comfortabele uitgangspositie: een studiebeurs of een huishouden
waar al een inkomen is, en ze hebben alle belang
bij werken in deeltijd. Tegenover deze concurrentie staan schoolverlaters of werkzoekende uitkeringsgerechtigden voor een haast onmogelijke opgave om een bestaan uit hun baan te halen. Is de
ver-deeltijding onvermijdelijk dan moet een level
playing field gecreëerd worden als uitgangspunt
voor beleid. Bijvoorbeeld, stimuleer de onderwijs-
prestatie van de mbo’er met een diplomabonus
en geef daarna een baanstartbonus, elk 1500
euro; laat de uitkeringsgerechtigde die een halve
baan vindt met een uurloon tot dertig procent
boven het minimumloon, de helft van de uitkering
behouden; stimuleer uitzendbureaus om deeltijdbanen tot voltijd te combineren. Het Nederlandse
model is per saldo een model van lage lonen.
Alles waar het prat op gaat, wereldkampioen
deeltijdwerk of OESO-kampioen jeugdwerkgelegenheid en vrouwelijke werkgelegenheidsgroei,
komt in extreme mate samen aan de onderkant
van de arbeidsmarkt. Wie bepleit dat vrouwen
in deeltijd meer arbeidsuren gaan maken, moet
zich bewust zijn van die sterke samenhang. En
ook van de parttime-val, het marginaal belastingtarief geschapen door de arbeidskorting dat bij
uurlonen tot ver boven het minimumloon prikkelt
tot parttime werken teneinde het jaarinkomen
onder het volwassen minimumloon te houden.
Zo’n inkomen heeft maar liefst dertig procent
van alle werknemers, waarvan negentig procent
parttimers. En, waar moeten die vrouwen eigenlijk heen als het midden leegloopt? De continue
loonmatiging van het poldermodel drukt het
midden omlaag en heeft het minimumloon tot het
vergeetputje gemaakt. De winst van deeltijdbanen
onttrekt voor velen het zicht op de teleurstellende
productiviteitsontwikkeling die bij de voortgezette
matiging hoort. Onze productiviteit bleef sinds
1979 al tien procent achter bij nota bene de
Verenigde Staten, en tot veertig procent bij de
ons omringende landen. Die neerwaartse spiraal
kan worden doorbroken door in het midden te
investeren, in onderwijs en beloning. Dan komt de
rest misschien niet vanzelf, maar wel gemakkelijker. Dat dit geen utopie is, laat Denemarken zien:
een stabiel en veel lager percentage laagbetaalden, een hogere werkgelegenheidsgraad en ook
nog aanmerkelijk meer productiviteitsgroei.
Literatuur
Salverda, W., M. van Klaveren en M. van der Meer (red.)
(2008) Low-wage work in the Netherlands. New York: Russell
Sage.
ESB
april 2008
23