column
Eric van Damme
Mens, dier en economie
Moeten we dieren net zo goed behandelen als medemensen? Een vraag die dankzij de Partij voor de Dieren
bij ons steeds vaker aan de orde komt. Bij ons huidige
welvaartsniveau kunnen we ons deze discussie veroorloven. Een voorvraag is minstens zo interessant: wat
onderscheidt ons eigenlijk van dieren?
Adam Smith zag welvaart als gevolg van arbeidsverdeling, die hij op zich weer toeschreef aan onze natuurlijke geneigdheid tot ruilen: “This division of labour
(…) is not originally the effect of any human wisdom
(…). It is the necessary, though very slow and gradual
consequence of (…) the propensity to truck, barter,
and exchange one thing for another.†Adam Smith zag
juist hierin het onderscheid tussen mens en dier: “This
propensity (…) is common to all men, and to be found
in no other race of animals (…). Nobody ever saw a
dog make a fair and deliberate exchange of one bone
for another with another dog.†(The Wealth of Nations,
Boek 1, Hoofdstuk 2)
Hoe heeft Smith zo kunnen blunderen? Als ruilen
evolutionaire grondslagen heeft, zoals hij stelt, waarom
zouden dieren dit dan niet kunnen? Smith had zich er
natuurlijk ook van bewust moeten zijn dat hij uit één
voorbeeld niet mocht generaliseren naar het gehele
dierenrijk. Ongelooflijk eigenlijk: twee kapitale fouten in
één alinea. In het vervolg van de Wealth of Nations heb
ik er overigens weinig kunnen vinden.
Smith zat fout. Ook dieren handelen en ruilen, en ook
zij profiteren van de voordelen van arbeidsverdeling.
Sterker nog: de basiswetten uit de economie, zoals
eerst door Smith beschreven, zijn ook in de biologie
van toepassing.
Neem vissen. In koraalriffen worden grotere vissen
door kleine, gespecialiseerde poetservissen schoongemaakt. De ruil is duidelijk: de een zijn dood is de
ander zijn brood. De cliënten van de poetservis zijn van
twee types: trekkers en vast gevestigden. De eerste
groep heeft een grotere actieradius; zij hebben meerdere poetsstations binnen hun territorium. Gebonden
vissen zijn op een specifieke poetservis aangewezen.
De poetservis kent het verschil tussen monopolie en
concurrentie: trekkers krijgen een betere behandeling
dan gebonden vissen. Trekkers hebben een outside
option en krijgen daarom prioriteit; de wachttijd voor
trekkers is korter.
Ook apen ruilen en het vlooien van de een door de
ander is een algemeen geaccepteerd betaalmiddel.
Er wordt wat afgevlooid. Vlooien wordt gebruikt om te
betalen voor vlooien, voor bescherming, voor het recht
om een baby van een ander te mogen knuffelen, voor
toegang tot voedsel, voor sex, of voor een groot aantal
andere diensten. Ook hier gelden de wetten van vraag
en aanbod.
De babymarkt bij bavianen vormt een mooie illustratie.
Vrouwelijke apen voelen zich tot pasgeboren aapjes
aangetrokken en zijn bereid om voor het vasthouden
ervan te betalen. Moeders staan hun kleintjes echter
liever niet af omdat daar nu eenmaal bepaalde risico’s
aan verbonden zijn. Vasthouden is met afnemend
grensnut verbonden. Moeders worden gevlooid door
vrouwtjes die proberen toegang tot de kleintjes te krijgen. De schaarsteverhoudingen bepalen de uitkomst:
als baby’s schaars zijn worden moeders langer gevlooid
dan wanneer jonge apen in overvloed in de groep
aanwezig zijn.
Net als bij mensen is ook bij apen status heel belangrijk. De apensamenleving is hiërarchisch georganiseerd,
en hoe hoger iemand staat in de hiërarchie, hoe beter
zij behandeld wordt. Op een recente bijeenkomst van
het NWO-programma Evolutie en Gedrag liet Cecile
Fruteau zien dat economische macht statusverhogend
is. Binnen een groep van wilde groene meerkatten in
Zuid-Afrika werd aan een gedomineerd vrouwtje geleerd
hoe een doos met voedsel geopend kon worden. Nu het
vrouwtje producent was, steeg zij in aanzien. Ze hoefde
relatief minder te vlooien dan voorheen.
In het eerste gecontroleerde experiment in de vrije
natuur onderzocht Fruteau ook het effect van de
marktstructuur. Een tweede, gedomineerde, aap werd
hetzelfde kunstje geleerd, zodat een duopolie ontstond.
Kartelvorming werd niet waargenomen, maar de effecten van concurrentie wel. De voormalig monopolist
moest nu weer meer vlooien, maar nog steeds minder
dan wanneer zij niet kon produceren. Voor ons economen is dit alles niet zo verrassend, maar op de NWObijeenkomst vielen biologen de schellen van de ogen.
Adam Smith vergiste zich, maar in een voor economen
gunstige richting. Voor imperialistische economen ligt
nog steeds een wereld open. Een onderzoeksgroep op
Harvard onderzoekt momenteel de arbeidsverdeling
tussen planten en dieren en de welvaartsvoordelen
die daaruit voortkomen. Je moet er inderdaad niet aan
denken dat je als mens ook nog zuurstof zou moeten
produceren. Als de subprime-markt te lastig is om te
doorgronden, zijn er in de natuur nog genoeg andere
s
 ituaties waar we onze inzichten te gelde kunnen
maken.
ESB
22 februari 2008
111