Redactioneel
Albert Jolink
Hoofdredacteur ESB
a.jolink@sdu.nl
Splitsing
E
en lezing geven in Antwerpen is altijd een
genot. Ditmaal kijken de Vlaamse collegae
wat beteuterd, niet om de lezing maar
om de politieke perikelen die het land al
maanden teisteren. België weet zich sinds de laatste
verkiezingen van juni j.l. verzekerd van een politieke
en staatsrechtelijke impasse. Tijdens mijn lunch
in Antwerpen vraagt men zich openlijk af of men
morgen wakker wordt in hetzelfde land als waar ze
vanavond zullen gaan slapen.
Sinds de scheiding van België en Nederland in
1830 grijpen de discussies over splitsingen wild
om zich heen. In Nederland heeft men de laatste
tien jaar het onderwerp ‘splitsing’ voorzichtig weer
naar voren gebracht maar nu niet meer in relatie tot
België maar in relatie tot industriële sectoren zoals
de elektriciteitsindustrie. In België pakt men het
rigoureuzer aan waarbij niet een sector maar het
hele land gesplitst wordt, in Vlaanderen en Wallonië.
Dat niet iedereen het hiermee eens is blijkt wel uit
recente enquêtes: slechts een op de drie Vlamingen
gaat ervan uit dat België als eenheid blijft behouden
terwijl de Walen hopen dat het met de splitsing niet
zo ver zal komen. Als het wel tot een splitsing zal
komen weten de Walloniërs zich in ieder geval welkom in Frankrijk: uit een recente Franse peiling blijkt
dat meer dan de helft van de ondervraagden voor
het samenvoegen van Wallonië en Frankrijk is.
Tien jaar geleden heeft de Coudenberg-groep, een
Belgische denktank, al eens een kosten-batenanalyse van de splitsing van België uitgebracht
en gepubliceerd in The cost of non-Belgium. De
Coudenberg-groep kwam tot de conclusie dat het
economisch resultaat negatief zou zijn, mede door
een bestaande sterke wederzijdse afhankelijkheid
tussen de regio’s die zou komen te vervallen bij
splitsing. Maar in de afgelopen tien jaar is zowel
de eendracht als de macht wat gaan schuiven. De
Vlaamse zakentop, verenigd in de Warande-groep,
liet in 2005 al blijken sterk voor het opsplitsen van
de Belgische staatsstructuur te zijn. Sindsdien lijkt
het wachten op het moment dat het politieke wantrouwen tussen de taalgroepen zich dieper nestelt
in de economische relaties. Opvallend is dat men in
deze analyses uitgaat van de toedeling van kosten en
baten naar gelang men de balans naar de ene of de
ander kant wil laten doorslaan. Tegelijkertijd wordt
gewezen op beperkingen van het huidige federatieve
bestuursmodel: te zwaar en inefficiënt, een chaotische bevoegdheidsverdeling, niet-eenduidige besluitvorming, gebrek aan sociaal kapitaal, ondoelmatig
gebruik van federale middelen, enzovoort.
In dat opzicht is de vergelijking van de splitsing in
het bestuursmodel in België en de splitsing in de
Nederlandse (en andere Europese) elektriciteitsindustrie niet eens zo vreemd. Ook de verticaal geïntegreerde staatselektriciteitsbedrijven in Nederland
werden als log en inefficiënt, chaotisch et cetera gezien. De opsplitsing van deze bedrijven, bedoeld om
meer marktwerking in deze sector te krijgen, kan ook
beoordeeld worden aan de hand van de geschiktheid
van de governance structure met de bijbehorende
transacties. Volgens de transactiekosteneconomie
van Oliver Williamson hoort bij elk type transactie
een bijbehorende governance structure. Zo zal een
transactie met een lage specificiteit van de investeringen beter samengaan met de bestuursstructuur
waarin beperkte controle is over de transacties,
bijvoorbeeld in een markt. Daar staat tegenover dat
men bij een hoge mate van wantrouwen de transacties beter binnen de organisatie kan houden, in
een verticaal geïntegreerde organisatievorm. Bij de
gesplitste elektriciteitsindustrie zal dit neerkomen op
een combinatie van verticaal geïntegreerde onderdelen met onderdelen die marktwerking toelaten.
In de Belgische staatsorganisatie is het duidelijk dat
de huidige federatieve governance structure hoge
economische transactiekosten oplevert die mogelijk
in een andere vorm omlaag kunnen worden gebracht.
Met de huidige politieke spanningen is het zeer de
vraag of splitsing in landsdelen, met gelijkblijvende
economische relaties, de transactiekosten zullen
verlagen. Volgens het bovenstaand economisch
beginsel zou eerder gepleit moeten worden voor het
internaliseren van de transacties in een nog hechtere
eenheid dan de federatieve eenheid zodat de transactiekosten op die wijze kunnen worden verlaagd. Als
we Avinash Dixit zouden volgen in zijn transaction
cost politics, zou de discussie over Vlaanderen vs
Wallonië wel eens anders kunnen uitpakken dan een
eenvoudige kosten-batenanalyse waar sommigen de
argumenten nu vandaan halen. Helaas laat niet elk
proces zich leiden door economische beginselen,
zoals mijn gastheer luchtig verwoordde na afloop
van de lezing in Antwerpen, en zich half mijmerend
afvroeg: “Ik ben benieuwd of de tanks al door de
straat rijden.â€
ESB
30 november 2007
707