statistiek
Economie en Samenleving
Recordaantal vacatures in 2006
In 2006 zijn 1,045 miljoen vacatures ontstaan. Dit is een record. Het aantal
vervulde vacatures bedroeg 994 duizend. Bijzonder is dat het aantal vacatures
bij kleine bedrijven minder snel toenam dan bij de grotere bedrijven.
Tijdens het dieptepunt in 2003 waren er gemiddeld 32.000 openstaande
vacatures bij bedrijven met minder dan 10 werknemers. Dit komt overeen
met 29% van het totaal aantal vacatures. Doordat in 2004 en 2005 het aantal vacatures bij kleine bedrijven sterker steeg dan bij middelgrote en grote
bedrijven, nam het aandeel van de vacatures bij kleine bedrijven in het totaal
aantal vacatures toe. Het ging om respectievelijk 34 en 36%. In 2006 is een
kentering opgetreden. Het aantal vacatures bij kleine bedrijven steeg dat jaar
minder sterk dan dat bij de andere bedrijven. Hierdoor daalde het aandeel
van kleine bedrijven tot 32%. In 2006 stond 38% van de vacatures open bij
grote bedrijven. Tussen 2003 en 2005 was het aandeel van grote bedrijven
nog gedaald van 43 naar 36%. In de periode 2003–2006 steeg het aandeel
van middelgrote bedrijven gestaag van 28 tot 30%. Met het aantal openstaande vacatures en het aantal vervulde vacatures in een periode kan een
schatting worden gemaakt van de gemiddelde duur dat een vacature openstaat. In 2003 stonden vacatures gemiddeld 59 dagen open. Er moet naar
1998 worden teruggegaan om een dergelijk korte duur te vinden. In de jaren
2004–2006 liep de gemiddelde periode dat een vacature open stond weer
op tot 72 dagen. Bij de middelgrote bedrijven nam de duur toe van 53 dagen
tot 72 dagen, bij grote bedrijven van 65 tot 80 dagen. De vacatureduur
bij kleine bedrijven varieerde tussen de 60 en 63 dagen. In de beschreven
periode komt de gemiddelde periode dat een vacature open stond bij grote
bedrijven steeds uit boven die bij kleine en middelgrote bedrijven. Mogelijk
Jeremy Weidum (CBS)
hangt dit samen met langduriger procedures bij
grote organisaties.
Duur vacatures in dagen
in dagen
85
80
75
70
65
60
55
50
1998 1999
400
ESB 29
juni 2007
Dirk van der Wal (divisie Statistiek &
Informatie DNB)
Rentes op nieuwe contracten van vast en eenvoudig
opneembaar spaargeld huishoudens.
4,00
3,50
3,00
2,50
% 2,00
1,50
1,00
0,50
0,00
20
0
20 5-0
0 9
20 5-1
0 0
20 5-1
05 1
20 -1
0 2
20 6-0
0 1
20 6-0
0 2
20 6-0
0 3
20 6-0
0 4
20 6-0
0 5
20 6-0
0 6
20 6-0
0 7
20 6-0
0 8
20 6-0
0 9
20 6-1
0 0
20 6-1
06 1
20 -1
0 2
20 7-0
0 1
20 7-0
0 2
20 70
07 3
04
Huishoudens die sparen willen graag een zo hoog mogelijke rente waarbij het
spaargeld snel en zonder kosten opneembaar is. Banken daarentegen zoeken
liever goedkope financiering voor een zo lang mogelijke termijn. Om deze uiteenlopende voorkeuren met elkaar te verenigen, hebben banken uiteenlopende
spaarproducten ontwikkeld. De twee belangrijkste zijn eenvoudig opneembare
spaargelden met variabele rente (waaronder internetrekeningen) en meerjarige
deposito’s met een vaste rente. Het eerste wordt wel kort spaargeld en het
laatste ook wel lang spaargeld genoemd. De belangrijkste trend van de afgelopen anderhalf jaar is de geleidelijke stijging van de rentevergoeding op dit
langere spaargeld met ruim 1,4%. Deze stijging volgt de tariefsverhogingen
door de ECB sinds december 2005 (figuur). Opvallend genoeg hebben de
banken de rente op de veel omvangrijkere korte spaardeposito’s in die periode
maar met 0,2% verhoogd. Voorafgaand aan de eind 2005 ingezette monetaire
verkrapping presteerde kort spaargeld van huishoudens niet alleen beter qua
liquiditeit maar ook wat rendement betreft. Sinds de tariefsstijgingen van de
ECB hebben banken de rente op langer spaargeld verhoogd, onder meer om te
blijven concurreren met andere beleggingsmogelijkheden in het huidige zonnige beursklimaat. Door bovendien een vaste rente met hun spaarders af te
spreken proberen zij het risico op verdere rentestijging van hun creditgelden
te beheersen. Voorts kunnen banken ook meer rente op lang spaargeld bieden
door de eveneens gestegen debettarieven (hypotheken, bedrijfskrediet). Al met
al is het renteverschil tussen lange en korte deposito’s opgelopen van –0,1%
in september 2005 tot 1,1% in april 2007. Daarmee is de rentestructuur voor
spaargeld zich weer aan het normaliseren: langere rentevaste looptijden kennen een hoger tarief. Dit groeiend rente-écart beïnvloedt ook de inleg van mid-
2005 2006
Bron: CBS
Monetaire Zaken
Rente op lang spaargeld stijgt
2000 2001 2002 2003 2004
Kleine bedrijven
Middelgrote bedrijven
Grote bedrijven
Deposito’s met vaste looptijd t/m 1 jaar
Deposito’s met opzegtermijn t/m 3 maanden
ECB-rente (minimale inschrijvingsrente)
Bron: DNB
delen omdat meer en meer spaarders bereid zijn
om enige liquiditeit op te geven ten gunste van een
hogere rentevergoeding. Zo steeg de maandelijkse
inleg van vaste deposito’s met een langere looptijd
van gemiddeld 2 miljard tot gemiddeld ruim 5 miljard euro in de eerste vier maanden van 2007. Voor
een belangrijk deel ging deze toestroom naar vaste
deposito’s ten koste van het minder rente opbrengende eenvoudig opneembaar spaargeld.
Financiële Markten
Bas ter Weel (AFM)
Activistische hedgefondsen in Europa
Het aantal in Europa actieve hedgefondsen is in de
periode 2000–2006 gegroeid van ongeveer 250 naar
bijna 1500. Een belangrijk kenmerk van de huidige
hedgefondsstrategie is dat absolute rendementen worden nagestreefd in plaats van de gebruikelijke marges.
Ook wordt de traditionele strategie van het afdekken
Activistische hedgefondsen in Europa (2000=1)
1,4
Relatief kapitaal
Relatief aantal
Relatief rendement
1,2
1
0,8
0,6
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: AFM-berekening op basis van de EuroHedge Database
van HedgeFund Intelligence
van posities steeds minder gebruikt en wordt meer risico genomen bij investeringen.
In de afgelopen tijd was vooral in Nederland, maar ook in andere Europese landen,
veel aandacht voor een bepaalde groep hedgefondsen: activistische hedgefondsen.
Deze fondsen nemen posities in beursgenoteerde ondernemingen en proberen deze
te dwingen strategieën te wijzigen of delen van de onderneming te verkopen. Het
lijkt erop dat deze groep, die voor onrust heeft gezorgd bij bedrijven zoals Stork,
ABN AMRO en VNU, in verschillende discussies als maatgevend voor de sector
wordt gezien. De definitie van activistische hedgefondsen is gebaseerd op daadwerkelijk activistisch handelen in het verleden of op basis van de zelf beschreven strategie in de EuroHedge Database van HedgeFund Intelligence. Volgens deze definitie
is slechts 1,8% van de totale populatie die actief is in Europa aan te merken als
activistisch op basis van strategie of handelen. Wanneer naar de gemiddelde omvang
van de activistische hedgefondsen wordt gekeken dan beheren zij in 2006 ongeveer 1,5 miljard dollar (assets under management) tegenover een gemiddelde van
ongeveer 500 miljoen dollar voor hedgefondsen met andere strategieën. In totaal
beheren de activistische hedgefondsen ongeveer 10% van het totale kapitaal dat
wordt beheerd door hedgefondsen in 2006. Wanneer de ontwikkeling van activistische hedgefondsen, actief in Europa, in de periode 2000–2006 wordt bekeken, dan
blijkt dat het relatieve aantal vanaf 2004 groeit. Het beheerde kapitaal neemt eerst
toe en sinds 2004 af. Het gemiddelde beheerde kapitaal van activistische hedgefondsen daalt dus vanaf 2004. Rendementen laten een consistente trend zien. Na
de daling tot 2004 volgt herstel en sinds 2005 zijn de maandelijkse relatieve rendementen van activistische hedgefondsen weer hoger dan in 2000. Het lijkt er dus op
dat activistische hedgefondsen in de afgelopen drie jaren (na de slechte beursjaren)
tegelijkertijd hun relatieve kapitaal hebben verlaagd en rendementen sterk hebben
weten te verhogen, ook ten opzichte van de niet-activistische hedgefondsen.
Arbeidsmarkt
Inder Ahluwalia en Peter Kee (CBS)
In- en uitstroom van banen van werknemers en
conjunctuur
2,5
4000
2
3800
1,5
3600
1
3400
0,5
3200
3000
2001
2002
2003
2004
% mutatie BBP-volume
aantal banen (×1000)
4200
0
Instroom van banen van werknemers
Uitstroom van banen van werknemers
BBP
Bron: CBS
Stromen op de arbeidsmarkt
In 2004 bedroeg het gemiddelde aantal banen van
werknemers 7,5 miljoen, de instroom was 3,30
miljoen banen, de uitstroom 3,33 miljoen. De dynamiekcijfers voor 2004 betekenden een voortzetting
van de dalende trend in de omvang van de stromen
in de jaren 2001–2003, toen er sprake was van een
slechte conjuncturele situatie. Onder invloed van de
conjuncturele opleving in 2004 vlakt die daling duidelijk af. Er is een relatie tussen arbeidsmarktdynamiek en conjunctuur. Een laagconjunctuur betekent
onder meer dat nieuwkomers op de arbeidsmarkt minder snel een baan vinden
en werknemers minder vaak van baan wisselen.
De uitzendbranche was verantwoordelijk voor ruim 25% van zowel de in- als
uitstroom van banen. Omvangrijke stromen vonden ook plaats bij de handel, de
zakelijke dienstverlening (exclusief uitzendwerk), de gezondheids- en welzijnszorg en de horeca. Gerelateerd aan het aantal banen in de bedrijfstak waren, na
het uitzendwezen, de landbouw en de horeca het meest dynamisch. Dit was het
gevolg van de veel voorkomende seizoenarbeid.
De overheid (exclusief onderwijs) was de minst dynamische bedrijfstak, gevolgd door
de industrie, het onderwijs en de bouw. Deze uitkomsten zijn beïnvloed door het feit
dat functiewisselingen binnen een bedrijf niet worden meegerekend. Interne mobiliteit speelt juist bij grote werkgevers als de overheid een belangrijke rol.
Iets meer dan de helft van de totale in- en uitstroom per jaar had betrekking op
de werknemersbanen van mannen. Rekening houdend met het verschil in aantal banen, was het arbeidsmarktgedrag van vrouwen iets dynamischer dan dat
van mannen: de stromen van banen van vrouwelijke werknemers waren groter.
Hoewel steeds meer vrouwen blijven werken als ze moeder worden, speelt een
tijdelijke loopbaanonderbreking na de geboorte waarschijnlijk toch een rol.
ESB 29
juni 2007
401