Ga direct naar de content

De vijfde van Kondratieff

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 1 2000

De vijfde van Kondratieff
Aute ur(s ):
Kleinknecht, A.H. (auteur)
Hoogleraar economie van innovatie, TU Delft.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4245, pagina 171, 3 maart 2000 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):

Volgens de ‘Nieuwe Economen’ zijn we in een gouden tijdperk beland waarin computertechnologie, telecommunicatie, biotechnologie,
nanotechnologie en alternatieve energiebronnen voor een structureel hoge en duurzame groei zorgen. Ik zet ‘Nieuwe Economie’
tussen aanhalingstekens, want of er inderdaad nieuwe wetten gelden is een open vraag voor verder onderzoek. Ikzelf geloof niet dat wat
er nu gebeurt echt nieuw is. Historisch geïnteresseerde economen kennen de theorie van de lange golf van Kondratieff. Volgens deze
theorie bestaat er niet alleen een zes- tot tienjarige ‘klassieke’ conjunctuurcyclus, maar zijn er ook langere ‘magere’ en ‘vette’
perioden van telkens 18 tot 25 jaar. De karakteristieke variatie in het ritme van de economische groei articuleert zich door de
klassieke conjunctuurcyclus heen: in de ‘vette’ perioden van Kondratieff zijn de opgaande perioden van de klassieke cyclus langer en
zijn de recessies milder en korter; in de ‘magere’ periode geldt het omgekeerde.
De lange golf was altijd omstreden. Schumpeter heeft in zijn klassieker Business Cycles van 1939 het idee geopperd dat de lange golf te
maken heeft met het gelijktijdig optreden van baanbrekende innovaties. Kuznets heeft Schumpeter fel bekritiseerd en erop gewezen dat
Schumpeter theorie noch empirische bewijzen voor zijn stelling had geleverd 1. Intussen zijn we een stap verder. Er zijn empirische
aanwijzingen dat Schumpeters hypothese van de bundeling van belangrijke innovaties klopt 2. In een notendop kan men de theorie
erachter als volgt samenvatten: in de ‘magere’ periode van Kondratieff wordt het voor ondernemingen onaantrekkelijk om te blijven
investeren in bestaande productlijnen waar men in toenemende mate last heeft van overcapaciteit, concurrentiedruk en dalende marges.
De alternatieve kosten van het omschakelen naar ‘neue Kombinationen’, naar fundamenteel nieuwe productlijnen of productieprocessen,
dalen. Aldus een verklaring voor de concentratie van baanbrekende innovaties gedurende de ‘magere’ Kondratieff periode.
Volgens het schema van de Kondratieffgolf waren er in de laatste tweehonderd jaar vier golven, met opgaande lijnen in de volgende
perioden: 1780/90 – 1810/17, 1844/51-1870/75, 1890/96-1914/20 en 1939/48-1970/75. Daartussen liggen de magere perioden. Elk van de vette
perioden is gekenmerkt door de explosieve groei van enkele nieuwe basistechnologieën en de bijbehorende infrastructuur: de
textielindustrie, waterkracht, havens, kanalen en straten in de eerste Kondratieff, spoorwegnetten, stoomschepen, gasverlichting en de
telegraaf in de tweede, en elektrotechniek, automobielen en chemie in de derde Kondratieff. De naoorlogse golf werd gekenmerkt door de
snelle verspreiding van een reeks duurzame huishoudelijke consumptiegoederen.
De economische hoofdstroom is weinig begaan met dergelijke grote (nogal speculatief aandoende) historische ontwerpen, hetgeen haar
soms aardig parten speelt. In de jaren zeventig, noch in de jaren negentig waren de modelbouwers van het Centraal Planbureau zich
ervan bewust dat ze op het breukvlak van de Kondratieffgolf zaten. In de jaren zeventig had men de omslag naar een magere
Kondratieffperiode niet in de gaten en voorspelde men stelselmatig te optimistisch. Tegenwoordig neemt men de omslag naar een vette
periode niet waar en onderschatten de macromodellen stelselmatig de groei van de jaren negentig. Werd Den Uyl murw van de
tegenvallers, Kok werd tot nu toe alleen door meevallers geplaagd.
Ook zij die sceptisch staan ten aanzien van de Kondratieffgolf zouden eens kunnen stilstaan bij de vraag waar ze zoal de mist in gaan
indien ze de theorie verwerpen, terwijl die mogelijk wel klopt. De ‘goede’ jaren vijftig en zestig werden dikwijls toegeschreven aan
succesvol Keynesiaans beleid. Toen het in de jaren zeventig en tachtig minder ging, ondanks pogingen (zoals in Frankrijk) om met fiscaal
beleid tegen te sturen, was dit het bewijs dat vraagtheorie niet (meer) deugde. Mogelijk heeft het blijkbare ‘succes’ en ‘falen’ van
Keynesiaans beleid echter relatief weinig met fiscaal beleid te maken en relatief veel met een onderliggend ‘Schumpeteriaans’
innovatieritme dat men niet in de gaten had, gewoon omdat men geen innovatieonderzoek deed.
De ‘Nieuwe Economen’ hebben een reëel punt: het in de jaren tachtig geïnitieerde cluster van nieuwe, snelgroeiende technologieën heeft
intussen kwantitatief een zodanige omvang bereikt dat het de hele economie naar een hoger groeipad kan trekken. Echter, de historische
ervaring leert dat dit niet eeuwig doorgaat en dat tussentijdse recessies erbij horen. Als we het schema van Kondratieff naïef doortrekken
zouden we verwachten dat de ICT-boom rond 2015-20 is uitgeraasd en dat dan weer een magere periode te wachten staat. Rond die tijd
slaat dan overigens ook de vergrijzing toe. Dit heeft implicaties voor de discussie over de staatsschuld, maar ook voor de noodzaak om
op tijd te investeren in menselijk kapitaal en in de kwaliteit van de economie, teneinde goed bewapend te zijn voor de uitdagingen van de
vijfde Kondratieff

1 S. Kuznets, Schumpeter’s business cycles, American Economic Review, 1940, blz. 157-166.

2 Zie A. Kleinknecht, Are there Schumpeterian waves of innovation?, Cambridge Journal of Economics , 1990, blz. 81-92.

Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur