De blik vooruit
Aute ur(s ):
Jonkhoff, W. (auteur)
Reitsma, A.M.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4237, pagina 1, 7 januari 2000 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Een nieuw jaar nodigt uit tot een vooruitblik. Een decennium geleden wijdde esb een volledige aflevering aan toekomstverwachtingen.
Van de toen gepubliceerde verwachtingen was er één gewijd aan de toekomst van de Europese Gemeenschap 1. Omdat dit thema naar
onze verwachting de komende tien jaar nog prominent op de agenda zal staan en een deel van de kolommen van esb zal vullen, is het
aardig om te bezien wat er van de toenmalige verwachtingen terecht is gekomen en hoe we deze verwachtingen kunnen doortrekken voor
de komende tien jaar.
Tien jaar geleden onderscheidde Molle drie motieven voor integratie: versnellen van de economische groei door specialisatie tussen de
lidstaten, bevorderen van vrede, en verankering van democratische regeringsstelsels. Landen als Oostenrijk, Zweden en Noorwegen
zouden binnen tien jaar om economische redenen zouden participeren; zij zouden immers in staat zijn zonder al te veel aanpassingen aan
de voorwaarden voor de interne markt en voor een monetaire unie te voldoen. Voor wat betreft Oostenrijk en Zweden heeft hij daarin zijn
gelijk gekregen, ook al heeft Zweden in 1997 besloten niet aan de euro mee te doen. Een van zijn andere, accuraat gebleken
voorspellingen was dat de EMU begin van dit millenium een feit zou zijn. Echt spannend wordt het wanneer we de toenmalige
voorspellingen ten aanzien van de uitbreiding van de EU met Midden- en Oost-Europa onder de loupe nemen.
Centraal- en Oost-Europese landen zouden, aldus Molle, op grond van alle drie de genoemde motieven toetreden. Door de tijd die nodig
was om hun economieën te saneren, zou toetreding pas na 2000 aan de orde zijn. Ook deze voorspelling is uitgekomen. Momenteel wordt
met vijf Midden-Europese landen reeds gesproken over toetreding en zullen met nog vier van deze landen gesprekken gaan
plaatsvinden.
Door de crisis in Kosovo is dit proces aanmerkelijk versneld. Zij bracht het belang van de motieven bevordering van vrede en
verankering van democratische regeringsstelsels prominent aan het licht.
Anders ligt het mogelijk met het economische motief, groeiversnelling door specialisatie. Twee factoren zijn daarop van invloed:
enerzijds de weerstanden die voortvloeien uit gevestigde belangen van huidige lidstaten en de reallocatie van financiële steun die door
toetreding van Midden-Europese landen nodig zou zijn; anderzijds ontwikkelingen in de informatietechnologie.
Midden-Europa beschikt over een schat aan landbouwareaal. Productie kan daar relatief goedkoop plaatsvinden maar is in technisch
opzicht achtergebleven. Dit leidt tot herallocatie van landbouwfondsen die echter op sterke protesten zal stuiten van met name Zuidelijke
lidstaten. Zij zijn nu immers netto-ontvangers van deze gelden 2. Om groei door specialisatie op dit gebied te bereiken zullen nog heel wat
hindernissen genomen moeten worden.
De andere factor die in de weg kan staan, is de dreiging van afnemende convergentie tussen de huidige lidstaten en de nieuwe
toetreders, door ontwikkelingen in de informatietechnologie en een achtergebleven fysieke infrastructuur in Midden-Europese landen.
Wat is op het gebied van informatietechnologie te verwachten? Mathew Symons stelt in The Economist dat IT-investeringen er
traditioneel op gericht waren ondernemingen in isolatie efficiënter te maken. In de toekomst zullen efficiëntiewinsten zich via nieuwe
distributiestructuren ook vertalen naar andere bedrijven en afnemers. Bedrijven zullen zich volledig gaan heroriënteren op hun taken 3.
Peter Drucker voorziet in de zelfde aflevering een fundamentele verschuiving voor bedrijven: niet de prijzen en de specifieke
professionaliteit bepalen welk bedrijf door een consument of ander bedrijf wordt uitverkoren als (toe)leverancier, maar de mogelijkheid
om waar ook ter wereld een netwerk van afleverende- en serviceverlenende bedrijven voor haar product te vinden.
Het is de vraag in hoeverre de landen waarmee nu over toetreding gesproken wordt, in dit opzicht zullen kunnen meekomen met hun
toekomstige partners. Niet alleen kan een achtergebleven toegang tot internet in dit stadium een gevoelige slag toebrengen, ook is
twijfelachtig of de betrokken landen tijdig zullen beschikken over een economische infrastructuur om de hierboven bedoelde, door
informatietechnologie ontstane groeimogelijkheden voldoende te benutten.
Dat geldt eens te meer indien producenten en consumenten door het ontstaan van een wereldwijde internet-markt minder aangewezen
zijn op gespecialiseerde partners in het huidige Midden-Europa.
Hierdoor is denkbaar dat specialisatie niet volledig is door te voeren, of dat zij tot een zodanige verdeling van arbeid leidt dat de
groeiniveaus blijvend teveel uiteenlopen. Zo kan mogelijk een EU onstaan die niet alleen meerdere soorten lidmaatschappen kent, maar
ook een EU met zodanig verschillende snelheden dat het volledig lidmaatschap op lange termijn een zich verwijderend perspectief wordt.
1 W.T.M. Molle, De Europese Gemeenschap in 2000, ESB, 20 december 1989, blz. 1271-1273.
2 Zie: Europese grensverlegging; scenario’s voor Midden-en Oost Europa tot 2010, CPB, 1999, blz.16-17.
3 The world in 2000, The Economist Publications, december 1999.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)