Ga direct naar de content

Experiment open bestel gedoemd te mislukken

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 15 2006

Het experiment met een open bestel beoogt meer
concurrentie in het hoger onderwijs te introduceren.
De experimentele opzet bevat echter teveel haken en
ogen om onderbouwde conclusies te trekken. Meer
concurrentie, verlaging van de toetredingsbarrières
en de bijbehorende rem op de schaalvergroting moet
nadrukkelijk hoog op de onderwijsagenda blijven
staan in de volgende kabinetsperiode.

D

Bas Jacobs
Universitair docent
aan de economische
faculteiten van de Universiteit van Tilburg,
en de Universiteit van
Amsterdam.

e voormalige staatssecretaris Rutte
van onderwijs heeft een betrekkelijk
revolutionaire ommezwaai in het
denken over marktwerking in het
Hoger Onderwijs (HO) weten te bewerkstelligen. De kamer heeft recentelijk ingestemd
met zijn plannen om op bescheiden schaal te
experimenteren met een opener bestel (zie
ook Rutte, 2005). Een open bestel is gelijk
speelveld in het hoger onderwijs (HO) waarbij
ook private aanbieders in aanmerking komen
voor publieke bekostiging. Om te toetsen of
een open bestel wenselijk is heeft de kamer
ingestemd met een tweetal experimenten:
• Een experiment voor alle typen ho-opleidingen, hierin kunnen alleen aanbieders participeren die nog niet bekostigd worden;
• Een experiment voor opleidingen small
business en retail management. In dit experiment mogen ook bestaande aanbieders
participeren
De evaluatie van deze experimenten zal
bepalen of in de toekomst een opener bestel
mogelijk kan worden gemaakt. Daartoe is de
Commissie Experimenten Open Bestel in het
leven geroepen.

Open bestel
Waarom zou de Nederlandse overheid moeten streven naar een open bestel? Door ook

publieke bekostiging te gunnen aan private
aanbieders ontstaat er een gelijk speelveld
(level playing field) en kan er door mogelijke
toetreding van private hoger onderwijsinstellingen (HOI’en) meer concurrentie komen. Meer
toetreding/concurrentie is geen doel maar
middel om prijs-kwaliteit en de variëteit in het
hoger onderwijs te vergroten. Concurrentie/
toetreding is een incentive-mechanisme. Meer
prikkels zijn wenselijk omdat de prikkels in het
HO zwak zijn door schaalvergrotingen en dereguleringsoperaties (denk aan de ‘lump-sum’
bekostiging). Fusies en overnames hebben
de monopolie- en kartelvorming in het hoger
onderwijs versterkt. Het huidige overheidsinstrumentarium, dat met name vormgegeven is
via de bekostigingsstructuur, is second-best
want het gaat gepaard met veel ongewenste
neveneffecten: diploma-inflatie, stijgende
overheadkosten, tanende kwaliteit en gebrekkige diversiteit (zie ook Jacobs en Van der
Ploeg, 2006).

Voorwaarden gelijk speelveld
Een gelijk speelveld in het hoger onderwijs
moet voldoen aan een aantal randvoorwaarden (CPB, 2004; IBO, 2004). Ten eerste, er
moeten gelijke spelregels voor alle partijen,
publiek en privaat, zijn. Kartels en monopolies mogen niet worden getolereerd en de
mededingingsautoriteiten dienen toezicht te
houden op de eerlijke marktverhoudingen en
moeten misbruik van marktmacht afstraffen.
Ook kruissubsidies zijn in beginsel onwenselijk omdat deze marktpartijen in staat stellen
om beneden de kostprijs aan te bieden om
potentiële toetreders te weren. Ten tweede,
de macro-doelmatigheidstoets verdraagt zich
niet met eerlijke concurrentie. Via de macrodoelmatigheidstoets wordt het maatschappelijk nut getoetst van nieuwe opleidingen.

ESB

december 2006

53

hoger onderwijs

Experiment open bestel
gedoemd te mislukken

In de praktijk betekent dit dat als een bepaalde opleiding reeds wordt
aangeboden, nieuwe soortgelijke opleidingen niet in aanmerking
komen voor publieke bekostiging om verspilling van publiek geld te
voorkomen. Aldus zien de bestaande aanbieders hun markten goed
afgeschermd voor potentiële toetreders. Ten derde, informatie en
transparantie zijn cruciaal. Gebrekkige informatie bij de studenten
leidt tot vergelijkbare effecten als kartel- en monopolievorming: de
aanbieders hebben prikkels om beneden het maatschappelijk gewenste (of optimale) niveau aan te bieden. Daarom is een zekere vorm
van kwaliteitsbewaking noodzakelijk in de vorm van minimumeisen
aan nieuwkomers. Ten vierde, de toegankelijkheid dient geregeld te
zijn via een (sociaal) leenstelsel. Bij gebrekkige toegankelijkheid leidt
het marktmechanisme niet tot selectie op academische capaciteiten
(die tot uitdrukking komen in de bereidheid om voor een bepaalde
opleiding te betalen) maar op (ouderlijk) inkomen en mogelijk andere
sociaal onwenselijke kenmerken. Dit geldt overigens alleen voor zover
er sprake is van collegegelddifferentiatie en selectie. Ten vijfde, voor
het goed functioneren van een open bestel is een ‘betrouwbare overheid’ noodzaak. Alle partijen, publiek en privaat, moeten heldere en
consistente spelregels hebben. Politieke en beleidsonzekerheid leidt a
priori tot gebrekkiger marktwerking.

Uniforme collegegelden, geen selectie
Indien aan de geschetste ideale marktcondities is voldaan dan zijn de
effecten van een open bestel bij uniforme publieke instellingsbijdragen,
afwezigheid van collegegelddifferentiatie en geen selectie aan de poort:
• meer concurrentieprikkels/toetreding,
• hogere prijs-kwaliteitverhouding,
• verdwijnen kruissubsidies: niet renderende opleidingen overleven
niet,
• meer variëteit alleen in kwalitatief gelijkwaardige opleidingen,
• beter afstemming tussen vraag en aanbod.
Dit is de benchmark die relevant is voor de voorgestelde experimenten
omdat deze geen collegegelddifferentiatie en selectie toestaan. De
uitkomsten van een meer open bestel vertalen zich in twee sleutelvariabelen: hogere gemiddelde kwaliteit en meer variëteit in kwalitatief
gelijkwaardige opleidingen. Een hogere doelmatigheid leidt bij vaste
collegegelden en overheidsbijdragen automatisch tot een hogere kwaliteit omdat instellingen niet op prijs maar op kwaliteit concurreren.
Een meer open bestel leidt bij vaste collegegelden en de afwezigheid
van selectie niet tot meer, maar ook niet tot minder toegankelijkheid
omdat de financiële randvoorwaarden voor deelname aan het een
experimentele aanbieder identiek zijn aan die van een gewone hoger
onderwijsinstelling.
Een kritische kanttekening kan worden geplaatst bij de vraag of een
opener bestel bij vaste prijzen en uniforme bekostigingsstructuur wel
leidt tot een grote welvaartswinst door meer variëteit. In de huidige
structuur van het HO bestaat er reeds een groot aantal studierichtingen
van kwalitatief vergelijkbare niveaus. Meer studies van vergelijkbare

54

ESB

december 2006

kwaliteit bij de huidige reeds grote variëteit zal
daarom zeer bescheiden positieve welvaartseffecten hebben.

Collegegelddifferentiatie en selectie
Indien er wel collegegelddifferentiatie en selectie wordt toegestaan, en er wederom sprake
is van ideale marktomstandigheden, leidt een
open bestel tot:
• bovenstaande effecten, plus
• meer variatie in kwalitatief hoogwaardiger
en laagwaardiger opleidingen,
• betere afstemmingtussen vraag en aanbod
door meer diversiteit in kwaliteit.
Een open bestel met collegegelddifferentiatie kan dus een gat in de markt vullen. Bij
de huidige bekostigingsstructuur is er geen
aanbod van hoogwaardige, dus dure opleidingen omdat hogere collegegelden niet kunnen
worden gevraagd en publieke bekostiging geplafonneerd is. Hier kunnen naar mijn opvatting grote welvaartswinsten worden geboekt
door meer differentiatie.
Overigens speelt bij deze open bestelvariant
wél de toegankelijkheidsvraag. De overheid
dient het mogelijk te maken dat potentiële
studenten uit minder draagkrachtige milieus
wel kunnen studeren aan de duurste opleidingen door middel van een leenstelsel. Het
invoeren van collegegelddifferentiatie en
selectie bij een opener bestel is niet bevorderlijk voor de toegankelijkheid zonder wijziging van de studiefinanciering. Zie voor een
uitgebreide bespreking ook Jacobs en Van der
Ploeg (2006).

Problemen met de
experimentele opzet
In de huidige vormgeving van de experimenten is niet duidelijk welke doelen worden
nagestreefd en duidelijke hypotheses ontbreken. De relevante variabelen zijn: kwaliteit en diversiteit, zoals hierboven betoogd.
Doelmatigheid is bij vaste prijzen equivalent
aan kwaliteit. Bij vrije mededinging onder
vaste prijzen concurreren hoger onderwijsinstellingen namelijk op de prijs-kwaliteit
verhouding. Toegankelijkheidsvraagstukken
spelen geen rol omdat voor zowel de oude als
de nieuwe opleidingen dezelfde studiefinan-

ciering en collegegelden van toepassing zijn.
Als een opener bestel leidt tot veranderingen
in het studentengedrag (‘regionale verdunning’, ‘segregatie’) dan heeft dat niet in eerste
instantie met gebrekkiger toegankelijkheid
te maken. Deze effecten zijn gedreven door
grotere diversiteit die beter aansluit bij regionale behoeften. Segregatie en selectie op
sociaal-economische kenmerken treedt ook in
het huidige stelsel op. Economisch onderzoek
laat zien dat de keuze om te gaan studeren
voor het belangrijkste deel wordt bepaald door
familieomgeving, academische capaciteiten,
inzet en aanleg en culturele factoren (Cunha et
al.,2005). Het is onjuist om eventuele veranderingen in studiekeuzegedrag te interpreteren
als een vermindering van de toegankelijkheid
als die veranderingen gedreven zijn door verschillen in preferenties, capaciteiten, inzet en
aanleg van mensen welke positief correleren
met sociaal-economische variabelen.
Het meten van kwaliteit en diversiteit is niet
zonder problemen. Welke criteria moeten
worden aangelegd voor kwaliteit? In de opzet
van het experiment wordt gesproken over
accreditatie door het Nederlands-Vlaams
Accreditatie Orgaan. Dit geeft vermoedelijk te
weinig houvast. In beginsel zou de kwaliteit
van bepaalde opleidingen in de arbeidsmarktwaarde van de afgestudeerden moeten neerslaan. Afgestudeerden van betere opleidingen
verdienen meer en zijn minder werkloos. In
principe is dit goed te meten, maar hier spelen
wel selectieproblemen, zie hieronder.
Hoe meten we diversiteit? Meer concurrentie
kan leiden tot het verdwijnen van studies die
een te lage kwaliteit hebben (bijvoorbeeld
omdat de Hoger Onderwijs instellingen niet
efficiënt zijn). Het aantal verschillende studies
is daarom niet zonder meer een juiste benadering voor de variëteit als er van een grote mate
van ondoelmatigheid in de onderwijssector
sprake is. Een werkbare operationalisering van
diversiteit ontbreekt tot op heden.
Vrij fundamenteel is dat er geen willekeurige
toewijzing van deelname aan het experiment
is zowel bij studenten als instellingen. Dit
vertekent de uitkomsten van het experiment
door selectie-effecten op niet-waargenomen
kenmerken. Als studenten van nieuwe oplei

dingen worden vergeleken met die van oude opleidingen na afloop van
het experiment dan kunnen de verschillen tussen studenten veroorzaakt
zijn door andere factoren dan het experiment. Als bijvoorbeeld risicomijdende studenten alleen naar de oude opleidingen gaan dan kan je
a priori worden verwacht dat deze studenten later minder verdienen
omdat ze zich ook selecteren in banen met minder risico en lagere
verdiensten (Jacobs et al., 2006). Verschillen tussen studenten op de
oude en nieuwe opleidingen kunnen dan niet worden toegeschreven
aan de opleidingen. Selectie kan ook optreden op talent, voorkeuren
en studie-inzet. De kamer heeft hier het IBO (2004) en CPB (2004)
niet gevolgd door aselecte toewijzing van studenten mogelijk te maken.
Overigens kan een eventuele capaciteitsfixus wel worden gebruikt om
een controlegroep van studenten te maken die zijn uitgeloot.
Vergelijkbare effecten treden op bij de niet-random toewijzing van
deelname bij de aanbieders. De toewijzing van de deelname aan het
experiment is een beauty contest. De commissie moet de aanbieders
selecteren die mee willen doen. Ook hier zijn er niet-waargenomen
kenmerken van aanbieders die de uitkomsten vertekenen. Potentiële
aanbieders die kunnen terugvallen op hoge kruissubsidies uit nevenactiviteiten zullen zich eerder aanbieden dan aanbieders zonder veel
startvermogen. De laatsten zullen direct worden weggeconcurreerd
doordat er onder de kostprijs wordt aangeboden om de concurrentie uit
te schakelen. Aanbieders uit het ‘topsegment’ (bijvoorbeeld Harvard)
zullen zich bij vaste bekostigingscriteria sowieso niet aanmelden. Als de
kwaliteit van de nieuwe opleidingen moeilijk verifieerbaar is, dan zullen
er mogelijk meer kwalitatief laagwaardiger opleidingen zich aanmelden
voor het experiment.
Op een dieper liggend niveau kan men zich afvragen of een echte
experimentele opzet om de effecten van een open bestel te toetsen wel
goed mogelijk is. Zo niet dan moet worden geaccepteerd dat voorkomen
van selectie op niet-waargenomen kenmerken van zowel deelnemers als
aanbieders niet mogelijk is. Des te belangrijker is het vervolgens dat
wel aan de randvoorwaarden voor een open bestel is voldaan. Dat is
niet het geval.

Problemen met randvoorwaarden open bestel
Door de macro-doelmatigheidstoets wordt marktmacht toebedeeld
aan de zittende partijen. Dit verstoort in ernstige mate de concurrentieprikkels (CPB, 2004) en IBO (2004). De Onderwijsraad (2004a)
pleit voor handhaving van de macro-doelmatigheidstoets onder een
open bestel maar geeft enkel inhoudelijk argument waarom deze moet
worden gehandhaafd. De overheid blijft voor ‘god’ spelen door te
bepalen welke opleidingen wel en niet door de markt mogen worden
aangeboden. Als bijvoorbeeld Harvard een economieopleiding zou
willen aanbieden dan zegt de Nederlandse overheid dat dit niet kan
omdat er al voldoende aanbod van economieopleidingen is. Hiermee
worden de potentiële toetreders op onoverbrugbare achterstand gezet.
Als getoetst moet worden of marktdiscipline kan werken, dan dient de
overheid haar handen af te trekken van het marktproces. Als er meer
concurrentie is, zorgt de markt automatisch dat de meest doelmatige

ESB

december 2006

55

opleidingen overleven en de ondoelmatige opleidingen verdwijnen.
Indien de macro-doelmatigheidstoets wordt toegepast, verdampt de
potentiële winst van meer doelmatigheid. De experimenten zijn bovendien van dusdanige schaal dat van zeer forse budgettaire consequenties geen sprake is. Waarom dan de macro-doelmatigheidstoets?
Overigens geldt de toets alleen voor experiment 1 omdat de doelmatigheidstoets voor experiment 2 wordt verlaten.
Na afloop van het experiment zien de bekostigde instellingen hun
subsidies gecontinueerd, terwijl dit niet geldt voor de niet-bekostigde
instellingen. Ook dit is een ernstige ondermijning van eerlijke concurrentieverhoudingen. De potentiële toetreders worden hiermee wederom
op achterstand gezet. Nu al schijnt er bij potentiële nieuwkomers
vanuit te worden gegaan dat de overheid geen rechte rug kan houden
en na afloop van het experiment de bekostiging ook voor hen doorzet.
Blijkbaar denken de deelnemers gaande het experiment de regels te
kunnen aanpassen.
De overheid staat nog steeds toe dat kruissubsidiëring uit lopende
activiteiten elders mogelijk is voor zowel bekostigde als niet-bekostigde
partijen. Dit kan marktbedervende praktijken opleveren. Ook bij de
zorgverzekeringen zagen we dat de bestaande verzekeraars onder de
kostprijs aanbieden om potentiële toetreders uit de markt te weren.
Kruissubsidiëring is niet zonder meer maatschappelijk wenselijk en
verstoort de eerlijke concurrentieverhoudingen.
Het is onduidelijk of alleen de voorheen bekostigde instellingen
onderzoeks- en onderwijsopslag krijgen of dat dit geldt voor alle
opleidingen. Als alleen voorheen bekostigde instellingen extra budget
krijgen voor onderwijs en onderzoek dan is er wederom sprake van
valse concurrentie.
Een vergelijkbaar argument geldt voor de arbeidsvoorwaarden van
bekostigde en niet bekostigde instellingen. Deze zijn niet gelijk. De
overheid stelt de bekostigde instellingen niet in staat (wellicht omwille
van allerlei juridische beperkingen) om arbeidsvoorwaarden vrij te laten,
net als bij de nieuwe aanbieders.

Toewijzingsmechanisme
De commissie moet via een beauty contest gaan bepalen welke opleidingen wel en welke opleidingen niet in aanmerking komen voor deelname aan het experiment open bestel. Vervolgens past het Ministerie
van Onderwijs nog eens de macro-doelmatigheidstoets toe. De disciplinerende werking van de markt wordt door de commissie actief
ingeperkt. Dit is wederom onwenselijk. De markt moet de selectie
afdwingen via de krachten van concurrentie. De commissie kan hooguit
minimumeisen stellen waaraan alle opleidingen moeten voldoen. De
commissie dient, net als de overheid, verder niet te interveniëren in
het spel van marktkrachten om de voordelen van concurrentie niet bij
voorbaat teniet te doen.
Door de voorgestelde beauty contest wordt niet alleen de concurrentie
extra belemmerd maar de commissie is bovendien de uitkomsten van
het experiment met haar eigen interventies aan het sturen. Dit is onwenselijk en eigenlijk volkomen absurd. Alleen door willekeurige toewij-

56

ESB

december 2006

zing (bijvoorbeeld via loting) kan worden voorkomen dat de commissie haar eigen resultaten
inkleurt.
Tevens lijkt het organiseren van een beauty
contest teveel op het steunen van de insiders;
de bedrijven of opleidingen die reeds een
marktpositie hebben en kunnen terugvallen
op infrastructuur en andere zaken. De insiders
zullen bij een beauty contest veel meer kans
maken dan de outsiders. Innovatie in het opleidingenaanbod is niet gediend met dergelijke
vormen van overheidssteun aan de insiders.
Het zal leiden tot gebrekkiger concurrentie en
minder variëteit, zie ook Boone en Van Damme
(2004).

Conclusies
De experimenten hebben teveel voetangels en
klemmen om echt iets te kunnen leren over de
wenselijkheid van een open bestel. Er is geen
sprake van aselecte toewijzing van bekostiging
bij zowel instellingen als studenten. Aan de
randvoorwaarden voor eerlijke concurrentie is
bij lange na niet voldaan. De opdracht van de
commissie om de toewijzing van instellingen
op zich te nemen verergert niet-marktconforme praktijken en vertekend de uitkomsten
van het experiment. Na afloop kan niet worden
vastgesteld wat de effecten van het experiment open bestel zijn geweest.
Er is weinig mogelijk om de belangrijkste
problemen te corrigeren aangezien de kamer
de manoeuvreerruimte voor de experimenten
danig heeft ingeperkt. De macro-doelmatigheidstoets kan niet worden geschrapt.
Kruissubsidiëring kan niet worden voorkomen.
De bekostiging voor private aanbieders kan
niet ook na experiment worden gecontinueerd.
Alleen door aselecte toewijzing van publieke
middelen (studenten en instellingen) niet een
echt experiment worden uitgevoerd.
Aangezien de overheid nog teveel toetredingsbarrières opwerpt en nog steeds een ongelijk
speelveld creëert, is mijn inschatting van de
uitkomst van het experiment dat nauwelijks
een hogere gemiddelde kwaliteit zal zijn omdat
effectieve concurrentie maar zeer beperkt zal
toenemen, als het al gebeurt.
De diversiteit in termen van ‘hogere toppen’ en
‘diepere dalen’ neemt niet toe omdat de finan-

cieringscondities niet toelaten dat duurdere en
dus betere opleidingen worden toegelaten.
Wellicht zal meer diversiteit in kwalitatief
gelijkwaardige opleidingen zal ontstaan, maar
dat hangt af van meer effectieve concurrentie.
De vraag is vervolgens in hoeverre er meer toegevoegde waarde in een gevarieerder aanbod
zit van vergelijkbare kwaliteit.
Deze uitkomsten bewijzen niet dat een open
bestel geen goed idee zou zijn, alleen overheidsfalen in het experimenteel ontwerp. Het
denken over een opener bestel heeft weliswaar
een grote verandering doorgemaakt, maar
de daden van kamer en staatssecretaris zijn
antirevolutionair. De vormgeving van de experimenten hebben grote trekken van een stroperig politiek compromis waarin geen afstand
kan worden gedaan van centrale overheidssturing en controledwang.
Een mislukt experiment open bestel speelt de
tegenstanders van meer marktwerking in het
hoger onderwijs in de kaart en zal het politiek
draagvlak voor toekomstige veranderingen in
die richting ondermijnen.
De schaalvergroting in het hoger onderwijs
heeft geleid tot een markt dat alle trekken vertoont van een kartel. Gemeten aan het aantal
studenten per instelling is de schaal bij HBO
instellingen gedurende de periode 1980-2000
meer dan vertienvoudigd (1000%). Bij het WO
was dat dertig procent. Tegelijkertijd zijn de
overhead- en kapitaalkosten van HBO-instellingen met maar liefst 83 procent toegenomen, terwijl deze stijging voor WO-instellingen
31 procent bedroeg. Met andere woorden:
schaalvergroting heeft helemaal niet geleid tot
lagere vaste kosten per student. Het omgekeerde is gebeurd. De reële onderwijsuitgaven
per student daalden fors met 31 procent voor
HBO en veertig procent voor WO gedurende
1980-2000 (Onderwijsraad, 2004b).
Onderwijsmanagers worden momenteel noch
gedisciplineerd door studenten, noch door
het bedrijfsleven (via de arbeidsmarkt), noch
door de overheid omdat die haar handen van
de sector heeft afgetrokken. Het blijft uiterst
urgent dat het kartel van hoger onderwijsinstellingen wordt doorbroken. Hoe dan ook
moet een volgende regering een eind maken
aan de uitdijende bureaucratie en overname

dwang van onderwijsmanagers. Een opener bestel kan instellingen meer
marktdiscipline opleggen (Jacobs en Van der Ploeg, 2006).
Daarnaast is het dringend gewenst dat een volgend kabinet via collegegelddifferentiatie een hogere onderwijskwaliteit mogelijk maakt
want daar zit het gat in de markt, niet zozeer in het aanbod van meer
opleidingen van dezelfde kwaliteit. Het Nederlandse hoger onderwijs is
te uniform. De overheid dient daarbij de toegankelijkheid te waarborgen
met een sociaal leenstelsel.

Referenties
Burger, Kok, Alex Hoen, Richard Venniker en Dinand
Webbink (2004) Een Open Bestel in het Middelbaar
Beroepsonderwijs en het Hoger Onderwijs. CPB Document
No. 70.
Cunha, Flavio, James J. Heckman, Lance Lochner and
Dimitriy V. Masterov (2005) Interpreting the Evidence
on Life-Cycle Skill Formation. NBER Working Paper No.
11331.
Boone, Jan en Eric van Damme (2004) Marktstructuur
en Innovatie. in: Jacobs, Bas, and, Jules M. M. Theeuwes
(eds) (2004), Innovatie in Nederland: De Markt Draalt en
de Overheid Faalt, KVS Pre-adviezen 2004, Amsterdam:
Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde.
Jacobs, Bas, Joop Hartog, and Wim Vijverberg (2006)
Self-Selection Bias in Estimated Wage Premiums for
Earnings Risk. Mimeo: University of Amsterdam.
Jacobs, Bas and Rick van der Ploeg (2006). “Guide to
Reform of Higher Education: A European Perspectiveâ€,
Economic Policy, 47, 537-592.
IBO (2004) IBO Open Bestel. Interdepartementaal
Beleidsonderzoek, 2003-2004 no. 2.
Onderwijsraad (2004a) Ruimte Voor Nieuwe Aanbieders in
het Hoger Onderwijs. Advies Nr. 20040103/780, Den Haag:
Onderwijsraad.
Onderwijsraad (2004b) Bureaucratisering en
Schaalfactoren in het Onderwijs. Advies Nr. 20040166/753,
Den Haag: Onderwijsraad.
Rutte, M. (2005), Experimenten met een Open Bestel in het
Hoger. Onderwijs, Beleidsnotitie, Ministerie van OCW,
Den Haag.

ESB

december 2006

57

Auteur