Ga direct naar de content

Onvast en onzeker

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 7 1999

Onvast en onzeker
Aute ur(s ):
Reitsma, A.M.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4200, pagina 301, 23 april 1999 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
marktw erking, regulering, verzekeren

Door het kabinet is onlangs bepaald dat het zogenaamde ‘begunstigingsverbod’ – artikel 16 uit de Wet op het
assurantiebemiddelingsbedrijf – per 1 januari 2000 wordt opgeheven. Dit verbod maakte het tussenpersonen onmogelijk zich in
prijsstelling te onderscheiden van de concurrentie door de provisie, die de enige beloning van de bemiddelaar vormt, door te geven. Het
‘product’ van de bemiddelaar – advies, begeleiding en schade-afhandeling – kon uitsluitend in zijn geheel en zonder tariefdifferentiatie
worden aangeboden. In 1952 werd het ingesteld om te voorkomen dat klanten werden verleid om te snel een verzekering aan te gaan en
daardoor teveel financiële verplichtingen op zich laadden. Bovendien was gebleken dat het teruggeven van provisies de opkomst van
beunhazen bevorderde; klanten wonnen gratis advies in bij een bonafide bemiddelaar en verzekerden zich vervolgens bij bemiddelaars
die korting aanboden maar die achteraf (bijvoorbeeld bij schade-afhandeling) een slechte dienstverlening boden.
Het kon niet uitblijven of de MDW-operatie zou ook hier zijn invloed doen voelen. Niet langer wordt aanvaardbaar geacht dat de
overheid een dergelijke vorm van prijsbinding oplegt. Allereerst is de consument mondiger geworden zodat hij niet meer zo sterk tegen
verlokking beschermd hoeft te worden. Bovendien wordt gesteld dat het vaste tarief weinig prikkels tot kwaliteit en efficiëntie geeft. Tot
slot wordt realisatie van neveneffecten, zoals verevening (doordat geen korting verleend kan worden naar de mate van inspanning die
aan het advies of de schade-afhandeling is verbonden ontstaat een zekere kruissubsidiëring tussen meer en minder arbeidsintensieve
verzekeringsactiviteiten), geen taak voor de overheid geacht. Verwacht wordt dat het vervallen van het begunstigingsverbod de
concurrentie zal stimuleren en dat de consument daarbij wel vaart, zowel door een prikkel tot kwaliteit als door lagere tarieven.
De vraag is echter of de voordelen wel zo evident zijn. Laten we vooropstellen dat de consument, ook de mondige, die zich tot een
bemiddelaar wendt, een informatie-achterstand heeft ten opzichte van die bemiddelaar; als hijzelf de perfecte informatie over zijn
verzekeringsmogelijkheden had gehad dan had hij geen behoefte aan bemiddeling. Juist daarom echter, zal hij ook niet in staat zijn het
advies van de bemiddelaar te beoordelen. Hij weet immers niet of er voor hem een betere verzekering bestaat. Afschaffing van het
begunstigingsverbod zal hieraan niets veranderen. Een nieuw systeem leidt dus niet automatisch tot betere kwaliteit.
Evenmin is de consument in het nieuwe systeem staat de service van de bemiddelaar bij schade-afhandeling goed te beoordelen. De
verzekering is een product waarbij de premie vooraf wordt betaald en uitkering of schade-afhandeling pas veel later plaatsvindt.
In het verlengde hiervan is de vraag of tariefdifferentiatie wel zo wenselijk is. Als de consument een reëel beeld zou hebben van de
geleverde diensten dan zou, onder het nieuwe systeem, tariefdifferentiatie informatie kunnen geven over de te verwachten diensten. Met
een informatie-achterstand is evenwel niet duidelijk of tariefdifferentiatie iets zegt over de efficiëntie van de bemiddelaar, een bewuste
keus biedt voor minder dienstverlening of een signaal is voor slechte dienstverlening. Dat maakt de vroegere dreiging weer reëel dat
slechte adviseurs, door lage tarieven, de goede verdrijven. Bovendien neemt in de geschetste context de kans op ‘shopping’ toe;
potentiële cliënten benaderen verschillende adviseurs om te zien of zij meer provisie kunnen doorgeven. De hoeveelheid werk die
verricht moet worden om uiteindelijk een klant te binden, kan daardoor toenemen. Mogelijk gaan de tarieven daardoor zelfs omhoog.
Tenslotte is de vraag of over het wegvallen van de verevening, die onder het oude systeem mogelijk was, voldoende is nagedacht 1.
Kruissubsiediëring is in het algemeen onwenselijk. Momenteel worden arbeidsintensieve verzekeringen, zoals verzekeringen voor
persoonlijke aansprakelijkheid, die door schade-afhandeling meer inspanning vergen, gefinancierd uit kruissubsidiëring. Voor de
consumenten van weinig arbeidsintensieve verzekekeringen leidt dit tot een te hoge prijs; de toegankelijkheid van de verzekering wordt
daarmee verminderd. Aan de andere kant worden in theorie teveel arbeidsintensieve verzekeringen geconsumeerd. Tenzij… er externe
effecten in het spel zijn. Als door tariefdifferentiatie de arbeidsintensieve persoonlijke aanspakelijkheidsverzekeringen bijvoorbeeld
duurder worden en daarnaar minder vraag komt, kan dit tot negatieve externe effecten leiden 2. De vraag wordt dan maatschappelijk
gezien te laag. Gegeven deze vorm van marktfalen is een blijvende rol voor de overheid misschien zo gek nog niet. Daaraan dient dan ook
invulling te zijn gegeven voordat het nieuwe systeem verevening onmogelijk maakt.
Zou afschaffing van het verbod dan helemaal niets opleveren? In principe natuurlijk wel. Bemiddelaars die niet kosten-efficiënt zijn
worden weggeconcurreerd. Als echter de markt kosten-efficiëntie en slecht advies niet kan scheiden, is de winst op zijn minst
twijfelachtig

1 Verevening kon blijvend plaatsvinden doordat toetreding door de noodzaak tot het behalen van een certificaat werd bemoeilijkt. Ook

leidde dit niet tot massaal vertrek van klanten naar verzekeringen zonder bemiddeling, omdat deze globaal dezelfde kosten van
afhandeling en werving kennen (call centers) en daarmee niet op onderdelen goedkoper zijn.
2 Daders zonder verzekering zijn niet voorzichtiger omdat ze de schade toch niet kunnen betalen, slachtoffers krijgen geen compensatie.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur