Ga direct naar de content

Demografie van economische mirakels

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 28 1998

Demografie van economische mirakels
Aute ur(s ):
Dalen, H.P. van (auteur)
NIDI, Den Haag en Ocfeb, Erasmus Universiteit Rotterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4176, pagina 863, 13 november 1998 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
uit, de, vakliteratuur, economische, groei, demografie

Is bevolkingsgroei gunstig voor de welvaart, of niet? Voor economen is de groei van de bevolking altijd een twistpunt geweest. Volgens
de pessimisten is hoge bevolkingsgroei slecht voor een land omdat er dan meer geïnvesteerd moet worden om iedereen aan het werk te
houden en omdat de natuurlijke hulpbronnen sneller uitgeput raken. De optimisten zien bevolkingsgroei juist als een zegen omdat er
dan meer schaalvoordelen worden behaald en technologische en institutionele vernieuwing wordt gestimuleerd. Statistisch onderzoek
wijst ondertussen uit dat bevolkingsgroei geen significant effect heeft op de economische groei. Is dat werkelijk zo?
Het antwoord ligt volgens de economen Bloom en Williamson voor een belangrijk deel besloten in de kijk van economen en dus in hun
formulering van de allesbepalende toets 1. Groei is groei, zo stellen de groeitheoretici, en daar gaat het al fout. De groeivoet van de
bevolking is opgebouwd uit de groeivoeten van de verschillende leeftijdsgroepen. Wanneer iedere groep zich volgens een constante
groeivoet ontwikkelt dan is de eenvoudige kijk gerechtvaardigd. Zodra er een verandering optreedt, bijvoorbeeld door een verlaging van
geboortes of een verlenging van de levensduur, dan worden niet alle groeivoeten in gelijke mate beïnvloed en wordt het tijd om de
analyse tijds- en leeftijdspecifiek te maken.
Een gebruikelijk indeling is dan om de bevolking op te splitsen in een afhankelijk deel (kinderen en 65-plussers) en een werkend deel, en
dit hebben Bloom en Williamson dan ook gedaan. Met als opmerkelijke uitkomst dat niet zozeer de totale bevolkingsgroei de
economische groei beïnvloedt, maar de groei van de verschillende leeftijdsgroepen. Zodra de groei van de afhankelijke bevolking die van
de werkende bevolking overtreft heeft bevolkingsgroei een negatief effect op de economische groei. De leeftijdsstructuureffecten zijn
weliswaar tijdelijk (waarbij tijdelijk ook op een tijdspanne van vijftig jaar kan slaan) maar zeer groot. Zij berekenen het groeistimulerende
effect van de demografie op 1,4 à 1,9 procentpunten voor Oost-Azië. Dat is ongeveer eenderde van de totale groei van 6,1% die OostAzië gemiddeld behaalde tussen 1965 en 1990. Als we de stationaire groei schatten op 2,6%, dan resteert een ‘mirakel-gedeelte’ van de
groei van zo’n 3,5%. Hiervan verklaart de demografie dus meer dan de helft! Daarmee is de demografie groeifactor nummer één geworden.
Voorts is er een duidelijk verschil tussen vergroening en vergrijzing. Door de groei van de afhankelijke bevolking te splitsen in een
kindergedeelte (bevolking 0-15 jaar) en een grijsaardsgedeelte (65+), komen zij tot de conclusie dat de groei van de kinderbevolking met
een procent een duidelijk negatief effect heeft: een daling van de economische groei met 0,4 procent. Daarentegen heeft de groei van
ouderen geen duidelijk effect, hetgeen verklaard kan worden door het feit dat zij nog op bescheiden schaal een productieve bijdrage
leveren en ook sparen.
Hoewel de uitkomsten zeer tot de verbeelding spreken blijven er wel nog een paar vraagtekens over. Bloom en Williamson kunnen met
hun groeicorrelaties niet achterhalen hoe demografie bijdraagt aan groeimirakels. Is het doordat meer mensen werken, of doordat
bedrijven meer gaan investeren omdat de aanwas van werknemers met kapitaal aan het werk gezet moet worden? Elders geeft Williamson
samen met de econoom Higgins wel een aanzet hoe belangrijk beide factoren zijn 2. Voor het mirakel van Oost-Azië komen zij
bijvoorbeeld tot de conclusie dat het economisch groeieffect van de beroepsbevolking op 0,6 procentpunt geschat moet worden en dat
de investeringsimpuls die van beroepsbevolkinggroei uitgaat op 1,0 procentpunt uitkomt. Tezamen bieden deze factoren zicht op 1,6
procentpunten economische groeistimulering, hetgeen de demografische basis van het Oost-Aziatische groeimirakel (1,4 à 1,9 procent)
bijna geheel kan verklaren.
Hoewel de onderbouwing van het groeimirakel niet de schoonheidsprijs verdient is de bijdrage van Bloom en Williamson nuttig omdat ze
laat zien (1) dat bevolkingsgroei een economische groeifactor van belang is wanneer de bevolkingsgroei variaties vertoont; en (2) dat het
groeimirakel van Oost-Azië voor een groot deel te danken is aan de demografische transitie (die natuurlijk wel benut kon worden dankzij
de economische en politieke instituties).
De keerzijde van dit groeiverhaal is natuurlijk dat de Oost-Aziatische landen, en vooral Europa, in de nabije toekomst groeivertragingen
oplopen als gevolg van diezelfde demografie, vooral omdat de groei van de beroepsbevolking vertraagt. Dat is een fors nadeel voor deze
economieën, waar beleidsmakers nog een antwoord op moeten vinden. Misschien schuilt het antwoord wel in de wijsheid van Johan
Cruijff die in de rust van een verloren gewaande wedstrijd nog altijd weet te melden: “Je moet van je nadeel je voordeel maken”

1 D.E. Bloom en J.G. Williamson, Demographic transitions and economic miracles in emerging Asia, World Bank Economic Review, 1998,

te verschijnen.
2 M. Higgins en J.G. Williamson, Age structure dynamics in Asia and dependence on foreign capital, Population and Development
Review, 1997, blz. 261-293.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteur