Weer aan het werk
Aute ur(s ):
Centraal Planbureau (auteur)
Dit artikel is ontleend aan Centraal Planb ureau, Centraal Economisch Plan 1998, Sdu, Den Haag, 1998.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4153, pagina 424, 22 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt, w erkloosheid
De werkgelegenheid groeit, maar de werkhervattingskansen van werklozen blijven laag. Wellicht dat de nieuwe Wet Inschakeling
Werkzoekenden hierin verbetering brengt. De Amerikaanse ervaringen met scholing van langdurig werklozen zijn niet hoopgevend.
In 1996 daalde het aantal WW-uitkeringen met 13.000, in 1997 met 38.000. Komt deze versnelde daling voor rekening van een lagere
instroom in de WW, of speelt ook een toename van de uitstroom een rol? Om hierop een antwoord te geven vergelijkt tabel 1 de
kansen van personen die op 1 januari 1996 een WW-uitkering hadden, met de werkhervattingskansen van personen die op 1 januari
1997 een uitkering hadden 1. De werkhervattingskansen binnen drie en zes maanden zijn laag, en blijken tussen 1996 en 1997
nauwelijks te zijn toegenomen 2.
Tabel 1. Werkhervatting
1996
Daling aantal WW-uitkeringen (in dzd)
Werkhervattingskans binnen 3 maanden in %
(bestand 1 januari)
Werkhervattingskans binnen 6 maanden in %
(bestand 1 januari)
1997
13
17
38
17
28
29
Bron: LISV.
De werkhervattingskans daalt met de leeftijd, zoals blijkt uit figuur 1. Vanaf de leeftijdsgroep 30-34 jaar heeft minder dan de helft van
degenen die op 1 januari 1997 een WW-uitkering hadden negen maanden later een baan gevonden. Voor personen met een WWuitkering ouder dan 45 jaar ligt het aandeel lager dan een derde. Ook tussen mannen en vrouwen verschilt de werkhervattingskans sterk:
van de mannen met een WW-uitkering op 1 januari 1997 had 39% na negen maanden een baan gevonden, van de vrouwen slechts 27%.
Figuur 1. Werkhervattingskans naar leeftijd, 1997
Groepen werklozen
De enorme banengroei van het afgelopen jaar heeft kennelijk weinig effect gehad op de lage werkhervattingskans van WW-ers. De
daling van het aantal WW-uitkeringen komt voor rekening van een lagere instroom. Dit wijst in de richting van tekortschietende
reïntegratiekansen. Hiervoor is nog een tweede aanwijzing. Van de werklozen die volgens het arbeidsbureau gemakkelijk een baan
zouden moeten kunnen vinden, blijft een aanzienlijk aantal toch langer dan een jaar werkloos. Dit blijkt uit cijfers over de indeling van
werklozen naar werkloosheidsduur en naar ‘afstand tot de arbeidsmarkt’. Sinds een jaar of twee (afhankelijk van de gemeente) worden
werklozen die zich aanmelden bij arbeidsbureau of sociale dienst ingedeeld naar afstand tot de arbeidsmarkt. Indeling gebeurt in een van
de volgende vier fasen:
1: direct bemiddelbaar;
2: na kort arbeidsinpassingstraject bemiddelbaar;
3: na lang arbeidsinpassingstraject bemiddelbaar;
4: (nog) niet bemiddelbaar, sociale activering.
tabel 3 bevat de aantallen niet-werkende werkzoekenden per fase (exclusief werkloze werkzoekenden die niet staan ingeschreven bij een
arbeidsbureau). Ruim 85.000 fase-1-werklozen waren eind september 1997 langer dan een jaar werkloos. Het blijkt dus niet altijd zo te zijn
dat werklozen in fase 1 vrij snel een baan vinden.
Tabel 3
Tabel 3. Niet-werkende werkzoekenden naar fase (stand ultimo september 1997)
fase
1
totaal
wv langer dan 1 jaar ingeschreven
wv korter dan 1 jaar ingeschreven
265
85
180
70
35
totaal
2
105
130
35
3
165
190
60
4
250
475
310
785
Nyfer merkt over de fasering op: “Merkwaardig is, hoe eenvoudig het is voor de werkzoekende om de uitkomsten van de fasering te
beïnvloeden. Door het uiten van een ‘niet reële’ beroepswens, weigeren te verhuizen enz. kan iemand gemakkelijk in een lagere fase
terechtkomen, dan waarin hij of zij op grond van bijvoorbeeld opleiding en werkervaring zou thuishoren”. En: “In fase 4 blijken ook
cliënten te worden ingedeeld die uitstekend bemiddelbaar zijn. Naast verslaafden vindt men er ook freelancers, kunstenaars en mensen
waarvan men vermoedt dat ze zwart werken” 3.
Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW)
Toch richten de beleidsmaatregelen zich met name op de fase 3- en 4-werklozen. Zo is de Melkert-3 regeling (experimenten met behoud
van uitkering) bedoeld voor fase 4-werklozen, en komen werklozen in fase 3 of 4 in aanmerking voor een WIW-plaats.
Sinds januari van dit jaar beschikken de gemeenten met de WIW over een instrumentarium ter verbetering van de arbeidsmarktpositie
van werkloze jongeren onder de 23 jaar, ontvangers van een uitkering krachtens ABW, IOAW of IOAZ en personen die langer dan een
jaar staan ingeschreven als werkzoekende bij Arbeidsvoorziening. De WIW bundelt een aantal bestaande regelingen, zoals de
Jeugdwerkgarantiewet (JWG) en de Banenpoolregeling. De middelen worden beschikbaar gesteld via een Werkfonds van ongeveer Æ’ 1,7
mrd per jaar. Dit geld wordt via verschillende instrumenten voor de verbetering van de arbeidsmarktpositie van werkzoekenden ingezet.
Sociale activering, zoals buurtwerk en vrijwilligerswerk, en scholing zijn instrumenten die worden ingezet als de afstand tot de
arbeidsmarkt relatief groot is. Het belangrijkste instrument om personen uit de doelgroep werkervaring op te laten doen is de WIWdienstbetrekking. Deze is te beschouwen als de opvolger van plaatsing in het kader van de JWG of de Banenpoolregeling, welke tezamen
goed waren voor een kleine 50.000 banen. Het gaat om banen van 32 uur. De beloning kan oplopen tot 120% van het wettelijk
minimumloon. Anders dan de Banenpoolplaats beoogt de WIW-dienstbetrekking veel meer een tussenstation te vormen naar regulier
werk. Voor personen vanaf 23 jaar geldt in eerste instantie een arbeidsovereenkomst van twee jaar, waarna omzetting in een
overeenkomst voor onbepaalde tijd plaats vindt als de betrokkene – ter beoordeling door de gemeente – nog niet klaar is voor de reguliere
arbeidsmarkt.
Werkervaringsplaatsen, waarvan er maximaal 12.000 beschikbaar zijn, komen in aanmerking voor personen wier afstand tot de
arbeidsmarkt relatief klein is. Dit instrument heeft het karakter van een loonkostensubsidie. De arbeidsvoorwaarden van de sector waarin
men werkzaam is zijn van toepassing.
Uitgangspunt bij de inzet van deze instrumenten is maatwerk. De mogelijkheden van de individuele werkloze zijn doorslaggevend. Bij de
uitvoering van de WIW zullen de gemeenten moeten samenwerken met Arbeidsvoorziening. Deze instantie bepaalt samen met de
gemeente of een langdurig werkloze voor een gesubsidieerde baan in aanmerking komt en welk traject daarbij gevolgd moet worden. Ook
de vaststelling van het traject voor werkloze jongeren is een gezamenlijke aangelegenheid.
Scholing
Naast vormen van gesubsidieerde werkgelegenheid wordt vaak geprobeerd om via scholing de kans op werk van kansarme en/of
langdurig werklozen te vergroten. In Nederland kennen we geen nationale scholingsprogramma’s voor langdurig werklozen.
Arbeidsbureaus en sociale diensten bieden weliswaar allerlei soorten cursussen en scholing aan, maar enige stroomlijning van het
aanbod ontbreekt. Dat verklaart wellicht ook het ontbreken van evaluatiestudies van Nederlands scholingsbeleid. De VS kennen wel een
aantal nationale programma’s, waarvan de effecten ook regelmatig zijn geëvalueerd. Een recent overzicht van deze evaluatiestudies trekt
de volgende conclusies over de individuele effectiviteit van scholingsprogramma’s 4:
» het rendement van de duurdere programma’s (meer dan 2.000 dollar per deelnemer) is, gemeten over een periode van drie jaar, veelal
negatief;
» vooral scholingsprogramma’s gericht op vrouwen kennen een hoog rendement;
» scholingsprogramma’s voor kansarme jongeren hebben een negatief rendement.
De vraag waarom sommige programma’s goed scoren en andere niet blijft vooralsnog onbeantwoord. De auteurs vermoeden dat de
vormgeving van het scholingsprogramma (bijvoorbeeld ‘on the job’ versus klassikaal) een rol speelt. Nader onderzoek zal moeten
uitwijzen of bovenstaande conclusies ook voor Nederlandse scholingsprogramma’s gelden.
Concluderend: reïntegratie van werklozen is een van de belangrijkste uitdagingen voor het arbeidsmarktbeleid voor de komende jaren. In
hoeverre scholingsprogramma’s hieraan een bijdrage kunnen leveren is vooralsnog onduidelijk. Een grondige evaluatie van bestaande
scholingsprogramma’s lijkt daarom gewenst.
De arbeidsmarkt in 1998 en 1999
Werkgelegenheid
De werkgelegenheid in arbeidsjaren groeit in 1998 met 2%, ongeveer evenveel als in de voorgaande twee jaren. Deze raming
wordt ondersteund door het beeld dat de verschillende arbeidsmarktindicatoren te zien geven. De openstaande vacatures
vertonen een stijging, evenals de uitzenduren. De ontslagaanvragen en faillissementen dalen. Al deze ontwikkelingen wijzen
op een voortgaande werkgelegenheidsgroei in de nabije toekomst. In 1999 komt de verwachte groei uit op 1½%. In deze
groeivertraging weerspiegelt zich de iets afzwakkende economische groei en ook de stijging van de reële arbeidskosten, die
mede het gevolg is van de krapper wordende arbeidsmarkt.
De werkgelegenheid in personen groeit iets sneller dan die in arbeidsjaren. Dit komt door een toename van het werken in
deeltijd. Echter bij de huidige situatie op de arbeidsmarkt, die wordt beheerst door een sterk stijgende arbeidsvraag, wordt de
trendmatige groei van deeltijdwerk afgezwakt. Het aantal personen met een baan van tenminste 12 uur per week neemt in
1998 met ruim 150.000 en in 1999 met ruim 100.000 toe.
Arbeidsaanbod
Het structurele arbeidsaanbod groeit in 1998 en in 1999 met ruim 70.000 personen. De demografische ontwikkeling is goed
voor een aanwas van circa 10.000 personen per jaar. Deze component neemt geleidelijk af door de veroudering van de
bevolking. De trendmatige stijging van de participatie van vrouwen draagt voor circa 30.000 personen per jaar aan de groei bij.
De rest komt voor rekening van beleidseffecten, met name inzake arbeidsongeschiktheid en bijstand. Door de gunstige
arbeidsmarktsituatie gaat de groei van het arbeidsaanbod tijdelijk uit boven de structurele groei. Deze conjuncturele
component wordt in 1998 en in 1999 geschat op circa 20.000 personen.
Werkloosheid en vacatures
De geschetste ontwikkelingen van werkgelegenheid en arbeidsaanbod leiden tot een verdere daling van de werkloosheid. De
werkloze beroepsbevolking daalt van 440.000 personen in 1997 tot 375.000 personen in 1998, wat overeenkomt met 51/2%
van de beroepsbevolking. In 1999 zwakt de daling door de lagere werkgelegenheidsgroei af. De werkloosheid komt dan uit op
360 000 personen of 51/4% van de beroepsbevolking, het laagste cijfer sinds 1980. Naarmate de werkloosheid verder daalt
wordt de kans groter dat voor bepaalde beroepen knelpunten op de arbeidsmarkt zullen optreden. Het aantal vacatures
bedroeg in het derde kwartaal van 1997 82.000. Dit cijfer ligt nog beduidend lager dan in 1990. In het eerste kwartaal van dat
jaar bereikte het aantal vacatures een piek van 134.000. Omdat toen van ernstige knelpunten op de arbeidsmarkt geen sprake
was, lijkt de kans op ernstige knelpunten ook nu voorlopig nog klein.
Het aantal werkloosheidsuitkeringen is groter dan de werkloosheid en het verschil tussen beide vertoont al jaren een
trendmatige stijging (zie tabel 2). Dit heeft te maken met de veroudering van de beroepsbevolking. Vanaf 571/2 jaar vervalt de
sollicitatieplicht voor werklozen, maar ook ouderen die deze leeftijd nog niet bereikt hebben zoeken niet allen actief naar werk.
De geschetste ontwikkeling zal zich in 1998 en 1999 voortzetten, zodat het aantal werkloosheidsuitkeringen weliswaar zal
afnemen, maar minder sterk dan de werkloosheid.
Tabel 2
Tabel 2. Vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, 1992-99
1992
1993
1994
1995
1996
1997
1998
1999
niveau (dzd)
Werkgelegenheid
» arbeidsjaren
» personen totaal
» personen vanaf 12 uur
» beroepsbevolking
Werkloze beroepsbevolking
Werkloosheidsuitkeringen
Werkloze beroepsbevolking
Werkloosheidsuitkeringen
P/A-ratio a
P/A-ratio (> 12 uur) b
mutaties per jaar (dzd)
5.328
6.472
5.779
6.190
-6
2
-11
59
-18
62
15
81
77
97
100
86
96
152
129
90
136
179
153
97
131
180
154
91
84
124
105
90
411
587
70
77
66
113
-14
15
-39
-27
-56
-59
-63
-52
-15
-5
375
650
1,244
1,100
360
niveaus (dzd)
411
481
547
533
494
438
587
664
777
792
765
707
655
1,215
1,216 1,232 1,233 1,239 1,241
1,085
1,084 1,090 1,093 1,098 1,098
1,247
1,102
a. Verhouding werkzame personen totaal/arbeidsjaren;
b. Verhouding werkzame personen vanaf 12uur/arbeidsjaren.
1 De werkhervattingskansen vormen een overschatting, omdat personen die binnen de desbetreffende periode opnieuw werkloos
worden én opnieuw een baan vinden twee maal worden geteld als werkhervatters. Op dit moment kan het LISV deze dubbeltelling niet
corrigeren.
2 Hierbij past een kanttekening: het is mogelijk dat de samenstelling van het bestand wat betreft de afstand tot de arbeidsmarkt, op 1
januari 1997 ongunstiger was dan op 1 januari 1996, omdat gedurende 1996 relatief gemakkelijk plaatsbare WW-ers zijn uitgestroomd.
Met het beschikbare datamateriaal is het echter niet goed mogelijk om hiervoor te corrigeren.
3 Nyfer, Werk voor gemeenten: succes en faalfactoren, 1997.
4 D. Friedlander, D.H. Greenberg, en Ph. K. Robins, Evaluating government training programs for the economically disadvantaged,
Journal of Economic Literature, december 1997. Rendement is hier gedefinieerd als de rentevoet die de kosten per deelnemer gelijk
maakt aan de contante waarde van de inkomensverbetering van de deelnemer.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)