Ga direct naar de content

We zijn pas bij het voorgerecht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1998

We zijn pas bij het voorgerecht
Aute ur(s ):
Reuten, G. (auteur)
Vendrik, C.C.M. (auteur)
Went, R. (auteur)
Reuten en Went zijn verb onden aan de Universiteit van Amsterdam. Vendrik was ten tijde van het schrijven verbonden aan De Balie.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4153, pagina 420, 22 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Discussie
Tre fw oord(e n):
eu, emu

De kritiek van Keuzenkamp en De Ruyter van Steveninck op het boek ‘De prijs van de euro’ is misplaatst 1.
In een redactioneel van ESB bespreken Keuzenkamp en De Ruyter van Steveninck het boek De prijs van de euro – de gevaren van de
Europese monetaire unie, dat onlangs onder onze redactie verscheen. “Mosterd na de maaltijd”, zo betitelen zij het. Kennelijk achten
zij het nu tijd voor een dutje. Maar met de huidige EMU komt slechts een voorgerecht ter tafel. Ook de ESB-redactie moet dus nog even
wakker blijven.
Keuzenkamp en De Ruyter van Steveninck (K&R) doen nogal badinerend over de gevaren die aan de huidige vormgeving van de EMU
kleven. Bedenkelijk is dat zij daarbij gebruik maken van in wetenschappelijke kring onaanvaardbare stijlmiddelen. Om te kunnen
concluderen dat het boek “vol tegenstrijdigheden” staat, moeten zij de tekst voortdurend eenzijdig of zelfs domweg onjuist weergeven.
K&R schijnen licht geraakt over sommige passages uit de bundel, zoals die over nagestreefde massawerkloosheid uit de samenvatting
(blz 171). Maar ze verzuimen de aldaar vermelde onderbouwing te memoreren (rapportages en uitspraken van o.a. de OESO en
vooraanstaande werkgevers). Niet netjes, maar allà.
Echt bont maken ze het waar ze vermeende uitspraken van Klamer confronteren met die van Leering. In zijn hoofdstuk wijst Klamer op
het ontbreken van een politieke unie en constateert dat financiële markten de munten die straks opgaan in de euro onderwaarderen ten
opzichte van dollar en pond (blz 74). K&R maken daarvan dat door Klamer aldus “het gevaar van de zwakke euro is gesignaleerd”; dit is
een foutieve weergave (en ook een passage over het EMS zuigen K&R uit hun duim). Vervolgens zou Leering in zijn bijdrage het
omgekeerde beweren – van wat Klamer dus niet heeft gezegd: het gevaar van een sterke euro. Maar ook deze bijdrage hebben K&R niet
goed gelezen: Leering beschrijft hoe in Nederland de effecten van loonmatiging op de prijsconcurrentiepositie teniet werden gedaan
door appreciatie van de gulden, en dat de toetreding tot de euro van landen als Italië (aanvankelijk) de Nederlandse
prijsconcurrentiepositie verbetert. Daarmee wijst hij toch niet op het gevaar van een sterke euro!
Eveneens gaan K&R over de wetenschappelijke schreef waar ze Leerings hoofdstuk confronteren met dat van Kleinknecht. Bij Leerings
genuanceerd betoog over loonmatiging (blz 104 en verder) – over het belang waarvan, zo stelt hij, door diverse Europese vakbonden
uiteenlopend gedacht wordt – en zijn constatering dat “als elk land even hard matigt, geen enkel land zijn concurrentiepositie ziet
verbeteren”, trappen K&R in de bekende micro-macro-drogredenering als zij triomfantelijk stellen: “Wat goed is voor Nederland, is
blijkbaar niet goed voor de buurlanden.” Deze passage wordt onmiddellijk gevolgd door nog een faux pas: “Trouwens, loonmatiging is
helemaal niet goed, ook niet voor Nederland (blz 92-93).” Dit zou de tweede tegenstrijdigheid uit het boek moeten opleveren. Maar noch
op blz 92-93 noch elders in dit hoofdstuk van Kleinknecht wordt überhaupt over loonmatiging gesproken.
Een derde contradictie menen K&R te ontwaren als Went in zijn hoofdstuk over werkgelegenheidsbeleid wijst op het belang van
Europese coördinatie op dit terrein. “Nu opeens wel … waarvan acte” roepen ze. Dit kunnen ze slechts schrijven vanuit de
vooringenomenheid dat de auteurs van dit boek wel tegen Europese integratie móéten zijn. Niets is minder waar. Het is deze weg ernaar
die kritiek oproept: als het financiële beleid wordt geharmoniseerd en gecoördineerd, mag het sociale en ecologische beleid niet
achterblijven.
Meer ‘tegenstrijdigheden’ weten K&R niet op te lepelen. Jammer dat zij niet ingaan op de argumenten die wèl in het boek staan.
Op ̩̩n punt geven K&R een correcte samenvatting: de EMU is gevaarlijk. Daarover zijn de auteurs het inderdaad eens Рniet zo moeilijk
want het staat in de ondertitel van het boek. Als K&R zich niet willen branden aan onze argumenten, zouden ze kunnen proberen die uit
recente special issues van The Economist (11 april 98) en Business Week (27 april 98) te weerleggen. Hoezo “Mosterd na de maaltijd”?
De uitspraak van Kool, Muysken en Soete dat “ondanks beweringen van het tegendeel de EMU geen politiek gepasseerd station
is” (blz. 35) kwalificeren K&R als: “laten we zeggen, nogal academisch”. Hiermee bevestigen K&R nog eens de misvatting dat, nu de
EMU haar derde fase ingaat, verdere discussie over de unie overbodig is. Maar we staan pas helemaal aan het begin van het Europese
integratieproces. Keuzenkamp en De Ruyter van Steveninck maken dat aan het eind van hun bespreking pijnlijk duidelijk. Ze schrijven:

“als bijvoorbeeld belastingharmonisatie gewenst is, dan is de vraag hoe dit bereikt kan worden en of Nederland er werkelijk voordeel aan
zal kunnen ontlenen. Dezelfde vraag geldt voor sociaal beleid … en milieubeleid”. De echo van Zalm over de Nederlandse bijdragen aan
de EU klinkt na. Europese eenheid – dus solidariteit – is kennelijk nog heel ver te zoeken. Dat is precies een kern-gevaar van deze
monetaire unie.
Zie ook:
H.A. Keuzenkamp en M.A. de Ruyter van Steveninck, Naschrift: Ober er zit een vlieg in de soep! , ESB, 22 mei 1998, blz. 421

1 H.A. Keuzenkamp en M.A. de Ruyter van Steveninck, Mosterd na de maaltijd, ESB, 10 april 1998, blz. 281.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur