Ga direct naar de content

Succesvolle transitie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1998

Succesvolle transitie
Aute ur(s ):
Knot, K.H.W. (auteur)
Sipkes, A. (auteur)
Afdeling Monetair en Economisch Beleid van De Nederlandsche Bank. Met dank aan Peter van Bergeijk, Greetje Frankena en Harry Garretsen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4153, pagina 412, 22 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
transitie

Eind 1989 viel de Berlijnse muur, brak het ijzeren gordijn open en werd in het toenmalige Oostblok de transitie van een
centraalgeleide planeconomie naar een vrije-markteconomie ingezet. Anno 1998 is dit proces nog alles behalve voltooid. Toch kan
inmiddels een voorzichtige tussenbalans worden opgemaakt. Hervormingen blijken te lonen: de meest voortvarende hervormers
vertonen de beste economische prestaties.
Grosso modo blijkt het transitieproces te kunnen worden onderverdeeld in twee dimensies. In eerste instantie stonden de
hervormingen vooral in het teken van het samenspel tussen de liberalisatie en de stabilisatie van de nieuwe markteconomieën. Op dit
terrein hebben de meeste landen uit Oost-Europa en de voormalige Sovjetunie inmiddels goede vooruitgang geboekt. Recent is de
nadruk verschoven naar een verdieping van de transitie door voortgaande institutionele hervormingen zoals privatiseringen, herijking
van overheidstaken en herstructurering van de financiële sector. Hoewel ook in dit artikel een onderverdeling wordt aangebracht
tussen deze twee dimensies, moet worden bedacht dat deze scheiding enigszins kunstmatig is; in praktijk overlappen ze elkaar. Het
artikel sluit af met een analyse van het relatieve succes van de diverse hervormingsstrategieën 1.
Liberalisatie en stabilisatie
De basis voor een succesvolle transitie wordt gelegd door de liberalisatie van prijzen en markten (inclusief vrije toetreding), en het op
gang brengen van een effectief stabilisatieproces. Beide zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het laten werken van markten is een
cruciaal aspect van het transitieproces; de voornaamste baten zoals vergroting van de productiviteit en de economische groei zijn primair
hierop terug te voeren. Hoge of hyperinflatie vertroebelt relatieve prijssignalen en creëert het type onzekerheid dat potentiële
investeerders doet afschrikken. Alleen in een stabiel macro-economisch klimaat kunnen liberalisatie-inspanningen succesvol zijn 2. Een
beleid van desinflatie en harde budgetrestricties voor overheid en private sector vormt derhalve de juiste achtergrond om de
herstructurering in gang te zetten en het structurele groeipad te hervinden. Stabilisatie is dus een noodzakelijke randvoorwaarde om de
vruchten van liberalisatie te kunnen plukken.
Liberalisatie
Het proces van liberalisatie in een transitie-economie betreft het opheffen van centraalgeleide in- en verkooporders, staatsbedrijven,
handelsmonopolies, en deviezenallocaties, en de vrijmaking van toetredings- en uitbreidingsmogelijkheden in diverse sectoren. Deze
vrijmaking is belangrijk, omdat daarmee de beslissingen over een optimale allocatie van productie en handel worden gedecentraliseerd
naar het niveau van de individuele ondernemer of consument. Zo wordt een antwoord geformuleerd op twee fundamentele zwakheden
van een centraalgeleide economie: gebrekkige informatie en onduidelijke prikkels. Daarnaast stelt liberalisatie overheden in staat om het
vraagstuk van een optimale allocatie van middelen uit de politieke sfeer te halen, subsidies af te bouwen en de publieke begroting te
consolideren.
De vraag dringt zich op met welke snelheid bovenstaande hervormingen moeten worden doorgevoerd. Het feit dat een herschikking van
productiefactoren doorgaans gepaard gaat met aanzienlijke compensatieregelingen zorgt voor een afruil tussen de snelheid en de
aanvankelijke kosten van de liberalisering, waardoor een big bang benadering zal leiden tot een sterk productieverlies en een hoge
inflatie 3. In transitie-economiëen is het begrip liberalisatie echter buitengewoon veelomvattend: niet alleen de transactievoorwaarden
moeten worden vrijgemaakt, maar meestal de gehele transactie zelf. Een proces van graduele en partiële hervormingen vormde dan ook
geen werkelijke optie voor de Centraal- en Oosteuropese landen. Toch is anno 1998 nog steeds sprake van een aanzienlijke
verscheidenheid in de omvang van de liberalisatie-inspanningen tot dusver.
tabel 1 is ontleend aan het transitierapport van de EBRD en geeft een tentatieve impressie van de voortgang die op diverse terreinen is
geboekt. Afgaande op de totaalscore kan een ruwe onderverdeling worden gemaakt in een kleine kopgroep, een uitgebreide middenmoot,
en een kleine groep achterblijvers. Het staat buiten kijf dat de uitgangssituatie en de politieke ontwikkelingen in de betrokken landen van
grote invloed zijn geweest op de gekozen transitiestrategieën. Zo had Hongarije reeds voor de val van de Berlijnse muur een voorzichtige
aanvang genomen met de liberalisatie van zijn economie. Polen, daarentegen, koos in januari 1990 voor een onvervalste ‘big bang’
benadering waarbij 90% van alle prijzen werd vrijgemaakt, handelsrestricties werden opgeheven, staatsmonopolies werden afgeschaft en
de zloty convertibel werd gemaakt voor lopende-rekening-transacties. Dit voorbeeld vond spoedig navolging in de Baltische staten, het
voormalige Tsjechoslowakije, Albanië en Kirgizië. Ook Bulgarije paste aanvankelijk dit recept toe, maar een effectieve lobby van

gevestigde belangengroepen wist een (tijdelijke) ommekeer te bewerkstelligen. Na een voortvarende start in 1990 kende de vrijmaking
van de Roemeense economie een even grillig beloop. Rusland, ten slotte, liberaliseerde een groot deel van de prijzen en de
invoermogelijkheden in januari 1992, maar omvangrijke uitvoerrestricties bleven gehandhaafd tot 1996. Ook thans is daar nog sprake van
overheidsbemoeienis met een aantal consumptiegoederen. Over de gehele linie zijn overheden terughoudend geweest bij de
liberalisering van de tarieven voor huurwoningen, nutsbedrijven en openbaar vervoer.

Tabel 1. De voortgang van transitie in het voormalige Oostblok: liberalisatie gaat samen met stabilisatie en mindeer krimp
privatisering

markt werking

Hongarije
4Tsjechië
4Estland
4Polen
3,5
Slowakije
4Slovenië
3+
Gemiddelde kopgroep

3,5
3+
3+
3,5
3+
3

Letland
3+
Litouwen
3+
Kroatië
3+
Rusland
3
Kirgizië
3
Bulgarije
3Gemiddelde subtoppers

3+
3
3
3
3
3

Georgië
3
Kazachstan
3Roemenië
2,5
Macedonië
3
Moldavië
2,5
Albanië
3Armenië
3Gemiddelde middenmoters

3
3
3
33
3
3

Oekraïne
2,5
2,5
Oezbekistan
2,5
2+
Azerbeidzjan
2+
2
Wit-Rusland
1+
2
Tadjikistan
1,5
2
Turkmenistan
21+
Gemiddelde achterblijvers

financiele
instellingen

3,5
3
3
3
2,5
3

liberalisatieIndex
1997

gemiddelde
inflatie
1989-96

gemiddelde
bbp-groei
1989-96

10,75
10
10
10
9,5
9,25
9,92

25,6
17,2
113,3
72,7
18,0
88,2
55,8

-2,1
-0,5
-4,8
0,6
-1,5
-0,7
-1,5

2,5
2,5
2+
2,5
2+
2+

9
8,75
8,5
8,5
8,25
8
8,5

100,8
149,5
228,1
244,7
168,6
98,7
165,1

-8,8
-11,7
-4,9
-7,2
-7,7
-5,5
-7,7

1,5
2
2+
2
2
2
1,5

7,75
7,75
7,75
7,75
7,5
7,5
7,25
7,61

516,1
347,1
100,8
217,7
207,0
43,0
10,4
277,5

-15,3
-7,7
-1,8
-8,2
-12,0
-2,2
-13,3
-8,7

2
2
1,5
1,5
1
1

7
6,75
5,75
4,75
4,5
4
5,46

422,5
268,5
314,9
394,9
421,7
608,8
405,2

-12,7
-2,3
-12,7
-6,1
-13,3
-7,1
-9,0

De kolom ‘privatisering’ geeft de voortgang op het gebied van privatisering en herstructurering van het bedrijfsleven weer. De
kolom ‘marktwerking’ betreft de liberalisering van prijzen, valuta, buitenlandse handel en mededinging. De kolom ‘financiële sector’
betreft hervormingen van banken en niet-bancaire financiële instellingen. Een niveau van 4+ in de eerste drie kolommen is
representatief voor de geldende normen in de geïndustrialiseerde wereld. De liberalisatieindex is het totaal van de individuele scores
uit kolom 1 tot en met 3 en geeft de stand van zaken of de gecumuleerde inspanningen eind 1997 weer.
Bron: EBRD Transistierapport 1997

Stabilisatie
Een spoedig stabilisatieproces is van vitaal belang voor transitielanden omdat ernstige macro-economische onevenwichtigheden het
zicht op de baten van de hervormingsinspanningen doet vertroebelen. Sommige overheden mogen dan een grotere voortvarendheid aan
de dag hebben gelegd bij de liberalisering van hun economie dan anderen, geen van hen is in staat geweest om dat groeipad te vinden
zonder dat de inflatie werd ingetoomd.
Het inflatieproces in transitielanden valt ruwweg onder te verdelen in drie stadia. De eerste maanden worden veelal gekenmerkt door het
uitbreken van hyperinflatie, wanneer prijscontroles worden losgelaten en de onder het oude regime opgebouwde ‘monetary overhang’ de
tot dan toe onderdrukte inflatie tot volle wasdom laat komen. Dit gaat gepaard met aanzienlijke depreciaties van de betrokken munten,
ongeacht het gekozen wisselkoersregime. In de voormalige sovjetrepublieken werd dit nog eens versterkt door het gebrek aan monetaire
beleidscoördinatie in de roebelzone; begin 1992 poogden vijftien centrale banken elkaar de loef af te steken met het uitdelen van zachte
kredieten waarvan de baten aan de eigen industrie toevielen terwijl de kosten, in termen van een hogere inflatie, werden uitgesmeerd over
de gehele zone.
Na deze overgangsperiode staan de hierop volgende jaren in het teken van het feitelijke streven naar desinflatie, dit is het tweede
stadium. Het succes van dit streven staat of valt bij het terugdringen van de monetaire expansie en van opbrengsten uit seigniorage (‘de
geldpers’) door het verharden van budgetrestricties. Het belang van seigniorage-opbrengsten valt terug te voeren op de sterke
financieringsbehoefte van zowel de overheid zelf (subsidies!), alsmede van het private bankwezen uit hoofde van verkapte
overheidsactiviteiten (via het doorgeven van gesubsidieerde kredieten). Het terugdringen van de overmatige liquiditeitsverstrekking
blijkt minder kostbaar en tijdrovend te zijn wanneer het wordt geschraagd door de disciplinerende werking van een vaste wisselkoers,
welke op transparante wijze geloofwaardigheid verleent aan het streven naar desinflatie 4.

In het derde en laatste stadium van de transitie is de dan nog aanwezige inflatie op te vatten als de keerzijde van het relatieve succes.
Naast een resterend inflatiepotentieel als gevolg van achterblijvende prijsliberalisaties (energie en diensten), wordt de voornaamste
bedreiging van de prijsstabiliteit in dit stadium namelijk gevormd door de sterke instroom van deels speculatief buitenlands kapitaal. Het
hoge groei-potentieel en dito rendement oefent namelijk een grote aantrekkingskracht uit op internationaal geörienteerde beleggers.
Wanneer om redenen van geloofwaardigheid en concurrentiepositie wordt vastgehouden aan de wisselkoerskoppeling zal de
kapitaalinstroom niet leiden tot een nominale appreciatie maar tot een monetaire verruiming en inflatie 5. Immers, flankerende maatregelen
als hogere reserve-verplichtingen en andere sterilisatie-achtige activiteiten worden niet alleen belemmerd door de beperkte diepte en
ontwikkeling van de financiële markten, zij leiden ook tot hogere rentetarieven, wat de kapitaalinstroom nog eens aanwakkert. Gezien de
investeringsbehoefte en de lopende-rekeningtekorten vormen ook kapitaalrestricties in dit opzicht geen reëel alternatief; ervaringen uit
Azië en Latijns-Amerika tonen bovendien aan dat deze weinig effectief zijn en vergezeld gaan van hoge kosten.
Institutionele transformatie
De economie moet niet alleen worden geliberaliseerd en gestabiliseerd, ook op institutioneel vlak dient een transformatie te worden
gerealiseerd. Deze dimensie van het transitieproces bestaat uit complexe structurele hervormingen. Daarbij zijn niet alleen nieuwe regels
en wetten van belang, maar ook de implementatie van de regelgeving en instituties die de naleving daarvan bewaken. In de periode
waarin de oude regels zijn afgeschaft en de nieuwe nog niet in praktijk worden gebracht, is immers volop ruimte voor corruptie.
Privatiseringen
De verschuiving van het zwaartepunt van economische activiteiten van de overheid naar de markt vormt het hart van het transitieproces.
Een belangrijk onderdeel daarvan is het afstoten door de overheid van haar eigendom van staatsbedrijven door privatiseringen.
Overheden kunnen hierbij diverse doelstellingen hanteren, waaruit verschillende privatiseringsmethoden voortvloeien.
Bij een streven naar een rechtvaardige verdeling van de opbrengsten over alle burgers passen privatiseringen op basis van vouchers,
die de bevolking recht geeft op aandelen in voormalige staatsbedrijven. Het nadeel hiervan is dat het eigendom van de grote bedrijven
dan zeer diffuus wordt verdeeld. Vooral als de aandelenmarkt nog niet goed is ontwikkeld, kunnen de eigenaar-aandeelhouders het
management van de bedrijven nauwelijks aansturen. De oude bedrijfsleiders kunnen dan relatief ongestoord op de oude weg voortgaan.
Tsjechië heeft geprobeerd dit probleem te ondervangen door beheersmaatschappijen in het leven te roepen, om de belangen van de
aandeelhouders gebundeld te behartigen. Deze maatschappijen zijn evenwel nauw verbonden met de staatsbanken en brengen derhalve
niet de gewenste veranderingen tot stand. Wanneer de overheid staatsbedrijven verkoopt voor kasgeld, een tweede
privatiseringsstrategie, levert dit inkomsten op die rechtstreeks kunnen worden aangewend om de staatsschuld terug te dringen.
Verkoop van het ‘tafelzilver’ aan buitenlandse firma’s leidt bovendien tot een instroom van (westerse) kennis en kapitaal, maar dit wil nog
wel eens op politieke tegenstand stuiten. Een additioneel probleem is dat de waarde van een bedrijf moeilijk kan worden afgeleid uit de
prestaties in het (communistische) verleden. Een derde methode is de ‘management/employee buy-out’, die de minste weerstand binnen
het bedrijf oplevert. Deze methode heeft als grootste nadeel dat ingrijpende, noodzakelijke aanpassingen van de bedrijfsvoering vaak
uitblijven.
De privatiseringen zijn maar gedeeltelijk verantwoordelijk voor de groei van het particuliere aandeel in het bbp. Een ander deel komt voor
rekening van nieuwe bedrijven, met name in de dienstensector.
Herijking overheid
De overheid in transitie verliest haar rol als centrale economische agent, maar krijgt daarvoor in de plaats nieuwe taken, onder meer op
het terrein van de sociale zekerheid. In alle transitielanden nam de armoede toe aan het begin van het hervormingsproces. Deze is
gepaard gegaan met stijgende inkomensongelijkheid. In Bulgarije, Rusland en verschillende voormalige sovjetrepublieken is de
inkomensongelijkheid toegenomen tot het niveau van ontwikkelingslanden als Thailand en Mexico. De armoede is over het algemeen
niet diep: bij economische groei kunnen mensen snel uit hun armoede groeien. Geringe arbeidsmobiliteit (tussen bedrijfstakken, maar ook
geografisch) kan hiervoor een struikelblok zijn.
De armoede treft vooral de ouderen, die hun spaargelden hebben zien verdwijnen door de aanvankelijk hoge inflatie. Voor hun inkomen
zijn zij dan ook grotendeels aangewezen op pensioenvoorzieningen van de overheid. De kosten van deze voorzieningen, die worden
gefinancierd op basis van het omslagstelsel, zijn evenwel hoog. De vergrijzing treedt in de meeste transitielanden sterker op dan in WestEuropa en de pensioengerechtigde leeftijd is gemiddeld vijf jaar lager. De pensioenpremies zijn zeer hoog en de basis is smal: in Tsjechië,
Polen, Roemenië en Rusland staan er tegenover elke pensioengerechtigde slechts twee premieplichtigen. Hervorming van het huidige
pensioenstelsel naar een stelsel dat gedeeltelijk berust op kapitaaldekking en met een bredere basis van premieplichtigen is noodzakelijk,
maar een kostbaar en moeizaam proces. Hiermee zijn de transitielanden nog nauwelijks gevorderd.
De grootste problemen op het terrein van de overheidsbegroting liggen aan de inkomstenkant. De economische krimp en de slechte
belastingadministratie hebben de inkomsten sterker doen terugvallen dan voorheen werd vermoed. De basis voor belastingheffing is
smal, er bestaan legio uitzonderingen en de regels zijn weinig transparant. Dit vergroot de kwetsbaarheid voor fraude en willekeur van
ambtenaren. De smalle basis zorgt voor hoge tarieven, waardoor veel bedrijven geheel of gedeeltelijk zwart opereren. In Rusland is de
economische activiteit in het zwarte circuit toegenomen tot ongeveer 40% van het bbp in 1996. Deze vicieuze cirkel kan maar moeilijk
worden doorbroken. Naar mate de budgetrestricties voor bedrijven toenemen, worden achterstanden tussen bedrijven opgelost, maar
nemen de achterstanden aan de overheid toe. De achterstallige betalingen van de overheid aan de bedrijven bevorderen evenmin de
tijdige betaling van belastingen door bedrijven. Een eerste stap op weg naar een oplossing van de belastingproblemen zou moeten
bestaan uit het schrappen van de uitzonderingen en verlaging van de tarieven.
Financiële sector
De transitielanden startten met een financieel stelsel dat bestond uit een monobank die geld alloceerde volgens het economisch plan. In
alle landen is deze bank inmiddels opgebroken in een centrale bank en verschillende banken. De voormalige staatsbanken zijn in veel

gevallen nog niet volledig geprivatiseerd. De herstructurering die noodzakelijk is voor de trans-formatie naar levensvatbare, commerciële
banken vordert nog langzamer. Wanneer de economie zich heeft gestabiliseerd en de rentes op staatspapier zijn gedaald, zouden banken
zich moeten gaan richten op kredietverlening aan de reële sector. Dit gebeurt vooralsnog onvoldoende. Er bestaat nog relatief weinig
expertise op het terrein van de inschatting van kredietrisico’s. Bovendien kennen veel transitielanden een te groot aantal kleine banken,
zodat uitdunning onvermijdelijk lijkt.
De grootste hindernis wordt gevormd door slechte schulden, die banken hebben opgebouwd doordat kredieten aan oude
staatsbedrijven werden doorgerold. De slechte schulden kunnen tot sterk risicomijdend gedrag leiden, waarbij de banken uitsluitend in
overheidspapier of grote staatsbedrijven investeren. Ook het tegenovergestelde komt voor: banken spelen zogenoemde bail-out games
door risicovolle leningen af te sluiten in de verwachting dat zij toch wel met publieke middelen worden gered 6. Een oplossing voor de
slechte kredietportefeuilles dient zowel de vooraad slechte schulden als het gedrag van banken aan te pakken. In deze fase speelt het
toezicht op de banken een cruciale rol. Ook hier geldt dat de regels vaak aanwezig zijn, maar dat de implementatie (door gebrek aan
ervaring en/of politiek wil) nog te wensen overlaat. Daarmee kampt de financiële sector in veel transitielanden gedeeltelijk met
vergelijkbare problemen als in Zuid-Oost Azië. Er bestaan echter ook verschillen. Allereerst zijn de financiële markten in de
achterblijvende transitie-landen onvoldoende geliberaliseerd om buitenlands kapitaal aan te trekken. Daarnaast is grond over het
algemeen nog niet verhandelbaar, waardoor er in de onroerend-goedsector geen asset bubble kan ontstaan. Belangrijker is dat in de
kopgroeplanden meer aandacht wordt besteed aan de situatie van het bankwezen, onder invloed van aanpassingsprogramma’s van het
IMF en toetredingsvereisten van de EU (acquis communautair). Desalniettemin zal de financiële sector in deze landen de komende
periode nog kwetsbaar zijn.
Gevolgen voor de economische activiteit
In de eerste jaren van het transitieproces heeft zich een aanzienlijke krimp van de productie voorgedaan. Omdat officiële cijfers worden
vertekend door de omvangrijke informele sector, worden schattingen van de werkelijke krimp doorgaans afgelezen aan het
electriciteitsverbruik. Deze cijfers indiceren dat de krimp van het bbp in de beginjaren van het transitieproces gemiddeld 16% bedroeg in
de Centraal- en Oost-Europese landen en ruim 30% in de voormalige Sovjet Unie. Deze krimp werd aanvankelijk toegeschreven aan een
overmatig stringent stabilisatiebeleid. Nader onderzoek wijst echter op drie andere hoofdoorzaken: (1) door de liberalisering mogelijk
gemaakte vraagverschuivingen van feitelijk ongewilde naar gewilde producten, (2) het uiteenvallen van de Comecon en de Sovjet Unie,
en (3) verstoringen in het economische coördinatieproces doordat de traditionele, van bovenaf opgelegde vraag- en aanbodrelaties
wegvielen zonder dat dit vacuüm ogenblikkelijk kon worden opgevuld door nieuwe, meer markt-geörienteerde instituties 7.
Ondanks het wijdverbreide karakter van de aanvankelijke teruggang van de productie laat tabel 1 zien dat een grotere voortgang bij de
hervormingen gepaard gaat met betere economische prestaties. Niet alleen is de krimp beperkter van omvang gebleven in landen met
daadkrachtiger liberalisatie- en stabilisatie-inspanningen, ook het daaropvolgende groeiherstel blijkt zich in deze kopgroeplanden eerder
te hebben aangediend (figuur 1). Met andere woorden: de hervormingen hebben hun vruchten afgeworpen. Deze verbanden blijven
opgeld doen wanneer men tegelijkertijd corrigeert voor verschillen in de uitgangssituatie, zoals geografische factoren, sectorale
structuur, of initiële macro-economische onevenwichtigheden. Toch dienen hierbij twee nuanceringen te worden aangebracht. In de
eerste plaats is een aantal van de achterblijvers geteisterd door etnische spanningen; de negatieve uitwerking hiervan op de
economische activiteit wordt door de Wereldbank geschat op 6,5% per jaar. Voorts heeft een succesvolle hervormer als Polen kunnen
profiteren van een aanzienlijke verlichting van de externe schuldenlast door een herstructureringsakkoord met buitenlandse
schuldeisers; een luxe die niet voor alle transitielanden bleek weggelegd.

Figuur 1. Snelle liberalisatie gaat smaen met een snel herstel van de bbp-groei
Het recente groeiherstel blijkt met name te worden aangedreven door een opleving van de diensten en de uitvoer, twee sectoren die
onder het oude regime werden onderdrukt. Niettemin zijn de Oost-Europese transitielanden opmerkelijk succesvol gebleken in het
openstellen van hun economieën en de heroriëntatie van de goederenstromen naar de rest van de wereld. De aanvankelijke vrees voor
een ‘kwaliteitsbarrière’ ten opzichte van het Westen is niet bewaarheid en pleidooien voor een meer behoedzame liberalisering van de
externe sector in vergelijking met die van de binnenlandse sector zijn dan ook gaandeweg verstomd. Wel genoten de Oost-Europese
producenten vooral in de beginjaren een soort kunstmatig concurrentievoordeel door de substantiële onderwaardering van hun munten.
Een laatste element dat van belang is geweest voor het groeiherstel is de verregaande herstructurering van bestaande ondernemingen.
Deze herstructurering heeft zich voornamelijk voltrokken op het niveau van de individuele producent, zonder dat systematische patronen
tussen branches of sectoren vielen te ontwaren. De structuur van diverse bedrijfstakken ontwikkelde zich als de resultante van een
samenspel tussen product- en procesinnovaties, nieuwe toetreding van vooral midden- en kleinbedrijf, en tegelijkertijd zowel fusies en
overnames als bedrijfssplitsingen. In dergelijke volatiele omstandigheden is de natuurlijke neiging van overheden om louter subsidies te
willen verlenen aan levensvatbare ondernemingen gedoemd te mislukken. Dit wordt treffend geïllustreerd door de uiteenlopende
ervaringen van enkele transitielanden. In Hongarije en Polen, waar de hervormingen gepaard gingen met een reductie van

bedrijfssubsidies van zeven à tien, tot twee à drie procent van het bbp, is aanzienlijk grotere vooruitgang geboekt bij de rationalisering
van de bedrijfsvoering en de verhoging van de productiviteit dan in Bulgarije en Rusland, waar het bedrijfsleven in 1994 door overheid
en monetaire autoriteiten nog voor zes à zeven procent van het bbp werd gesubsidieerd.
Tot besluit
Het staat buiten kijf dat de uitgangssituatie en de politieke ontwikkelingen in de diverse landen van verregaande betekenis zijn geweest
op de gekozen hervormingsstrategieën. Toch hebben vrijwel alle landen uit Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie inmiddels goede
vorderingen gemaakt in de transitie naar een vrije markteconomie. Hoewel dit proces aanvankelijk vergezeld ging van ernstige
verstoringen van de economische orde, een forse krimp van de economische activiteit en een teruggang in sociale indicatoren, blijkt deze
pijn niet voor niets te zijn geleden. Uiteindelijk werpen de hervormingen hun vruchten af, hetgeen treffend wordt geïllustreerd door de
selecte groep koplopers die inmiddels is verwikkeld in toetredingsonderhandelingen tot de Europese Unie. Voornaamste punt van zorg
blijft evenwel de kwetsbaarheid van de financiële sector, waar nog enkele Aziatische lessen ter harte zouden kunnen worden genomen

1 Voornaamste bronnen bij de totstandkoming van dit artikel zijn het World Development Report 1996: From Plan to Market van de
Wereldbank en het Transition Report 1997 (en voorgaande edities) van de Oost-Europabank (EBRD).
2 Zie ook P.A.G. van Bergeijk en R.C.G. Haffner, Privatization, deregulation and the macroeconomy: measurement, modelling and
policy, Edward Elgar, hoofdstuk 9, 1996.
3 M. Dewatripont en G. Roland, The virtues of gradualism and legitimacy in the transition to a market economy, Economic Journal, 1992,
blz. 291-300.
4 D.K.H. Begg, Monetary policy in Central and Eastern Europe: lessons after half a decade of transition, IMF Working Paper, 1996, nr.
108, blz. 13.
5 Met name Dornbusch heeft gewezen op de gevaren van het tegen heug en meug willen vasthouden aan een vaste wisselkoers
wanneer een reële appreciatie is opgetreden. Zie bijvoorbeeld R. Dornbusch, I Goldfajn en R.O. Valdés, Currency crises and collapses,
Brookings Papers on Economic Activity, 1995, nr. 2, blz. 219-294.
6 C. Sdralevich, Banks and governance in transition economies, Banca Nazionale del Lavoro Quarterly Review, 1997, blz. 88.
7 Zie bijvoorbeeld R. Holzman, J. Gacs en G. Winckler, Output decline in Eastern Europe: unavoidable, external influence or
homemade? Kluwer Academic Publishers, Dordrecht, 1995.

Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur