Globalisering van de Nederlandse industrie
Aute ur(s ):
Mensink, N.W. (auteur)
Verschoor, W.F.C. (auteur)
Respectievelijk econoom en hoofd van de Economische Adviesgroep van De National Investeringsb ank NV, Den Haag.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4102, pagina 316, 16 april 1997 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
industrie, investeringen
Onlangs hield de Nationale Investeringsbank een enquête onder Nederlandse industriële bedrijven over trends, motieven en effecten
van buitenlandse investeringen. Uit de onderstaande resultaten blijkt dat Nederlandse bedrijven vooral in Europa investeren en dat
nabijheid tot een aantrekkelijke afzetmarkt het belangrijkste motief is.
In het kielzog van de conjuncturele opleving van de Nederlandse economie werd het afgelopen jaar gekenmerkt door een omvangrijk
aantal internationale fusies en overnames door het Nederlandse bedrijfsleven. De aldus ontstane sterk toenemende vraag naar
buitenlandse ‘kroonjuwelen’ wordt geïllustreerd door tabel 1, waarin de grootste fusies en overnames in 1996 zijn weergegeven.
Tabel 1. Mega-overnames en fusies van Nederlandse bedrijven
Koper
Aegon
Ahold
ABN/Amro
Wolters Kluwer
KPN
Fortis
Nedlloyd Lijnen
Unilever
Rabobank
Unilever
Paccar (VS)
object
bedrag (f. mrd)
Providian (VS)
Stop en Shop (VS)
Standard Federal Bank (VS)
CCH (VS)
TNT (Australië)
MeesPierson
P en O Container (VK)
Helene Curtis (VS)
Robeco Groep
Diversey (VS)
Daf
6,1
4,9
3,4
3,2
2,7
2,5
2,5
1,2
1,0
1,0
0,9
Bron: Het Financieele Dagblad.
Hieruit blijkt dat bijvoorbeeld Aegon het afgelopen jaar voor circa f. 6 mrd een Amerikaans verzekeringsbedrijf heeft overgenomen terwijl
Ahold voor f. 5 mrd een omvangrijke supermarktketen kocht. Daarbij is het opvallend dat in het merendeel der gevallen de Nederlandse
bedrijven de kopers zijn. Alleen in het geval van de overname van DAF door Paccar is er sprake van verkoop aan een buitenlandse partij.
Dit alles past in het beeld dat de Nederlandse bedrijven van oudsher behoren tot de belangrijkste investeerders ter wereld. Het illustreert
eveneens dat het Nederlandse bedrijfsleven in toenemende mate internationaliseert en derhalve bijdraagt aan het proces van
globalisering van de wereldeconomie. Zowel de omvang als ontwikkeling van deze megatransacties het afgelopen jaar ondersteunen de
stelling dat de reeds ingezette internationaliseringstrend in een versnelling is geraakt.
Het bovengenoemde beeld van de Nederlandse directe buitenlandse investeringen is voor De Nationale Investeringsbank mede
aanleiding geweest om een enquête te houden onder Nederlandse middelgrote en grote industriële ondernemingen naar de ontwikkeling
en achtergronden van de buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven 1. Een a-selecte steekproef bij de Kamer van
Koophandel leverde een set van bedrijven op, waarvan er uiteindelijk 350 bruikbare antwoorden gaven. De uitkomsten van het
onderzoek geven een beeld van de trends en determinanten van (grensoverschrijdende) bedrijfsinvesteringen. Dit biedt tevens de
mogelijkheid om een aantal zogenoemde drogredenen over globalisering tegen het licht te houden 2.
Directe buitenlandse investeringen
Tegenover het omvangrijke en structurele overschot op de lopende rekening van Nederland staat een omvangrijke uitvoer van kapitaal.
Circa de helft van de kapitaaluitvoer betreft directe buitenlandse investeringen door in Nederland gevestigde bedrijven. In de periode
1989-1996 verdubbelde de uitgaande stroom investeringen tot circa f. 20 mrd per jaar, ofwel circa 3,5% van het bbp. Nederland behoort
daarmee in zowel absolute als relatieve termen tot de grootste internationale investeerders ter wereld. Enkele specifiek Nederlandse
factoren die hebben bijgedragen aan deze ontwikkeling zijn: het open karakter van de Nederlandse economie, het ontbreken van
grondstoffen en de beperkte thuismarkt. De sterke groei hangt verder nauw samen met het proces van internationale integratie. Het
toenemend belang van kennis als productiefactor vormt eveneens een belangrijke factor voor de wereldwijde stijging van de directe
investeringen. Deze trend naar een kennisintensieve economie en lagere transport- en communicatiekosten impliceert dat de directe
investeringen een steeds grotere rol zullen gaan spelen bij de internationale diffusie van kennis en concepten. Daarnaast is het belang
van buitenlandse directe investeringen mede gelegen in het feit dat dergelijke investeringen een transmissiekanaal vormen voor
hoogwaardige buitenlandse technologieen.
Globalisering Nederlandse industrie
Uit ons onderzoek blijkt dat grensoverschrijdende investeringen een breed verspreid verschijnsel vormen in de Nederlandse industrie.
Maar liefst een op de drie ondervraagde bedrijven investeerde de afgelopen drie jaar in het buitenland (de zogenaamde ‘buitenlandinvesteerders’) en nam daarmee actief deel aan de huidige internationaliseringstrend. Het percentage bedrijven dat in het buitenland
investeert ligt onder bedrijven met meer dan 500 werknemers met 60% beduidend hoger. Opmerkelijk is echter dat ook circa 25% van de
‘kleinere’ bedrijven (100-200 werknemers) in het buitenland heeft geïnvesteerd. De buitenlandse investeringen worden dus duidelijk niet
alleen verricht door de grote industriële concerns, maar door de gehele Nederlandse industrie.
In vergelijking met de afgelopen drie jaren voorzien de buitenland-investeerders per saldo een aanhoudende, zij het iets tragere groei van
de grensoverschrijdende investeringsactiviteiten. Van de bedrijven die de afgelopen drie jaar niet in het buitenland investeerden,
verwacht nog eens 15% dat de komende jaren wel te gaan doen. De aanhoudende internationale expansie komt met andere woorden
zowel uit de lengte (verdere internationalisering van bedrijven die reeds internationaal actief zijn) als uit de breedte (toename van het
aantal buitenland-investeerders).
Vormen
Overnames van bestaande buitenlandse bedrijven zijn de belangrijkste vorm van de directe investeringen. Van de ‘buitenlandinvesteerders’ wordt deze vorm door circa 42% genoemd. Andere vormen van directe investeringen betreffen de uitbreiding van een
bestaande buitenlandse vestiging (34%), het opzetten van een nieuwe vestiging (32%) of het aangaan van een joint venture (29%).
Dergelijke investeringensstromen zijn mede het gevolg van investeringsbeslissingen op het niveau van de afzonderlijke ondernemingen
die optimale combinaties proberen te realiseren tussen ondernemingsspecifieke productiefactoren (zoals management, reputatie en
kennis) en bestemmingsspecifieke factoren (grondstoffen, locatie, arbeid, infrastructuur en dergelijke) teneinde hun concurrentiepositie
te versterken.
Regionalisering
In weerwil van de mondialisering van de economie geldt de Europese Unie (EU) als voornaamste bestemming (60% van de
ondervraagden; zie figuur 1) van de grensoverschrijdende investeringen van het Nederlandse bedrijfsleven.
Figuur 1. Bestemming van Nederlandse investeringen in het buitenland
Terwijl de Verenigde Staten (VS) als populairste bestemming naar voren kwam bij de eerder genoemde miljardenovernames van het
afgelopen jaar, richt de Nederlandse industrie zich als geheel duidelijk nog meer op de EU. Het is evident dat de voortgaande Europese
integratie hierbij een belangrijke rol speelt en als zodanig heeft geleid tot een forse groei van de intra-Europese investeringen. Vanuit
Nederlands perspectief is dus eerder sprake van regionalisering of Europeanisering dan van mondialisering of globalisering van de
economie, zoals vaak wordt verondersteld. Internationalisering begint vaak dicht bij de thuismarkt, waarbij van de groeimarkten in
Zuidoost-Azië en Oost-Europa (te) weinig wordt geprofiteerd. Deze regio’s zijn met percentages van 20% (Zuidoost-Azië) en 19% (OostEuropa) duidelijk minder in trek. De VS vormt voor slechts 13% van de ondervraagden de belangrijkste investeringsbestemming.
Motieven
In het kader van globalisering wordt vaak gesteld dat bedrijven voornamelijk activiteiten verplaatsen naar zogenaamde lage-lonenlanden.
Het belangrijkste motief voor grensoverschrijdend investeren bestaat dan uit kostenvermindering, terwijl de effecten op de Nederlandse
economie per saldo negatief zouden zijn (in de vorm van verlies aan productie en werkgelegenheid). Voorbeelden van dergelijke
verplaatsingen van bestaande activiteiten naar het buitenland zijn onder meer de voorgenomen verhuizing van een Akzoglasvezelfabriek van Ede naar Polen en de afgeketste verplaatsing van de KLM-administratie naar India. De uitkomsten van het
onderzoek tonen echter aan dat het marktperspectief het doorslaggevende motief vormt voor de Nederlandse industrie om in het
buitenland te investeren. Een ruime meerderheid van 77% geeft te kennen dat een gunstig marktperspectief de belangrijkste overweging
vormt voor buitenlandse investeringen (zie figuur 2). Dit is in overeenstemming met het feit dat het merendeel van de investeringen
binnen de EU plaatsheeft; een regio met een aanzienlijk hoger kostenniveau dan Zuidoost-Azië en Oost-Europa. Slechts 29% van de
buitenland-investeerders ziet de mogelijkheid om een kostenreductie te realiseren als voornaamste motief. Voorts noemt 18%
risicospreiding als achtergrond om de stap naar het buitenland te maken. Een en ander betekent dat de (toename van) buitenlandse
kapitaalstromen in overwegende mate gedomineerd worden door offensieve motieven en in mindere mate door defensieve motieven zoals
kostenreductie en risicospreiding. Met andere woorden: afzetperspectieven bepalen de keuze voor het buitenland.
Figuur 2. Motieven voor investeringen in het buitenland
Activiteiten
De activiteiten die via buitenlandse investeringsprojecten in het buitenland worden verricht illustreren eveneens dat Nederlandse
industriële bedrijven grotendeels de nadruk leggen op het aanboren van nieuwe markten en gunstige afzetperspectieven. Voor 54% van
de ondernemingen zijn de buitenlandse activiteiten gericht op zowel productie als marketing en verkoop. Dit impliceert dat Nederlandse
bedrijven deels in het buitenland investeren ter ondersteuning van de eigen export. Slechts voor een op de vier bedrijven gaat het om het
gehele bedrijfsproces. Het overplaatsen van activiteiten op het terrein van administratie of speur- en ontwikkelingswerk – volgens
sommigen een belangrijk element in de globaliseringsdiscussie – speelt nauwelijks een rol. Slechts voor 5% van de ondervraagde
buitenland-investeerders hebben buitenlandse investeringsprojecten betrekking op deze activiteiten.
Export en werkgelegenheid
De forse toename van de uitgaande buitenlandse investeringen heeft tot felle discussies geleid over de relatie tussen buitenlandse
investeringen enerzijds en de exportmogelijkheden en werkgelegenheid in het ‘moederland’ (land van herkomst van investering)
anderzijds. Menigeen is van mening dat de uitgaande investeringsstroom tot deindustrialisatie en werkloosheid kan leiden. De
uitkomsten van het onderzoek tonen echter aan dat een dergelijke angst voor de Nederlandse situatie ongegrond is. Volgens de
buitenland-investeerders zijn buitenlandse investeringen per saldo goed voor de Nederlandse economie. Een meerderheid van de
‘buitenland-investeerders’ van 55% meldt dat de export van het Nederlandse moederbedrijf toeneemt als gevolg van internationale
investeringen (zie figuur 3). Dit correspondeert met het grote belang dat wordt gehecht aan het gunstige marktperspectief, mede
ondersteund door het opzetten van marketing- en verkoopactiviteiten over de grens.
Figuur 3. Gevolgen voor export en werkgelegenheid in Nederland van investeren in het buitenland meningen van respondenten
Blijkbaar leiden buitenlandse investeringen tot een verhoogde vraag naar producten uit het land van herkomst. Buitenlandse
investeringen en export zijn met andere woorden minder een substituut en steeds vaker complementair 3. De Nederlandse
werkgelegenheid wordt per saldo licht positief beïnvloed door buitenlandse investeringen. Zo geeft 28% van de buitenlandinvesteerders aan dat de werkgelegenheid als gevolg van de internationale expansie toeneemt, terwijl 11% een afname aangeeft. Een
ruime meerderheid (60%) zegt dat er nauwelijks of geen duidelijk verband tussen buitenlandse investeringen en het aantal
arbeidsplaatsen hier in Nederland bestaat 4. Dit betekent dat internationale expansie van het Nederlandse bedrijfsleven via additionele
export en productiemogelijkheden per saldo heeft geleid tot een licht positief effect op de Nederlandse werkgelegenheid.
Tot besluit
De uitkomsten van het onderzoek naar buitenlandse investeringen van de Nederlandse industrie bevestigen dat per saldo de voordelen
van buitenlandse investeringen de nadelen overtreffen. De directe buitenlandse investeringen van ondernemingen versterken de
internationale economische verstrengeling, en daarmee het algemene welvaartsniveau. Verwacht wordt dat de investeringstrend binnen
de Nederlandse industrie de komende jaren zal aanhouden.
Daarnaast kunnen bovengenoemde empirische bevindingen omtrent het investeringsgedrag enkele mythen die de globaliseringsdicussie
internationaal kenmerken enigszins nuanceren. Het onderzoek geeft aanleiding de navolgende drie globaliseringsmythen ter discussie te
stellen:
» buitenlandse investeringen gaan met name naar Oost-Europa en Azië;
» internationalisering wordt met name ingegeven door de wens tot (arbeids)kostenbesparing;
» internationalisering van het bedrijfsleven gaat ten koste van de binnenlandse productie en werk-gelegenheid en vormt daarmee een
bedreiging voor de nationale economieën.
Allereerst is vastgesteld dat de Nederlandse internationale expansie zich voornamelijk richt op de EU en in mindere mate op Zuidoost-
Azië en Oost-Europa. Vanuit Nederlands perspectief is er dus eerder sprake van regionalisering (of Europeanisering) dan van
globalisering in de enge zin van het woord. Voorts worden buitenlandse investeringen primair ingegeven door zogenaamde offensieve
motieven; kostenbeheersing en -reductie spelen slechts een ondergeschikte rol. Ten slotte brengen de buitenlandse investeringen geen
schade toe aan de export en werkgelegenheid van het ‘moederland’. De uitkomsten demonstreren eerder het tegenovergestelde:
internationalisering draagt juist via additionele export bij aan de werkgelegenheid in de Nederlandse industrie. Hopelijk dat naar
aanleiding van deze uitkomsten het debat over globalisering in de toekomst verstoken kan blijven van de vaak ten onrechte gehanteerde
mythen
1 Optimisme-index 1997, De Nationale Investeringsbank NV, maart 1997.
2 Voor een overzicht en analyse van drogredenen over globalisering zie bij voorbeeld P. Krugman, Peddling prosperity, economic sense
and nonsense in the age of diminished expectations, 1994 alsmede P. Krugman, De borreltafel economie, 1996.
3 Deze discussie wordt onder meer gevoerd door A.H. Kleinknecht en J. ter Wengel, Feiten over globalisering, ESB, 9 oktober 1996, blz.
831-837 en N.W. Mensink en P.A.G. van Bergeijk, Globlablablah, ESB, 6 november, 1996, blz. 914-916.
4 Uit onderzoek naar de gevolgen van Noordamerikaanse investeringen in Mexico en West-Europese investeringen in Zuidoost-Azië
blijkt eveneens dat van een significant verlies van arbeidsplaatsen geen sprake is. Zie de discussienota Internationale investeringen,
Ministerie van Economische Zaken.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)