Tweedeling
Aute ur(s ):
Pelle, E.S. (auteur)
Redacteur ESB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4089, pagina 41, 15 januari 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
inkomensverdeling
Het gaat goed met de economie, maar slecht met de sociale gelijkheid. Dat is de strekking van veel kritiek op het regeringsbeleid.
Meer markt en minder regels is misschien goed geweest voor de doelmatigheid, maar leidt tot een nieuwe tweedeling van de
samenleving. De WRR laat nu een geheel ander geluid horen. Volgens de Raad stond de sociale cohesie in de jaren zeventig en
tachtig, in de jaren van omvangrijke herverdeling dus, veel sterker onder druk dan nu. Onvrede met de huidige situatie is eerder terug
te voeren op het veranderen van de opvattingen, dan op een feitelijke verslechtering. In het rapport Tweedeling in perspectief verkent
de WRR feiten en opvattingen over de sociale gelijkheid in Nederland, en bekijkt de vooruitzichten tot 2015 1.
Als eerste wordt de arbeidsmarkt belicht. De toegankelijkheid is hier toegenomen: er is nu voor meer mensen werk dan tien jaar
geleden. Van deze groei profiteren de beter geschoolden echter het meest. Ook de dynamiek op de arbeidsmarkt, de baanwisselingen
die een indicatie geven voor de mogelijkheden tot verbetering van de positie, komt sterker aan hoger geschoolden ten goede. Het aantal
hoger geschoolden neemt echter toe. Ook het onderwijs, en dan vooral het hoger onderwijs, is namelijk toegankelijker geworden. En
deze toegankelijkheid hangt minder dan vroeger af van sociale afkomst of inkomen.
Bij de inkomensverdeling is het beeld genuanceerder. Op het eerste gezicht lijkt de verdeling in de afgelopen tien jaar ongelijker te zijn
geworden, zodat nu het niveau van begin jaren zeventig weer is bereikt. Dit beeld verandert echter als rekening wordt gehouden degenen
die in de jaren zeventig geen zelfstandig inkomen hadden en niet in de statistieken meetelden. Worden ze wèl meegeteld, met een nulinkomen, dan is de inkomensverdeling in de jaren tachtig juist gelijkmatiger geworden. Verder blijkt dat er een niet te verwaarlozen
inkomensmobiliteit is. Binnen een jaar slaagt 10 à 15 procent van de verdieners erin één inkomensklasse (kwintiel) te stijgen.
Kortom, de verdeling van arbeid, kennis en inkomen wordt gelijker en wellicht nog belangrijker, er zit beweging in. Dat blijkt ook uit een
nadere bestudering van de traditionele achterstandsgroepen vrouwen, allochtonen en ouderen. Dit beeld is in belangrijke mate het
resultaat van sociaal-culturele ontwikkelingen. Emancipatie betekende dat bijvoorbeeld vrouwen opleidingen en beroepen konden kiezen
die beter bij hun individuele talenten pasten dan het huishouden, individualering dat steeds meer dat ook werkelijk deden. Dat leidt tot
een betere benutting van talent zodat hun inkomen toeneemt, en tot meer concurrentie op de arbeidsmarkt, zodat het traditioneel hogere
inkomen van mannen onder druk komt. Zo draagt ook het marktmechanisme bij aan gelijkheid.
Maar altijd zal er een nieuwe groep zijn die het slechtste af is. Met toenemende mogelijkheden voor het ontwikkelen en op de markt
brengen van talent, mag je verwachten dat de nieuwe onderklasse bestaat uit de mensen die weinig te bieden hebben. Dat blijkt ook uit
de cijfers van de WRR. Temidden van een meer gelijke verdeling zijn laaggeschoolden relatief vaak werkloos, hebben een laag inkomen,
en slagen er niet in dit te veranderen. Niet langer sociale afkomst bepaalt iemands positie, maar individuele productiviteit. Hoe gaan we
om met de groep die daar weinig van heeft?
De meest fundamentele oplossing is natuurlijk scholing, om de productiviteit van deze groep te verhogen. Nu is scholing iets waar je
moeilijk tegen kunt zijn; niet voor niets is deze oplossing zo populair in de overlegeconomie. Het is dan ook charmant dat de WRR wijst
op de beperkingen ervan, op de grenzen aan de mate waarin arbeidsaanbod almaar kan worden her-, om- en bijgeschoold. Er zal een
groep blijven die zichzelf niet goed kan redden. En juist om deze groep gaat het, bij de tweedeling.
De meest bekende oplossing is herverdeling van inkomen. Maar dit is gepaard gegaan met uitsluiting van de arbeidsmarkt van
laagproductieven, en volgens de WRR gaat juist hiervan de grootste bedreiging uit voor de sociale samenhang. Werk wordt steeds
belangrijker, niet alleen als manier om inkomen te verwerven maar ook als ontwikkeling van jezelf en participatie in de samenleving.
Sociale zekerheid zal in de eerste plaats op werk, in plaats van op inkomenszekerheid moeten worden gericht. Maar als we de tweedeling
op deze wijze willen bestrijden, dan roept dat wel enkele dilemma’s op.
Als het werk op de markt voor arbeid gevonden moet worden, dan zal het een laag loon hebben. De WRR mag pleiten voor een
herwaardering van ongeschoold werk, en natuurlijk is ongeschoold werk op het eerste gezicht vaak nuttiger dan menig academisch
onderzoek, maar het probleem is nu juist dat de markt er minder voor over heeft dan wat wij het sociaal minimum vinden. Verlaging van
dat minimum zal de toegang tot werk verbeteren, maar wel leiden tot een groep working poor. En dat is niet de manier om de tweedeling
aan te pakken: ook het niet-meedelen in consumptiestijging leidt, in een consumptiemaatschappij, tot een gevoel van uitsluiting. Een
alternatief is dat de overheid op grote schaal banen gaat creëren. Dan zijn daarbij dezelfde problemen te verwachten als zich nu bij de
Melkertbanen voordoen: ingewikkelde uitvoering, en moeite met het vinden van (goede) kandidaten (zie het artikel Werkverschaffing
volgens de Rekenkamer van J. Hartog in deze ESB). Wellicht dat deze dilemma’s verdwijnen bij een fundamenteel andere opzet van de
sociale zekerheid. Maar daar laat de WRR zich (nog) niet zo duidelijk over uit..
1 WRR, Tweedeling in perspectief, Rapporten aan de Regering nr. 50, Den Haag, 1996.
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)